Ga naar de inhoud

Voor Een Libertaire Economie

Een libertaire economie? Welke vormen zou een economie aannemen, als die gebaseerd is op gelijkheid, vrijheid, verantwoordelijkheid, wederkerige hulp en sociale rechtvaardigheid? De Franse libertaire econoom Frédéric Antonini heeft daarover zijn gedachten laten gaan. Dat heeft een boekje opgeleverd, dat hij titelde Voor een libertaire economie (79 blz.).

8 min leestijd

Alleen de omvang al maakt duidelijk, dat het slechts een aantal lijnen van de economie schetst ten behoeve van een maatschappijmodel, waarin het doel niet is winst te maken voor een minderheid, maar ontplooiing te bieden voor iedereen. Hieronder een bespreking ervan. [ThH]

Opzet van het boek

Na een korte inleiding vindt men het hoofdstuk ‘Sporen en gedachten’. Aan het eind daarvan treft men een hoofdstuk ‘Niet uitputtende opsomming van actievoorstellen ten behoeve van de overgang naar een libertaire economie’. Het geheel wordt afgesloten met een literatuur verantwoording.

Het belangrijkste is het eerste hoofdstuk omdat daar omschrijvingen gegeven worden van de termen, die met het fundament van ‘economie’ van doen hebben. Men kan dan denken aan eigendom (en de overgang van de ene naar de andere eigendomssoort) en zelfbestuur, maar ook aan manieren van verdeling van producten, de prijzen van goederen (indien gehanteerd), de kwestie van het geld (indien gehanteerd).

De omschrijvingen zijn door Antonini zo gekozen, dat die tot denken uitnodigen; ze staan open voor discussie. Kortom het gaat niet om een definitief en dogmatisch programma hier, maar om een voorlopige gedachte.

Discussie

Libertaire economie sluit aan, als het goed is, bij opvattingen die ‘anarchistisch’ heten. Zelf houd ik mij al jaar en dag bezig met anarchisme. Daarbij oriënteer ik mij in het bijzonder op ‘organisatie’. Dat komt omdat ik steeds aan grote groepen mensen denk. Hoe zien instituties er dan in die grotere verbanden uit (lokale, provinciale, nationale en functionele verbanden)? Hoe regel je afweer van en de opkomst van dominantie? Dat soort vragen zijn – of men dat wel of niet leuk vindt – ook aan de orde wanneer een leus aangeheven wordt als ‘Nemen naar behoefte’. Dat begint overigens al bij het concreet maken van die leus: er valt pas te nemen indien dat voorhanden is… Wie zorgt ervoor dàt iets klaarligt om genomen te worden? Ik wijs daarop, omdat dit mijn eigen discussie-inbreng bepaalt in de bespreking van de tekst van Antonini.

De Franse schoonzoon van Karl Marx, Paul Lafargue, schreef eens een boek getiteld Het recht op luiheid (1883) (Nederlandse vertaling door Anton Constandse, Online). Dat gold (geldt) voor iedereen. En iedereen weet ook: ‘Werken is dodelijk’, terwijl al in mei 1968 de (situationistische) leus gold: ‘Werk nooit!’. Deze standpuntbepaling richt zich tegen de kapitalistische productiewijze waarin ‘arbeid’ een vervreemdende werking voor de mens oplevert en bovendien uitbuiting mogelijk maakt. Als we na een metamorfose daaraan voorbij kunnen gaan, blijft overeind, dat aan ‘nemen naar behoefte’ inherent is het produceren ten behoeve van de behoeftebevrediging, anders valt er na verloop van tijd niets meer te ‘nemen’…

De overgang van een kapitalistisch maatschappij naar een antikapitalistische maatschappij maakt de weg vrij voor een discussie over hoe dat ‘nemen naar behoefte’ te organiseren (of op een grote hoop gooien?). Een begin van zoeken naar antwoorden op die vraag is door Frédéric Antonini opgezet. De discussie erover is al begonnen. Ik denk dan aan het vraaggesprek dat de Franse Libertaire Communistische Unie (UCL) met hem had in oktober 2019. Die ging over een eerdere verzie van zijn Voor een libertaire economie. Een eerste vraag was of een econoom zich met libertaire economie kon bezighouden. Het economische en politieke project van libertairen is toch allereerst het breken met het kapitalisme? 

Een ‘econoom’, aldus Antonini, is nauw betrokken bij de economie als een gebied van specifieke menselijke activiteiten (zoals goederen voortbrengen om in behoefte te voorzien; dit organiseren in zelfbestuur). Hij of zij probeert op zijn minst te begrijpen hoe het werkt en spant zich in om concepten en specifieke causale mechanismen te herkennen. In dat opzicht is economie een beredeneerde en rigoureuze studie van het bedoelde gebied. Dit geldt ook als je je met een libertaireconomisch en politiek project bezighoudt. Maar veel mensen zullen de neiging hebben economie, als onderwerp van studie en als studie zelf, duister en onaangenaam te vinden. [Zie de discussie integraal op de site van UCL, Online.]

Inrichting van het maatschappelijk milieu

Antonini is uit op het verschaffen van de contouren van een andere economie dan die wij kennen. Wat dat aangaat, is het goed aandacht te schenken aan een citaat van Bakoenin, dat Antonini in zijn boek heeft opgenomen. Het citaat is afkomstig uit Bakoenin’s L’Empire knouto-germanique et la révolution sociale (1871).

