Ga naar de inhoud

De toekomst en het spel

Dit beklemmende citaat is de openingszin uit het boek De toekomst staat op het spel dat dit jaar op de kop af vijftig jaar geleden verscheen. Met een aantal eerder verschenen boeken had de auteur, prof. dr. Harry Hoefnagels, al naam gemaakt als maatschappijkritisch socioloog (2), maar met de opzet van dit boek week hij sterk af van zijn eerdere publicaties.

33 min leestijd

 ‘Als wij de maatschappelijke ontwikkeling op haar beloop laten, zal onze wereld binnen afzienbare tijd niet meer de mogelijkheid bieden voor echt menselijk leven. Deze waarheid omtrent onze toekomst, die niet langer een zaak is van rustig afwachten, begint langzamerhand tot het publieke bewustzijn door te dringen. Het denken over wat er moet gebeuren om te voorkomen dat elk perspectief van een menselijke toekomst verdwijnt, komt echter nog slechts moeizaam op gang. Dat daartoe niet alleen fundamentele hervorming van ons maatschappelijk bestel, maar ook een ingrijpende herziening van onze wijze van leven nodig is, wordt nog maar nauwelijks beseft. Daarvoor aandacht wekken en het denken erover op gang te brengen is de bedoeling van dit werk.’ (1)

Dit beklemmende citaat is de openingszin uit het boek De toekomst staat op het spel dat dit jaar op de kop af vijftig jaar geleden verscheen. Met een aantal eerder verschenen boeken had de auteur, prof. dr. Harry Hoefnagels, al naam gemaakt als maatschappijkritisch socioloog (2), maar met de opzet van dit boek week hij sterk af van zijn eerdere publicaties. Weliswaar schreef hij het inleidende hoofdstuk en voerde hij ook de regie over het boek, maar voor de zes overige hoofdstukken, die elk vanuit een andere discipline werden geschreven, had hij verschillende wetenschappers uitgenodigd (3).

In het boek worden de volgende zeven vraagstukken uitgewerkt:

1. De oliecrisis als waarschuwing dat onherroepelijk de tijd nadert dat voortzetting van onze wijze van leven geen vanzelfsprekende zaak meer is.

2. Het rapport Grenzen aan de groei van de Club van Rome en de niet onderkende consequenties voor de organisatie van onze samenleving.

3. De verzorgingsstaat die wankelt omdat hij mensen aan zich bindt als klant, als afnemer van diensten, waardoor zij deze maatschappij niet meer ervaren als hún maatschappij.

4. De vakbeweging die met haar streven naar sociale vooruitgang binnen het bestaande bestel ertoe bijdraagt dat het kapitalistisch systeem blijft bestaan.

5. Het disfunctioneren van de democratie zolang kortzichtig eigenbelang mensen meer aanspreekt dan wat met het oog op ons aller toekomst nodig is.

6. Het kapitalistische karakter van de samenleving dat verhindert dat de gesignaleerde maatschappelijke vraagstukken worden opgelost.

7. De wetenschap en de toekomst die op het spel staat (4).

olieboycot

Deze zes thema’s lezend dringt zich de vraag op wat er nu eigenlijk in de halve eeuw die achter ons ligt ten goede is veranderd met het oog op die zo noodzakelijke radicale hervorming van de maatschappij.

Dat genoemde oliecrisis in 1973 (olieboycot is in dezen eigenlijk een beter woord) regering en inwoners van ons land met de neus op de feiten drukte, namelijk dat ons leven in het geïndustrialiseerde Westen sterk afhankelijk is geworden van elders gewonnen olie, valt niet te ontkennen. Ook drong het tot menigeen wel door dat die afhankelijkheid als gevolg van het door de explosieve bevolkingsgroei en de welvaartstoename in ons land in die jaren fors gestegen energiegebruik, alleen maar groter was geworden. Maar het feit dat de olievoorraad in de wereld eindig is en dat ‘onze’ economie en onze levenswijze zich daar dus tijdig op moesten instellen, drong niet door tot de massa. Bovendien was er nog altijd het in de jaren 50 ontdekte aardgasveld onder de bodem van Oost-Groningen en was de kernenenergie in opmars. Die kennis nam ook bij velen de zorgen over eindige energievoorraden in de wereld op voorhand weg. Zelfs het feit dat de door de OPEC-landen uitgevaardigde boycot een straf was voor de Nederlandse steun aan Israël tijdens de Jom Kipoer-oorlog in 1973 bracht de mensen niet aan het twijfelen. Men schikte zich tamelijk eenvoudig in de tijdelijke beperkingen die deze boycot met zich meebracht. Menigeen herinnert zich van die weken eigenlijk niet veel meer dan de zondagsrust die plotseling over het land neerdaalde en het picknicken en rolschaatsen op de verlaten snelwegen tijdens de door de regering ingestelde autovrije dagen. Later onderzoek wees bovendien uit dat het met die plotselinge olieschaarste in ons land wel meeviel: de opslagtanks van Shell en andere oliemaatschappijen in ons land zaten boordevol. De indruk ontstond dat er slechts een internationaal schaakspel werd gespeeld, vooral ook omdat de door de olieproducerende landen georganiseerde schaarste de prijzen per vat ruwe olie tot ongekende hoogte opjoeg. Het door de Arabische landen gehanteerde kapitalistische principe dat schaarste vanzelf de prijzen verhoogt, leek dus ondanks alle door hen aangevoerde moraliteit toch voornamelijk het vullen van de zakken van de sjeiks tot doel te hebben gehad. Dat het conflict de mensen de ogen heeft geopend voor de verkwistende levensstijl die wij er als westerse mens op nahouden lijkt dus vooralsnog niet het geval te zijn geweest.

