Ga naar de inhoud

Gewapend Beton – Massieve Constructie Van Het Kapitalisme

Anselm Jappe is geen betonspecialist, maar deze Franse filosoof en ketterse marxist schreef wel een boek over beton. De ontstaansgeschiedenis van het boek hangt samen met het instorten van het Morandi viaduct in Genua, augustus 2018. Dat vormde de trigger bij Jappe.

20 min leestijd

(Door Thom Holterman, oorspronkelijk verschenen op Libertaire orde)

Het viaduct, in gebruik als een verbinding in een Italiaanse autosnelweg, was gebouwd tussen 1963-1967 en bestond dus op moment van instorten zo’n vijftig jaar. Jappe vroeg zich af – net als vele anderen – hoe zo’n onverwoestbaar ogende constructie van gewapend beton, zo maar kon bezwijken met zulke desastreuze gevolgen (43 dodelijke slachtoffers). Hij kon dat niet begrijpen en wierp zich op het bestuderen van de overwegingen voor de materiaalkeuze bij dit soort projecten. Onontkoombaar was een van zijn conclusies: de boel stort in omdat men gewapend beton gebruikt. En het is dus beter om, voordat de boel instort, te adviseren de boel af te breken en nieuw te bouwen, wat weer onder het mom van ‘moderniseren’ kan worden verkocht. Zo houdt het kapitalisme zich in stand. Het boek van Jappe over deze problematiek is getiteld Béton, Arme de construction massive du capitalisme (Beton, Gewapende massieve constructie van het kapitalisme). Hieronder een bespreking van het boek.

Instorten of slopen om te veranderen

Wat men volgens Jappe onder ogen moet zien, is dat het Morandi viaduct (Ricardo Morandi, architect van het viaduct) is ingestort omdat het van gewapend beton was en al een halve eeuw oud. Tenzij men bereid is niet rendabele onderhoudskosten te maken, is het mogelijk het bestaan van het gebouwde te rekken met zo’n dertig jaar (bestaan tot 60 of 70 jaar dan). Het product is gewoon niet gebouwd om langer te bestaan, welke mooie denkbeelden de constructeurs ook verkopen. De noodzaak om nieuw te bouwen, dus om opnieuw geld uit te geven, legt de verbinding tussen beton en kapitalisme. Het maakt dat Jappe kan wijzen op de structurele gelijkheid (isomorfisme) tussen beton en de logica van de handelswaar.

In de productie van welk ding ook (denk aan een lamp, mobieltje, scheerapparaat, maar ook een torenflat, hotel of belastingkantoor) zit ‘geprogrammeerde veroudering’ verwerkt. Het is tot onderdeel gemaakt van het moderne leven, dat plaatsvindt in een context van permanente verandering. Het is een consequentie van het industriële kapitalisme, dat van omzetten van goederen in handelswaar (= winstfactor) moet bestaan. 

Opzet van het boek

Hoe pakt Jappe het aan, deze gang van zaken in een beargumenteerde beschrijving aannemelijk te maken? Eerst schrijft hij een korte geschiedenis over het materiaal beton (hoofdstuk 1). Dan geeft hij weer wie aanhangers zijn van beton en vooral van het gebruik van ‘gewapend beton’ (hoofdstuk 2). In het derde hoofdstuk bespreekt hij de puinhopen die het materiaal op allerlei manieren veroorzaakt. Daarna geeft hij weer hoe er zonder beton en zonder architecten gebouwd kan worden en welke redenen daartoe nopen om dat te doen wil je aan een ‘andere wereld’ werken (hoofdstuk 4). Het bouwen in geometrische, rechte lijnen, mede ten behoeve van het uitoefenen van controle op grote bevolkingsgroepen, komt in het vijfde hoofdstuk aan de orde. Iedereen kan in dit licht aanvoelen, dat daarmee het verkooppraatje van ‘transparantie’ in het kader van het moderne bouwen, ideologisch een totalitaire insteek heeft.