In de Nederlandse vertaling van het citaat door Arthur Lehning luidt het: ‘Wilt u dat de mensen anderen niet onderdrukken? Maak dat zij er nooit toe in staat zijn’. Hoe? ‘Zorg dat zij gedwongen zijn (..) te eerbiedigen: niet door (..) maar juist door de inrichting van het maatschappelijk milieu: zodanige inrichting dat ieder zijn volledige vrijheid blijft houden, maar niemand de mogelijkheid heeft zich boven de anderen te verheffen en hen te overheersen (..).’ (Zie het volledige citaat in: Bakoenin, Over anarchisme, staat en dictatuur, bundel samengesteld door Arthur Lehning, Den Haag, 1970, p. 69).

Het is een prachtig citaat, maar hoe ziet ‘de inrichting van het maatschappelijk milieu’ eruit, dat alleen al door die inrichting mensen zich gedwongen weten anderen niet te onderdrukken? Dat lijkt mij een hamvraag. Antonini is voor het beantwoorden ervan aan de slag gegaan. Wil je een maatschappelijk milieu creëren dat doordrongen is van de basiswaarden van het anarchisme, dan moeten vijf ‘constanten’ zijn terug te vinden. Die vijf zijn: vrijheid ofwel zelfbeslissing, gelijkheid, verantwoordelijkheid, sociale coöperatie ofwel wederkerige hulp, sociale rechtvaardigheid. Antonini werkt vervolgens zijn schets van de libertaire economie thema-gewijs uit in 105 genummerde punten.

Een libertaire economie is een zelfbestuurseconomie in een zelfbestuursmaatschappij. De productieorganisaties zijn zelfsturend (nummer 38). Menigmaal is in diverse nummers sprake van het tussen beide komen (interveniëren) door ‘de maatschappij’. Dat gaat ongetwijfeld discussie opleveren. In nummer 39 gaat het bijvoorbeeld om het algemene kader te formuleren en daaromtrent oriënterende besluiten te nemen. Als constitutionalist (iemand die zich bezighoudt met de basisvragen omtrent de werking van ‘politieke organisatie’) vraag ik mij dan meteen af: hoe, in welke hoedanigheid, door wie of wat is ‘de maatschappij’ bevoegd gemaakt?

Er wordt door Antonini heel wat in die maatschappij ondergebracht. De nummers 42-44 handelen bijvoorbeeld eveneens over ‘interveniëren van de maatschappij’. Op zich lijkt duidelijk waar het over gaat, toch blijf ik met de vraag zitten: hoe gaat dat interveniëren eruitzien? (Als er geen sprake is van wat heet ‘Kompetenz-Kompetenz’, dat wil zeggen beslissen over de omvang van de eigen bevoegdheid, waar ligt dan de herkomst van de bevoegdheid tot interventie?). Het antwoord op die vraag is des te dringender omdat ook in volgende nummers een ‘actieve’ maatschappij om de hoek komt kijken. En ‘zelfbesturend’ kan dan niet het dekkende toverwoord zijn, zo leert de geschiedenis bijvoorbeeld aangaande ‘arbeiderszelfbestuur’ in relatie tot het ‘Joegoslavisch model’ (jaren 1950-1960).

Er zijn meer vragen te stellen, maar ik laat het hierbij omdat mijn invalshoek een constructieve is: niet alleen libertaire economen ook libertaire juristen zullen er hun handen aan vol hebben coherentie te brengen in wat bepaalde formuleringen beogen uit te drukken. Die coherentie zal zijn voeding moeten hebben in de wil tot uitbannen van het winstoogmerk en dominantie in al zijn vormen. Als kwestie is dit natuurlijk al, op zijn minst, anderhalve eeuw onderkend. Zo heeft Bakoenin zelf verschillende programma’s het licht laten zien die deze richting uitgaan.

In zijn Programma van de Internationale Alliantie van de Socialistische Democratie (1868) neemt hij als Punt twee op: ‘ieders vruchtgebruik is gelijk aan zijn productie’. Onder dat Punt twee vindt men ook dat ‘grond, werktuigen en al het andere kapitaal collectief eigendom worden van de gehele maatschappij [eigendomsrecht; thh.] en alleen gebruikt kunnen worden door de arbeiders [gebruiksrecht; thh.], dat wil zeggen door de industriële en landbouwassociaties [organisatierecht; thh.].’ [Geciteerd bij Lehning, zie boven, p. 105-106; thh]

Naast deze directe verwijzing naar anarchisten (denk ook aan Proudhon als het om federalisme gaat), zijn er inmiddels auteurs van diverse pluimage actief (geweest) om een libertaire economie van de grond te krijgen. In zijn bibliografische opgave wijst Antonini op sommigen. Het deed mij deugd eveneens iemand als Silvio Gesell daartussen te vinden, een van de inspiratoren van de Freiwirtschaft (economie zonder overheersing; zie Online). Een verwijzing naar Michel Albert (samen met Robin Hahnel) is hier ook op zijn plaats met het boek Parecon: Life After Capitalisme, New York, 2003; en The Political Economy of Participatory Economics (1991).

Of Frédéric Antonini daarmee akkoord gaat weet ik niet, maar misschien komen we iets ervan tegen in een volgende bewerking van zijn tekst. Want de discussie zal zijn vervolg hebben, neem ik aan.

Thom Holterman

Antonini, Frédéric, Pour une économie libertaire, Nada Éditions, Montreuil, 2022, 79 blz., prijs 8 euro.