grenzen aan de groei

Met het uitkomen van het alarmerende rapport van de Club van Rome in 1972 (5) lag het anders. De publiciteit eromheen en wellicht ook het feit dat ‘onze eigen’ professor Jan Tinbergen die in 1969 de Nobelprijs voor de Economie had gekregen, prominent deel uitmaakte van het onderzoeksteam, bracht een schok teweeg die nog lang nadreunde in de samenleving. Weliswaar bracht die schok een wat breder gedragen milieubewustzijn op gang, maar ook hier geldt hetzelfde als bij de olieboycot een jaar later: de noodzaak om snel en efficiënt tot verantwoord ondernemen en duurzame ontwikkeling te komen werd door slechts een kleine minderheid in ons land gevoeld. Ondernemers voelden zich er niet toe geroepen, de wetenschap hield zich grosso modo met andere thema’s bezig en de politiek, waar vanuit je toch de eerste initiatieven zou mogen verwachten gezien haar maatschappelijke verantwoordelijkheid, hield zich (toen ook al) voornamelijk met zichzelf bezig. Niettemin is de conclusie gerechtvaardigd dat de Club van Rome met zijn rapport een baanbrekende stap heeft gezet in een verandering van het gedachtengoed omtrent het omgaan met de natuur en haar niet aan te vullen grondstoffen en energievoorraden.

Toch lijkt ook hier de zorg in de maatschappij zich als gevolg van dat alarmerende rapport (niet in het minst omdat erop volgende rapporten de meest ernstige conclusies hier en daar wat relativeerden) meer te hebben geconcentreerd op natuur- en milieubehoud dan op het aanpassen van de eigen levensstijl. Het aantal leden en donateurs van natuurorganisaties als Natuurmonumenten, de Waddenvereniging, het Wereld Natuurfonds en de Vogelbescherming groeide in die jaren fors, evenals de sympathie vanuit de maatschappij voor de acties van bijvoorbeeld Greenpeace. Op zichzelf valt dat natuurlijk toe te juichen, maar tot een massale verbreding van dit gedachtegoed, laat staan die noodzakelijke wijziging van de eigen levensstijl voerde dit rapport toch niet (6).

Ook van de zijde van de politiek kwam geen initiatief om tot een meer duurzame maatschappijinrichting te komen. Overheersend was de (feitelijk nog uit de Verlichting stammende) gedachte dat wanneer de economie maar goed draait de welvaart min of meer vanzelf stijgt en de mensen vanzelf wel tot een meer sociale en evenwichtige inrichting van de samenleving komen. Deze overheersende gedachte die op beleidsniveau door een slechts relatief kleine groep mensen in stand wordt gehouden (het totaal aantal leden van politieke partijen in ons land is meer dan de helft kleiner dan bijvoorbeeld het ledenaantal van de Vereniging Natuurmonumenten), weerhoudt de politiek er nog altijd van om op andere gedachten te komen, laat staan tot de noodzakelijke herstructurering van de economie en onze vorm van leven (7).