In hoofdstuk 6 komt het idee ‘schoonheid’ aan de orde, om dat af te zetten tegen de lelijkheid die afstraalt van de moderne bouwwijze. Jappe geeft daarbij aan hoofdstuk 6 de titel mee ‘Lof over William Morris’. William Morris (1834-1896) is een Engelse revolutionaire persoonlijkheid, schrijver, ontwerper, architect, socialistische propagandist, die dicht bij Kropotkin staat. Als een passend puzzelstukje valt hier samen met wat Jappe schrijft, een artikel over Morris getiteld ‘De schoonheid als sociale strijd’. Dat artikel is opgenomen in het kunst-dossier in het zomernummer 2020 van Le Monde libertaire (nr. 1819).

Morris kritiseerde de industriële verwoestingen die aan de gang waren in zijn tijd. Die kritiek op de industriële beschaving gaat gepaard met een wantrouwen ten opzichte van machines. In sommige gevallen kunnen ze mogelijk zwaar werk verlichten, maar ze moeten niet in de plaats komen van handwerk en vakmanschap. Dat maakt het werk interessanter en bevordert de autonomie, zo is aan hem te ontlenen. In Jappe’s boek sluiten de hoofdstukken vier en zes gelet op het aan de orde zijnde, dan ook goed op elkaar aan.

In het slothoofdstuk zet Jappe beton en kapitalisme bij elkaar in ‘het concrete van het abstracte’. In het Engels heet beton concrete en valt als woord dus samen met ‘het concrete’. Jappe beargumenteert dat beton een van de concrete kanten vormt van de handelsabstractie, die voortgebracht wordt door de (ruil)waarde. Het is deze waarde die zichzelf gecreëerd heeft door de abstracte arbeid. De kapitalistische maatschappij is volgens Jappe gebaseerd op dit soort abstracties. En die abstracties drukken zich op bijzondere, concrete manieren uit, waarbij je kan denken aan twee materialen: beton en plastics (realiseer je welke grote eilanden plastic in oceanen drijven). Jappe heeft zich evenwel in zijn boek op beton geconcentreerd. Het is bij hem de perfecte materialisatie van de logica van de waarde.

Nederlandse situatie

Is het verhaal dat Jappe vertelt te herkennen als men op de Nederlandse situatie let? Ik meen van wel. Ik zal dit met wat voorbeelden aannemelijk maken. Eenieder zal soortgelijke situaties in zijn of haar lokale of regionale omgeving kennen. Als ik hier op Dordrecht wijs, dan is dat geenszins omdat die gemeente een unieke plaats in het betoog inneemt. Wat ik wil bereiken is dat de lezer of lezeres van dit artikel zich aan de hand van concreet herkenbare voorbeelden, begrijpt welke problematiek Jappe behandelt.

In de eerste helft van de jaren 1970 heb ik het stadskantoor in Dordrecht zien bouwen. Als raadslid heb in de splinternieuwe vergaderruimte die er bij hoorde, de gemeenteraadsvergaderingen bijgewoond. Dat gebouw moet er nu aan geloven (leeftijd 50 jaar). Ik schrijf dus niet over het oude Dordtse stadhuis. Dat is tussen 1383-1388 gebouwd. Het staat nog fier overeind, de originele houtconstructies van de overkapping zijn nog te zien. Het nieuwe stadskantoor, dat nu gepland is, zal hoofdzakelijk bestaan uit hout en glas. Het hout zal niet langer dan 50 jaar meegaan, daar zullen de lekkende kitlagen tussen hout en glas wel voor zorgen, voorspel ik. Dat is mooi meegenomen, want over 50 jaar willen we gewoon van dat gebouw af net zo als je oude schoenen weggooit… 