de wankelende verzorgingsstaat

Als oorzaak voor de wankelende verzorgingsstaat wordt doorgaans gewezen op het krappe budget van overheidswege in combinatie met de groeiende bevolking en de toenemende vergrijzing in ons land. Uiteraard brengt het ouder worden stijgende zorgkosten met zich mee maar de essentie van dat wankelen ligt toch op een ander vlak. In zijn werk heeft Hoefnagels met regelmaat gewezen op het uit elkaar groeien van het individu en de samenleving. Daardoor kreeg het ‘ieder voor zich’ (en de staat voor ons allen) een steeds grotere rol in het functioneren van de maatschappij. Maar de verzorgingsstaat als kroon op het werk van de ‘vrije economie’ is steeds meer van zijn glans gaan verliezen naarmate minder op de inzet van de ‘vrije’ burgers kon worden gerekend. Deed het stijgen van het welvaartsniveau (denk aan de wederopbouw na afloop van WO II) de mensen in eerste instantie de maatschappij nog ervaren als hún maatschappij, gaandeweg begon die betrokkenheid in zijn tegendeel te geraken, namelijk als sociale druk en als verlies van persoonlijke vrijheid. Anders gezegd, en in de woorden van Hoefnagels, de huidige samenleving heeft een verzadigingpunt bereikt waardoor de samenleving als zodanig steeds minder als samen-leven wordt ervaren. Het gezamenlijk ergens voor staan vindt misschien nog plaats in kleine afgelegen buurtschappen, bij een carnavalsvereniging of een voetbalclub, maar is niet langer een kenmerk van onze maatschappij. Integendeel, de noodzaak om als individu overeind te blijven in een omgeving met hoge eisen, waarin resultaten in hoog tempo moeten worden geboekt, is gaan resulteren in een leefstijl waarin in korte tijd het leven succesvol vorm moet worden gegeven met alle stress en lichamelijke en psychische klachten van dien. Het leven is een moorddadig spel geworden waarbij de angst domineert om de onderliggende partij te worden, het uitzicht op promotie en inkomen te verliezen, het huis te moeten verkopen, in de schuldsanering terecht te komen, kortom de strijd om het bestaan te verliezen. In die zin heeft een collectief bewustzijn om er met z’n allen iets van te maken plaatsgemaakt voor een individuele strijd om het bestaan. Om de boel overeind te houden is het netwerken uitgevonden, niet als meervoudsvorm van het zelfstandig naamwoord netwerk, maar als werkwoord waarmee uitgedrukt wordt dat jij mij mag gebruiken als ik jou mag gebruiken. De ander is een middel geworden om de eigen positie te verzekeren. Eén groot spel waarin de ander als pion gebruikt wordt om weer een ander indien nodig schaakmat te zetten. Een manier van doen en leven die allang niet meer beperkt is tot de manier waarop in de economie de concurrent (die collega wordt genoemd) wordt gebruikt, maar die een methode van werken is geworden die inmiddels ook is doorgedrongen tot de wereld van de cultuur, het welzijnswerk en de politiek. Een spel dat altijd slachtoffers vraagt om de gestelde doelen te kunnen halen, om te kunnen laten zien dat jij beter bent dan die ander met wie je eigenlijk zou moeten samenwerken om dat doel beter, sneller en vooral ook prettiger te bereiken.

De verzorgingsstaat zelf is een instituut geworden waarin op ambtelijke wijze en met zakelijke doelen het individu in de pas moet worden gehouden opdat hij of zij niet afwijkt van de gebaande paden en storing veroorzaakt in de dagelijkse op winst en succes gerichte maatschappij.

Niettemin laten recente initiatieven op maatschappelijk vlak zien dat niet alle hoop verloren is. Afgezien namelijk van kleinschalige aanzetten die er door de jaren heen wel zijn geweest met het doel collectiviteit en duurzaamheid te ontwikkelen als LETS-groepen (8), buurtgerichte samenwerkingsverbanden of landbouwcoöperaties, vormen de met steun van lokale overheden recentelijk opgezette ‘voorzorgcirkels’ mogelijk een alternatief voor de vastgelopen top-down zorgsystemen. Deze niet op winst en macht beluste zorgcirkels zijn bedoeld om mensen uit hun isolement te halen en hebben als kenmerk dat iedere deelnemer gewaardeerd wordt op zijn of haar inzet, los van opleiding en status (9). Alleen al door het doorbreken van het ieder-voor-zich-denken zou het uitrollen van deze laagdrempelige zorgcirkels een katalysator kunnen worden in de ontwikkeling van een op gelijkwaardigheid en gezamenlijkheid gebaseerde samenleving in de betekenis die Hoefnagels aan dat begrip gaf, namelijk als een werkelijk samen-leven met elkaar. En mogelijk ontwikkelt zich uit dit nieuwe samenleven een productiewijze die op dit samenleven is geënt en zich niet langer richt op het ‘alsmaar meer’ maar zich richt op werkelijke behoeften met respect voor wat de natuur ons biedt.

de vakbeweging binnen het kapitalistisch stelsel

Harry HoefnagelsHoefnagels promoveerde in 1961 aan de Sorbonne in Parijs op wat wel de ‘sociale kwestie’ wordt genoemd (de beroerde leef- en werkomstandigheden van arbeiders in de 19e eeuw als gevolg van de industriële revolutie alsook het groeiend verzet daartegen) en de taakstelling daarin van de sociologie (10). Als geboren Limburger waren hem bovendien de arbeidsomstandigheden in de mijnen niet vreemd en was hij mede daarom een fel voorstander van een landelijk georganiseerde vakbeweging die op radicale wijze opkwam voor de rechten van de arbeiders.

Zo stond hij in 1977 aan de wieg van de fusie tussen het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV) en zijn katholieke tegenhanger, het NKV (Nederlands Katholiek Vakverbond), in 1981 resulterend in de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV).

Zijn inzet werd hem niet door iedereen in dank afgenomen. Niet alleen door de werkgevers uiteraard, maar ook vaak niet van de zijde van zijn collega’s die hij regelmatig verweet slechts oog te hebben voor de huidige situatie en geen sociologisch perspectief te ontwikkelen voor een meer menselijke en verantwoorde maatschappijinrichting.

Het FNV zelf ontwikkelde zich van industriebond tot een samenvoegsel van allerhande vakbonden uit allerlei sectoren in de samenleving en is met meer dan een miljoen leden een speler van belang geworden op het schaakbord waar werkgevers en overheid de andere twee spelers zijn (11).

Dit ‘driemanschap’ kreeg (en krijgt) regelmatig het verwijt dat ze gedrieën (zeker in een tijd van geleide loonpolitiek) het kapitalisme in stand houden. Maar willen de lonen gelijk blijven en het liefst meegroeien met de inflatie, dan dient er door het bedrijfsleven geïnvesteerd te worden. En die investeringen kunnen alleen rendabel zijn als de lonen niet te hoog worden en dus probeert het bestuur van het FNV de looneisen gematigd te houden en probeert ze wilde stakingen zoveel mogelijk te vermijden. Voor de leden die de prijsstijgingen graag gecompenseerd zien door hogere lonen, is deze strategie vaak zwaar te verteren: zij zien de voorzitters van ‘hun’ bond onder één hoedje spelen met de directieleden van de bedrijven waar zij werken.

Dat het bij dit spel dan ook regelmatig fout gaat (12), valt af te lezen aan de wijze waarop dit jaar het bestuur en het personeel van het FNV lijnrecht tegenover elkaar kwamen te staan. Zelfs de rechter moest eraan te pas komen om het bestuur van het FNV uit de ontstane crisis te helpen. Begonnen de problemen begin dit jaar rond een al dan niet vals gerucht over grensoverschrijdend gedrag van een bestuurslid en beschuldigingen over vermeende tegenwerking op bestuurlijk niveau met het oog op een naderende bestuursverkiezing, al snel escaleerde de kwestie tot aantijgingen over falend beleid en aangekondigde interne bezuinigingen. Ook zou de organisatie niet transparant en effectief meer zijn als gevolg van de verschillende beleidsniveaus: directie, management, algemeen bestuur, werkorganisatie, ledenparlement en raad van toezicht. Het conflict leidde uiteindelijk tot een staking van FNV-Personeel tegen de leiding van het FNV, de eigen vakbond dus.

Feitelijk illustreerde het geschil (dat het hele jaar voortsukkelde) de wijze waarop grote delen van de samenleving in de loop der jaren hun onderlinge band hebben verloren: door machtsmisbruik, gebrek aan ethiek, hardheid jegens de omgeving, miscommunicatie, wantrouwen, gevoelens van onveiligheid en – steeds opnieuw weer – die ieder-voor-zich attitude.

Maar het FNV liet zich in de afgelopen tijd ook van de klassieke kant zien waar het traditioneel vakbondswerk betreft. Zo kondigde zij in november vorig jaar stakingen aan tegen ProRail met als eis een loonsverhoging van maar liefst 13%. Als mikpunt werd de verkeersleiding gekozen met als gevolg dat er nauwelijks meer treinen reden in Nederland. Dit trok een enorme wissel op het persoonlijk en maatschappelijk leven in ons land en dat met het argument dat werknemers van ProRail door de inflatie genoemd percentage op salaris achteruit waren gegaan. Daarbij werd echter voorbijgegaan aan het feit dat de werkgever vervolgens naar manieren zal zoeken om die loonsverhoging te compenseren waardoor als gevolg van prijsstijgingen de reiziger opnieuw de dupe zal worden.

Een gelijksoortige actie voerde het FNV in het afgelopen jaar tegen de directie van Schiphol met als eis een betere cao en een hoger salaris voor het grondpersoneel. Ook hier leidden stakingsacties tot enorme vertragingen waarvan reizigers de dupe werden die met dat geschil niets van doen hadden.