In de artist’s impression is een schoenendoos-achtige buitenvorm te herkennen; de binnenkant toont zich als een goedkoop winkelcentrum, dat al over een jaar zal sluiten. Dit laatste komt als associatie bij mij boven. Ik moet namelijk denken aan het Twaalfprovinciënhuis in Rotterdam. Dat betrof een gebouw ‘dat geheel moest aansluiten aan de moderne bouwwijze in de Maasstad’ (aldus schreef De Tijd van 22 oktober 1955). Nadat het geopend was, heb ik er als jonge jongen nog in rondgelopen. Het was niks. Het werd een fiasco: binnen het jaar werd het faillissement uitgesproken. Het is later verbouwd tot kantoor. En dan volgt een zin uit het stuk over het Twaalfprovinciënhuis die ik citeer, waarmee ik een aansluiting met het boek van Jappe laat plaatsvinden: ‘Ook die verbouwing was geen succesverhaal. Het markante, duidelijk op het werk van Le Corbusier geïnspireerde gebouw werd uit eindelijk in 1996 gesloopt’ (voor de verwijzing, klik HIER). Om het voorgaande bij Jappe’s boek te laten aansluiten, neem ik mij het volgende voor te doen.

Eerste zal ik aandacht besteden aan de introductie van gewapend beton in Nederland – en de experimenten ermee, te herkennen onder de noemer ‘betondorp’. Daarna laat ik zien, onder de noemer ‘Jantje Beton’, dat Nederland geen genoeg van beton kan krijgen. Ik sluit af met te wijzen op ‘betonfascisme’.

Betondorp

Woningbouw heeft in Nederland altijd zo zijn problemen gegeven. Zo moesten er voor Amsterdam in de beginjaren 1920 honderden nieuwbouwwoningen geprojecteerd worden, waarvoor in Amsterdam-Oost een stadswijk werd ingericht. Daar werd geëxperimenteerd met diverse soorten beton. Zo ontstond wat in de volksmond ging heten ‘Betondorp’. Rotterdam was al voorgegaan in het experimenteren met gietbetonbouw in de nieuwbouwwijk Bloemhof (1921-1922; 1100 woningen waarvan een deel inmiddels is gesloopt). Je zou kunnen zeggen dat de tijd er rijp voor was. Wat had beton als troef ten opzichte van de traditionele manier van bouwen?

De traditionele bakstenen voor de bouw waren duur, bovendien had je voor het klassieke bouwen geschoolde werklui nodig. Beton was een stuk goedkoper en je kon ongeschoolde arbeiders het werk laten doen. Het laatste vernietigt een cultureel element als ‘vakmanschap’, wat leert dat het financieel voordeel van beton onder meer ‘betaald’ wordt met destructie van cultuurgoed. En zo zijn we weer terug bij Jappe, die de relatie beton en industrieel kapitalisme wil benadrukken.

Wat is dan toch het probleem met beton, vraagt Jappe zich retorisch af. Het gaat niet als een pesticide in de grond zitten. Je komt het niet als plastic tegen in de maag van vissen of in het bloed van mensen. Voor beton heb je nodig kalk, klei, zand, grind en ijzer voor de bewapening, plus wat water. Materiaal van grote onschuld. Maar toch doemen er problemen van schadelijkheid op. Het delven van zand en grind verstoort het milieu van de natuurlijke bewoners. De energieconsumptie (en daarbij de CO2 uitstoot) bij het maken van beton is aanzienlijk; bovendien komen daarbij stoffen met schadelijk effect vrij; stoflongen voor arbeiders. En wat blijft er over van beton na afbraak?