Beide voorbeelden illustreren de wijze waarop strijd om betere arbeidsomstandigheden tegenwoordig wordt gevoerd: door onrust en woede bij slachtoffers te gebruiken als drukmiddel richting directies om de eigen eisen ingewilligd te krijgen, een macaber spel waarin geen plaats is voor compassie met de ander, in dit geval de bevolking. Een ieder-voor-zich mentaliteit die zoals uit deze voorbeelden spreekt, vormen aanneemt die een sociaal en verantwoord samenleven niet dichterbij brengen.

Het verdient daarentegen aanbeveling om bij actievoeren de pijlen te richten op de veroorzaker van het onrecht zonder daarbij mensen die buiten het conflict staan, daarvan het slachtoffer te laten worden. Bovendien is het zaak om bij maatschappelijke acties zoveel mogelijk draagvlak onder de bevolking te hebben en waar dat (nog) niet het geval is, dat draagvlak door de vórm van actievoeren te ontwikkelen. Het komt dus – behalve op kennis en inzicht – op creativiteit en doelgerichtheid aan waarbij de doelstellingen en de wijze van actievoeren reeds anticiperen op een meer menselijke en verantwoorde manier van samenleven.

het disfunctioneren van de democratie

Het kan voor niemand die de media volgt meer een verrassing zijn dat de politieke ontwikkelingen van de laatste jaren in tal van landen, ook in het onze, een ruk te zien hebben gegeven naar wat wel ‘populistisch rechts’ genoemd wordt. Maar belangrijker dan de vraag of op regeringsniveau nu wel of niet met dit soort partijen samengewerkt moet worden, is de vraag of onderhand niet geconcludeerd moet worden dat op dit vlak, waar immers officieel de laatste beslissingsmacht in onze maatschappij ligt, het vermogen ontbreekt om leiding te geven op een manier die onze maatschappij met het oog op de toekomst dringend nodig heeft.

Wat daarbij bovendien kan worden vastgesteld, is dat de groep politici die dat zou moeten doen die vertegenwoordigende rol uit democratisch oogpunt eigenlijk niet meer waar kan maken. Het aantal leden van politieke partijen waaruit de leiding van ons land om de vier jaar wordt samengesteld, is daarvoor, zoals eerder betoogd, te klein geworden (zie noot 7).

Ook de op zichzelf waardevolle instelling van burgerraden, net als voorheen de Derde Kamer, blijft in waarde beperkt zolang de door deze raden uitgebrachte aanbevelingen door de gevestigde politiek slechts als goedbedoelde adviezen worden beschouwd waaraan men zich niet behoeft te houden (13). In het politieke spel gelden per slot van rekening andere regels waarbij beleid ingegeven wordt door wat uit de eigen partij naar voren is gebracht.

Een bijkomend probleem dat steeds urgentere vormen aanneemt, is de rol van de sociale media. En dan niet eens zozeer de digitale berichtenplatforms als WhatsApp en Signal (ook wel de sociale interactieplatforms genoemd), maar de sociale mediaplatforms als TikTok en Snapchat. De Duitse socioloog Jürgen Habermas waarschuwde in 2022 nog uitdrukkelijk voor de bedreiging van de democratie die van deze media uitgaat (14). Deze zogeheten nieuwe media verergeren in zijn optiek de crisis waarin de democratie zich bevindt. Door hun invloed op gebruikers van deze media zorgen ze voor verwarring tussen publieke en private communicatie met als gevolg dat grote groepen gebruikers hun eigen ‘werkelijkheid’ scheppen en daarin door digitale medestanders worden bevestigd. De vraag is of de bedreiging van de democratie die daardoor ontstaat (vergelijk de gewelddadige bestorming in 2021 van het Capitool in Washington door Trump-aanhangers nadat Donald Trump op zijn Truth Social platform de beschuldiging had geuit dat de presidentsverkiezingen waren gemanipuleerd ten koste van hem en ten faveure van de Democraten), gepareerd kan worden door een overheid die niet van wanten weet. De ruimte voor debat tussen concurrerende meningen wordt daardoor dermate verengd, dat grote groepen in de samenleving tegenover elkaar kunnen komen te staan zonder dat de informatiebronnen van waaruit de controverse ontstaat, worden gecontroleerd om vervolgens van overheidswege te worden tegengegaan.

De gevestigde media, zich van deze gevaren bewust geworden, richtte zich onlangs in een gezamenlijke brandbrief tot kabinets’verkenner’ Sybrand Buma met het pleidooi om in het belang van de rechtsstaat de veiligheid van informatievoorziening tot een urgent thema in de formatiebesprekingen te maken:

‘Onze samenleving verliest haar greep op een waarheidsgetrouwe en pluriforme informatievoorziening door de dominante rol van mondiale techbedrijven. Dit vormt een ernstige bedreiging voor de democratische weerbaarheid, maar ook voor de strategische autonomie en daarmee de veiligheid van Nederland.’ (15)

De situatie wordt verergerd door de rol die kunstmatige intelligentie in toenemende mate vervult waarbij niet alleen hele sectoren in de berichtgeving worden vervangen door robotgeleide opdrachten, aangestuurd door Amerikaanse miljardenconcerns als Microsoft, Meta en Google en vergelijkbare Chinese bedrijven als Alibaba, Baidu en ByteDance (moederbedrijf van TikTok), maar waarbij deze concerns bovendien de democratische waarden ontkennen die bepalend zijn voor onze pluriforme samenleving.

De initiatiefnemers van de brief pleiten voor één bewindspersoon die zowel het mediabeleid in ons land als de mediatechnologie onder zijn of haar hoede neemt en hopen in dit integratieproces mee te mogen denken. Maar meedenken of niet, het zal, zo is in het bovenstaande betoogd, toch allereerst moeten gaan om een vorm van politiek bedrijven die recht doet aan wat een democratie als de onze behoort te zijn wil het de naam ‘democratie’ verdienen en waarbij beleid vorm krijgt dat met het oog op een duurzame en rechtvaardige samenleving dringend nodig is.

het kapitalistische karakter van de samenleving

Hoefnagels wees er vijftig jaar geleden al op dat de overheid niet over het instrumentarium beschikt om ontwikkelingen in de maatschappij die zich buiten de geijkte structuren manifesteren en die een bedreiging kunnen vormen voor de democratie, te pareren. Het ontbreekt haar ondanks een ambtenarenleger en de talloze adviesraden, eenvoudigweg aan de nodige kennis. Bovendien, en dat hebben we de laatste jaren op schrijnende wijze kunnen constateren, ontbreekt het haar aan de nodige eensgezindheid om problemen die het maatschappelijk leven bedreigen, afdoende op te lossen. Zoals eerder aangegeven valt daarbij niet langer te rekenen op steun vanuit de samenleving. Daartoe heeft de politiek zich te veel van de maatschappij vervreemd en heeft de dialectiek tussen het ‘ieder-voor-zich’ en ‘de staat voor ons allen’ een spiraal omlaag veroorzaakt waarbij het de klemmende vraag is geworden of die spiraal ooit nog in een beweging omhoog kan worden omgebogen.

Door die beweging omlaag is de overheid steeds erger klem komen te zitten tussen alle verschillende belangen waarvoor ze zich bij het oplossen van vraagstukken geplaatst ziet. In dit verband kan bijvoorbeeld gewezen worden op de noodzaak om de uitstoot van stikstofdioxide terug te brengen en tegelijkertijd de concurrentiepositie van de veehouders te beschermen. Door te laat ingrijpen en door genoegen te nemen met half werk, is deze problematiek al niet meer conflictvrij op te lossen. Dit, wat Hoefnagels het ‘belangenpluralisme’ noemde, leidt tot besluiten waarbij tussen de klippen door gezeild moet worden en waarbij zowel de geit als de kool gespaard moet worden. Deze aanpak zorgt er echter voor dat de focus op de korte termijn komt te liggen en beleid op lange termijn steeds weer op de lange baan wordt geschoven met alle maatschappelijke onrust van dien. Ook hier zien we dat het vertrouwen vanuit de samenleving in wat ‘Den Haag’ bedenkt alsmaar verder af raakt van wat in een democratie de basis voor een goed maatschappelijk beleid zou behoren te zijn. De politiek wordt door een groot deel van de maatschappij als een spel gezien waarbij de deelnemers met hun forse salaris en hun toelagen zich voornamelijk met zichzelf en elkaar bezighouden in plaats van zich om de bevolking te bekommeren.

Als vastgesteld wordt dat democratie in zijn ware aard bezig is zichzelf te ondergraven, zowel door een gebrek aan onderlinge solidariteit in de samenleving als door een onmachtige regering en een economie die voornamelijk op winstaccumulatie is gericht, rijst de knellende vraag hoe te midden van dit fatale samenspel de maatschappij haar kenmerk als maat-schap ooit terug kan krijgen.

Zoveel is duidelijk dat uit het tot niets leidend krachtenspel een nieuw samenspel van maatschappelijke krachten moet groeien die de gang omhoog inzetten. Door overleg en uit redelijkheid voortgekomen manier van plannen zal die duurzame en meer menselijke samenleving gestalte moeten krijgen waarbij het de vraag is of daarbij tijdig voldoende armslag kan worden verkregen om verdere aantasting van klimaat, milieu, water en grondstoffen kan worden voorkomen.

Hoe problematisch de situatie inmiddels is geworden kan geïllustreerd worden door twee kwesties die dit jaar het nieuws haalden: de affaire Tata Steel en de affaire rond de uitstoot van de chemische verbinding PFAS door enkele chemische fabrieken in ons land, met name de vestigingen van Chemours in Dordrecht (het vroegere DuPont) en Helmond (16). In beide gevallen kregen de bedrijven een lozingsvergunning van de overheid hoewel men van de gevaren voor de gezondheid op de hoogte was.