Gaat het om stenen en balken van een ruïne van een huis of een gebouw, dan vergaat het. Maar beton, ijzer, glas, plexiglas, plastics, rubber, golfplaat dat keert niet of nauwelijks terug in de natuur. Dus wat aan de ene kant een goedkope bouwstof bleek, heeft een lage prijs omdat de achteraf te maken kosten van ‘verwerking’ niet waren meegerekend (‘externaliteiten’: effecten van de activiteiten van elk bedrijf op kosten van anderen; Castoriadis, Écrits politiques, Deel 8, 2020, p. 288). Maar er is meer. Zo zijn graniet en zandsteen, in gebruik bij de aanleg van snelwegen, eveneens onschuldige materialen. Maar ga je ze bewerken dan houd je granuliet over. Dat laat in water giftige stoffen vrijkomen. Voor het dumpen ervan heb je dan ook een milieuvergunning nodig. Wat nu als je het goedje in de plas van een zandwinningsgebied kunt ‘opbergen’ (Over de Maas bij Alphen)? Dan komt het goed uit dat een van de directeuren van de betonmaatschappij die het aangaat ex-minister Halbe Zijlstra is. Die zette het ambtelijk systeem van een ministerie onder druk voor de afgifte van een milieuvergunning voor de stort. Laat liegen en bedriegen maar aan de ex-minister Halbe Zijlstra over. Een ernstig milieudelict, geconstateerd februari 2020.

Beton, het is economie! Gebouwen van gewapend beton vereisen het verwerken van grote hoeveelheden bouwmaterialen die stof verspreiden (glasvezel). Dat soort gebouwen hebben vaak een te geringe binnen-thermiek, wat klimaatregeling vereist. Zelfs blijkt het mogelijk dat asbestdeeltjes in de stof zitten. Jappe verwijst ernaar als hij de problemen bespreekt van de nieuw gebouwde Franse Nationale Bibliotheek in Parijs, die in 1996 geopend werd. Het vele gebruikte glas in de hoogbouw leidde tot schade aan de boeken. Die moesten daarom naar de kelder worden verhuisd. Daar liepen ze waterschade op door lekkages en kwamen ze onder het asbeststof te zitten. Een groot probleem leverde verder de klimaatbeheersing binnen op. Die klimaatregeling in een gebouw van gewapend beton is al met al een lucratieve handel geworden. Waar blijven we nu met dat goedkope beton?

In een van de hoofdstukken loopt Jappe korte vragen na als ‘Is beton proletarisch?’, ‘Is beton avant-gardistisch?’, ‘Is beton fascistisch?’, Is beton stalinistisch?’. Het zijn open vragen. Beton laat zich namelijk door iedereen gebruiken. Dat gebruik richt zich echter naar het stramien dat immanent is aan het industriële kapitalisme. Dit betekent dat de productie gedirigeerd wordt door wat heet: taylorisme en fordisme.

De Amerikaanse ingenieur Frederick Taylor (1856-1915) bestudeerde eind 19de eeuw menselijke bewegingen en handelingen om die zo efficiënt mogelijk bij de productie tot hun recht te laten komen. Daarop stoelde hij ideeën over werkplaatsorganisatie en wetenschappelijke bedrijfsvoering. Kortweg is men gaan spreken over ‘taylorisme’. Wat hij gevonden had, werd vervolgens toegepast in de fabrieken van Henry Ford (1863-1947) door de introductie in 1913 van de lopende band. In dat geval heeft men het over ‘fordisme’. Binnen het kader van het kapitalisme gedacht gaat het om productieverhoging zonder bijkomende kosten, dus om realisatie van een omvangrijker meerwaarde. 

Fascisten en stalinisten hebben dit type bedrijfsvoering van ‘kapitalisten’ overgenomen. Onderling kunnen ze het dan ook met elkaar vinden. Henry Ford was een antisemiet en bewonderaar van het nazisme; Hitler was op zijn beurt weer onder de indruk van de Amerikaanse methoden voor massaproductie. Lenin en Stalin waren daar evenzeer van onder de indruk. De ‘dictatuur van het proletariaat’ veranderden zij dan ook al snel in ‘dictatuur over het proletariaat’. En daar past een perfect bouwmateriaal bij, gewapend beton.