Bij Tata Steel (het vroegere Hoogovens) in Velsen-Noord speelt de kwestie rond de lucht- en bodemvervuiling door het bedrijf al decennialang en steeds opnieuw lukte het bedrijf het om bij de overheid lozingsvergunningen los te peuteren ondanks dat de overheid wist dat de uitstoot van roet en metalen kankerverwekkend kan zijn bij de inwoners van de omliggende gemeenten. Door te schermen met de positie van Nederland als staalprocent alsook het dreigen met massaontslag, zette het concern de regering onder druk. En zoals steeds lukte het ook dit jaar weer: in de licentieovereenkomst die in september door de minister werd ondertekend, kan het bedrijf rekenen op een subsidie van 2 miljard euro in ruil voor het verduurzamen van de staalproductie. Bovendien zullen de aanvullende kosten die de overheid moet maken om het subsidiedoel te halen, neerkomen op een bedrag van zo’n 580 miljoen euro per jaar tot 2040 (17).

Dat het hier niet gaat om twee geïsoleerde voorbeelden maakte de Nederlandse Innovatie Monitor 2025 van november dit jaar duidelijk: het aandeel Nederlandse bedrijven dat streeft naar een verwaarloosbare ecologische voetafdruk vóór 2030 is dit jaar gedaald van 38 naar 35 procent terwijl 31 procent van de bedrijven dat streven al helemaal niet heeft of anders pas na 2050. Conclusie van het rapport: ‘Vooral bedrijven met de grootste ecologische voetafdruk (zijn) minder ambitieus geworden.’ (18)

Dat het in deze voorbeelden gaat om het niet (voldoende) serieus nemen van wat ons als bevolking te wachten staat wanneer het bedrijfsleven zijn gang mag gaan bij het lozen van gevaarlijke stoffen, het opsouperen van grondstoffen en het uitstellen van klimaatmaatregelen, behoeft geen verder betoog. En dat een overheid haar verantwoordelijkheid dient te nemen en zich niet moet laten ringeloren door op winstaccumulatie gericht bedrijfsleven, moge evenzeer duidelijk zijn.

de wetenschap en onze toekomst

De ontwikkeling van de moderne wetenschap heeft het leven van de mens op revolutionaire wijze veranderd, althans in de westelijke wereld, waarvan het leven op de door wetenschap geleverde kennis en inzichten berust. Allerlei vormen van ziekte en lijden, waaraan de mens vroeger hulpeloos was overgeleverd, werden uitgebannen; vroeger als onoverwinbaar beschouwde beperkingen van het menselijk kunnen werden opgeheven; tal van zaken die in het leven buiten de macht van de mens lagen, zijn onder zijn heerschappij gekomen. De wetenschap loste raadsels op die onoplosbaar leken, ruimde kwalen op waartegen geen kruid gewassen scheen, zij maakte, kortom, het vroeger onmogelijke, mogelijk.’ (19)

Aldus Hoefnagels vijftig jaar geleden bij zijn bespreking van de vraag op welke wijze van de wetenschap verwacht mag worden dat zij bijdraagt aan een meer menselijke en verantwoorde samenleving. Mag bovenstaande conclusie over de rol van de wetenschap evident lijken (wat het niet is omdat ook de wetenschap door de eeuwen heen strijd heeft moeten voeren om als zodanig geaccepteerd te raken), er kan niettemin tegenin worden gebracht dat bepaalde sectoren van de wetenschap juist een maatschappijbedreigende rol hebben gekregen. En deze dubieuze rol blijft niet beperkt tot de wetenschap die zich in dienst stelt van bijvoorbeeld de wapenwedloop.

Opnieuw Hoefnagels:

‘De wetenschap treedt op als de gewillige handlangster bij de activiteiten waardoor heden de mens in zijn leven, zijn waardigheid, zijn vrijheid wordt aangetast. Kennis en inzichten, door moeizaam wetenschappelijk onderzoek geleverd, liggen ten grondslag aan de verdelgingstechniek waarmee tegenwoordig bij gewapende conflicten de mensen massaal worden vernietigd. Als via reclame en propaganda de mensen op grote schaal worden gemanipuleerd, is het de wetenschap die zulks mogelijk maakt. Wetenschap vormt de basis van de hedendaagse politieke en economische machtsconcentraties, die bij velen een gevoel van fundamentele onmacht wekken – zonder het leger van wetenschappers die hun diensten leveren aan wie hen daarvoor wil betalen zou het imperium van de machtigste multinationale onderneming onmiddellijk in elkaar storten!’ (20)

Het moge duidelijk zijn: de wetenschap kan zowel ten gunste als ten nadele van het menselijk welzijn werkzaam zijn. Het is aan iedere wetenschapper individueel om zich rekenschap van deze keuze te geven. Draagt de onderzoeker bij tot heil of tot onheil van de samenleving? Draagt hij of zij bij aan een toekomstgerichte visie die meehelpt om een duurzame en solidaire maatschappij te ontwikkelen of heeft hij of zij daar maling aan en wordt alleen gekeken naar wat de inzet individueel aan eer, positie en inkomen oplevert?