Beton is een materiaal dat zich binnen de matrix van het industriële kapitalisme zo ‘vloeibaar’ gedraagt, als het neoliberalisme een ‘vloeibare samenleving’ heeft weten te creëren (Zygmunt Bauman, 1925-2017, Pools-Britse socioloog en filosoof, onder meer van Liquid Life, 2005). Het ‘gewapend beton’ met zijn sterk beperkte leeftijd, mede door de ‘geprogrammeerde veroudering’, kent een horizon van beperkte tijd. Daarmee draagt het ook bij aan de lopende antropologische revolutie, aldus Jappe. Hij bedoelt daarmee dat we onder invloed zijn geraakt van de mentale vooronderstelling van het industriële kapitalisme. Dat wil zeggen: hedendaagse mensen zijn gewend geraakt aan veroudering en aan onophoudelijke vernieuwing van hun kleding, hun auto’s enzovoort. Zij hebben zich ook gewend aan de behoefte van psycho-farmaceutische middelen en -therapieën, aan verandering en verplaatsing van werk, woning, politieke opinies. In de ‘vloeibare samenleving’ heeft het industriële kapitalisme weten te bereiken, dat iedere generatie zijn/haar stad bouwt.

Jantje Beton

Als jonge jongen weet ik mij nog te herinneren dat in de binnenstad van Rotterdam her en der rijtjes noodwinkels waren gebouwd. Hoewel als ‘tijdelijk’ verrezen, hielden ze het toch nog redelijk lang uit. Maar langzaamaan verdwenen ze stuk voor stuk. Aan het begin van de Nieuwe Binnenweg bevond zich in de jaren 1970 ook een tijdelijk winkelcomplex dat gesloopt moest worden. Daarvoor in de plaats heb ik zien bouwen een plan ontwikkeld door de architect Pietro Hammel. Het project met de naam ‘De Boogjes’ heeft als bouwjaar 1978. Het karakteristieke eraan was de overkapte winkelgalerij met boogjes. Als ik in de jaren erna de Rotterdamse binnenstad bezocht zag ik altijd wel even die karakteristieke boogbouw van Hammel. Tot ik mij op een keer realiseerde dat die verdwenen was. Ik keek nu tegen een ‘gesloten’ gevelpartij aan: in 2006 had een renovatie plaats gevonden door de architectengroep Mecanoo. Project Hammel heeft het dus 30 jaar volgehouden. Zo bouwt iedere generatie zijn of haar stad. En…men houdt er het industriële kapitalisme mee in stand.  

Staat het gerealiseerde project wat langer, dan moet men er niet vreemd van opkijken dat door betonrot balkons van flats kunnen vallen, zoals van een flat in Groningen, gebouwd in 1953. Een voorval dat zich in juli 2018 voordeed, zo meldde RTV-Noord. In dit geval betrof het een flat die al gesloopt had moeten zijn volgens de wet van de geprogrammeerde veroudering. Maar vlak nieuwbouw niet uit. In de afgelopen jaren hebben in parkeergarages van gewapend beton verschillende keren de parkeervloeren het begeven tot en met die van een gloednieuwe parkeergarage in Eindhoven (De Ingenieur september 2017). Ondanks alles blijft gewapend beton favoriet. De organisatie Jantje Beton heeft nog steeds reden van bestaan, ook al stamt die organisatie niet uit een periode van ‘voor de oorlog’. Het is in 1968 dat Jantje Beton is opgericht omdat er steeds meer ‘beton’ kwam en steeds minder ruimte om buiten te spelen, zo leest men op de site van Jantje Beton

Het zijn architecten die om hun redenen met gewapend beton willen werken. Die redenen hangen veelal samen met de limieten die aan bouwkosten worden gesteld. De bouwkosten vormen de optelsom van te gebruiken materialen, naast arbeidskosten voor de realisatie van een project (en de grondkosten enzovoort natuurlijk). In de materiaalkeuze liggen al bepaalde bouwmogelijkheden en de kosten ervan vast. Het is vanzelfsprekend dat elementen die in massafabricage voorhanden zijn, goedkoper uitvallen dan bijzondere elementen die met de nodige vakmanschap vervaardigd moeten worden. Dit soort zaken beperkt een architect in zijn of haar creativiteit. En de dwang van die beperking moet je maar willen aanvaarden.

Een van de architecten die zich in de jaren 1960 tegen deze dwang verzette, heb ik in die tijd in Rotterdam leren kennen, toen hij daar nog werkzaam was. Zijn verzet leidde tot een afscheid van Rotterdam. In de vuurtoren van Workum vond hij zijn heenkomen – en ook de plek om te werken als architect zoals hij zich dat voorstelde. Wij zijn bevriend gebleven. Wat ik nu bij Jappe lees, vormt voor mij een repetitie van wat ik van Reid, want over hem heb ik het, leerde. Jappe heeft al lezend zijn ontdekkingen gedaan, zo schrijft hij. Zo verwijst hij naar de Oostenrijks-Amerikaanse schrijver en architect Bernard Rudolfsky (1905-1988). Het is de man met observaties van de traditionele architectuursoorten. Hij schreef onder meer het boek Architecture Without Architects: A Short Introduction to Non-Pedigreed Architectur (1964), dat gebaseerd is op een tentoonstelling onder die naam in het museum van moderne kunst, MoMa (NYC). Het biedt een demonstratie van de artistieke, functionele en culturele rijkdom van de volksarchitectuur, de plaatselijke, regionale architectuur, die gebruik maakt van bouwmaterialen uit de omgeving. Hier baseert Jappe onder meer zijn oppositie op tegen de moderne op gewapend beton steunende architectuur, met als grote verbreider de Zwitserse architect Le Corbusier. Vijftig jaar geleden hoorde ik Reid zich daar al tegen verzetten. Jappe vult dat nu aan met wat later beter bekend werd over diezelfde Le Corbusier.

Betonfascisme*

We zagen dat het gebruik van (gewapend) beton in de mode kwam en dat er in de jaren 1920 van een experimentele fase sprake was (zoals ‘betondorp’). Jappe beschrijft die periode en laat er één architect uitspringen. Die hield zich bezig met het promoten van het gebruik ervan, zowel in zijn gepubliceerde teksten als in zijn gerealiseerde projecten. Hij heeft aan schoolvorming bijgedragen en zijn naam noemde ik al, Le Corbusier. Jappe wijst dan op het volgende. ‘Het gewapend beton verloor zijn wat marginale status, samen met het rationalisme en het functionalisme in de jaren 1920, dankzij Le Corbusier’. Die werkte vanuit de metingen van menselijke handelingen en de gevonden nuttige capaciteiten van de mens, zoals Taylor die vond en toegepast werden door Ford. Le Corbusier maakte geen geheim van zijn bewondering van het taylorisme.

Le Corbusier beriep zich erop bezig te zijn met de organisatie van het geluk, wat neerkwam op een engineering, een technologie van het geluk en van de ziel. Het functionalisme werd hier beschouwd als biologische functies en behoeften, terwijl die in feite sociaal zijn. Die functies en behoeften richtten zich vooral op arbeid omdat er moest worden ingespeeld op het kapitalisme. Le Corbusier trok dit alles binnen overwegingen omtrent de stad die gedacht werd er ten dienste te zijn van de arbeid. Dat vormde weer begin en eind van het sociale leven. De natuurlijke omgeving werd daarbij teruggebracht tot de notie van ‘groene ruimte’.

De fundering van de bebouwing werkte als een scheiding met de natuur. Het gewapend beton vertegenwoordigt dus het ideale wapen: het is het constructiemateriaal van de minste natuur. Een van de leidende ideeën van de architect is: de tuin op het dak. Esthetici deed dit plezier. Zo konden zij zich ook laaiend uitlaten over zijn villa Savoy te Poissy of de kapel Notre Dame du Haut te Ronchamp. Maar het zijn wel constructies van Le Corbusier die bedoeld waren voor de rijksten of voor de Kerk. Voor de gewone stervelingen had de architect gevangenisachtige ‘stralende steden’ op het oog, die in de praktijk snel in verwaarloosde en armoedige orden veranderden.

Het is niet te gewaagd om te zeggen dat Le Corbusier het sociale leven in al zijn omvang via zijn soort architectuur beoogde te beheersen. Daar zit een totalitaire drijfveer achter. Het is terug te vinden in het overmatige gebruik van één soort bouwmateriaal – gewapend beton. Dit betekent niet dat beton op zich bijvoorbeeld fascistisch zou zijn, wel leent het zich om fascisme erin tot uitdrukking te laten komen. Jappe maakt daarvoor een vergelijk tussen de kwestie Heidegger  en de kwestie Le Corbusier. Op enig moment raakte publiekelijk bekend dat de bekende Duitse filosoof Heidegger nauw verwant was met het Duitse naziregime. Maar niemand hoeft de boeken van Heidegger te lezen. De bouwproducties van Le Corbusier zijn echter onontkoombaar…

Jappe herinnert eraan dat er heden details bekend zijn van de collaboratie door Le Corbusier met de Franse fascistische beweging in de jaren 1920. Hij nam deel aan oproer in Parijs, in 1934, van extreemrechts; hij maakte antisemitische opmerkingen en karikaturen en hield zijn bewondering voor Mussolini niet voor zich. Ook heeft hij zich bij de Franse maarschalk Philippe Pétain (1856-1951) sterk gemaakt, op het moment dat deze de leiding had van het met de Duitsers collaborerende Vichy-regime. Hij was er namelijk op uit hof-architect van dat regime te worden. Le Corbusier had ook zo zijn denkbeelden over hoe een sterk en gezond mensenras te kweken (voorstander van eugenisme).

Wat je nu zou denken is dat door Le Corbusier aan alle voorwaarden voldaan was om na de oorlog veroordeeld te worden in de hoedanigheid van collaborateur van het Vichy-regime. Het tegendeel deed zich voor, merkt Jappe op. Le Corbusier kon zijn gang gaan om Frankrijk in te richten naar zijn wensen.  De industrialisatie van gebouwen en de fabricage in serie van gestandaardiseerde elementen veroverden de wereld: gewapend beton en industrieel kapitalisme smolten als het ware samen.

Overigens valt voor Nederland een gelijksoortige ontwikkeling op. Ik moet hier denken aan de ‘bunkerbouwers’ die met de Duitse bezetter heulden om langs de Nederlandse kust de door de Duitsers gewenst verdedigingslinie tegen geallieerde aanvallen te bouwen (de Atlantikwall). Wie zou denken dat collaborerende aannemers, onder wie de Amsterdamse Ballast Maatschappij (later Ballast Nedam) en de Hollandsche Beton Maatschappij, na de oorlog daarvoor zou worden veroordeeld, komt bedrogen uit. Zij waren zo slim geweest zich in te dekken voor hun handelen. Zij voerden namelijk in mei en juni 1940 overleg met een college van hoogste Nederlandse ministeriele ambtenaren en de oud-opperbevelhebber van de Nederlandse leger over het aannemen van opdrachten van de Duitse bezetter. Na de oorlog oordeelde het Haags Bijzonder Gerechtshof dat zij de instructies die zij in de gesprekken in 1940 hadden gekregen, hadden opgevolgd (voor meer informatie, zie ‘Bunkerbouwer’). Dit laat weer eens zien hoe bestuur, kapitaal en nazisme in een en hetzelfde format uitgedrukt kunnen worden om ‘correct handelen’ op te kunnen leveren. De vraag is evenwel telkens weer voor welk format kies je? Jappe verschaft een betoog over beton, als gewapende massieve constructie van het kapitalisme, dat de lezer over die vraag – en een antwoord – laat nadenken.

Thom Holterman

Jappe, Anselm, Béton, Arme de construction massive du capitalism, L’Échappée, Paris, 2020, 195 blz., prijs 14 euro.

* Titel geciteerd in Jappe: Roger-Pol Droit, ‘Le Corbusier, un fascisme en béton’, Les Échos, 23 avril 2015.

[Beeldmateriaal met dank ontleend aan Brumlord.]