Daarbij is het niet de taak van de wetenschapper, zo benadrukt Hoefnagels in het laatste hoofdstuk van zijn boek, om de mensen voor te houden wat hun tot welzijn strekt. Daarmee zou de wetenschap de baas in de maatschappij kunnen worden. Het moet de samenleving zelf zijn die al debatterend en organiserend bepaalt welke inzet van de wetenschap op welke wijze hen tot heil strekt.

Omgekeerd is het ook niet aan de samenleving om de wetenschapper op te leggen wat hij of zij dient te onderzoeken. Wel zou de samenleving, die immers de wetenschapper de mogelijkheden biedt om zijn of haar wetenschap te beoefenen, mogen verwachten dat het uit te voeren onderzoek tot heil van de maatschappij strekt, met name waar het de toekomst van de wereld betreft die nu immers allerwegen onder druk staat.

Evenmin is het aan de overheid om de wetenschapper zijn vrijheid tot onderzoek af te nemen in een poging de wetenschap in een door haar gewenste richting te sturen. Verwijtbaar omdat daarmee de onafhankelijkheid van de wetenschapper ten gronde zou gaan. Wel zou terecht gesteld kunnen worden dat de wetenschapsbeoefening zich niet of niet langer mag onttrekken aan politieke discussie door te wijzen op haar vrijheid van onderzoek die nu te veel door haar als grondrecht wordt geclaimd. Van de wetenschap mag geëist worden dat zij de onderzoeksresultaten onder de mensen brengt met het doel hen tot ‘wetende mensen’ te brengen. Pas dan kan een samenleving, inclusief de wetenschapper zelf, beoordelen of die wetenschapsrichting bijdraagt aan de ontwikkeling van de gewenste menselijke en rechtvaardige samenleving. Wil die bijdrage zinvol zijn, dan zullen de onderzoeksresultaten zichtbaar deel uit moeten maken van het grotere geheel aan wetenschappelijk onderzoek om te voorkomen dat het kleine, geïsoleerde onderzoekjes zijn die de samenleving niet helpen om zicht te krijgen op de noodzakelijke verbeteringen die in de maatschappijstructuur dienen te worden aangebracht om een duurzame toekomst van milieu en mens te garanderen.

conclusie

De vaststelling dat de maatschappij onmondig en soms zelfs onwillig lijkt om zich gedachten te maken over waar het met haar heen moet wil er in de nabije toekomst nog sprake zijn van een bewoonbare wereld, zal menigeen een uiterst deprimerend gevoel van machteloosheid geven. Alleen al het feit dat De toekomst staat op het spel vijftig jaar geleden is geschreven en er hoegenaamd niets ten goede veranderd lijkt te zijn, zal menigeen de moed in de schoenen doen zinken. Voeg er de recentelijk uitgebroken oorlogen in Oekraïne en Gaza aan toe (naast de al 130 voortslepende gewapende conflicten in de wereld) alsook de ruk naar rechts die zich wereldwijd op politiek vlak manifesteert, en velen zullen bij die gedachte de wanhoop nabij zijn (21).

De keuze die ons echter rest is de route richting alternatief. Het zullen de initiatieven zijn, die nu nog op relatief kleine schaal om ons heen opbloeien, die ons op weg helpen naar die zo gewenste ‘betere wereld’. Het gaat dus voor ieder van ons om twee dingen: je aansluiten bij dit soort initiatieven met het doel ze te versterken of/en zelf vanuit eigen kennis en ervaring en met behulp van eigen talenten initiatieven ontwikkelen die ons als samenleving verder helpen. Daarbij is het vooral zaak om bij het kiezen van doel en werkwijze te anticiperen op die gewenste wereld. Dat is, nogmaals, van groot belang omdat mensen die zich er mogelijk bij aan willen sluiten in doel en middelen reeds die ‘betere wereld’ moeten kunnen herkennen.

Bij wijze van slotconclusie nog eenmaal Hoefnagels:

‘Wat heden vooral van de wetenschap gevraagd moet worden is, dat zij ons de spiegel voorhoudt waarin wij de harde waarheid over ons eigen maatschappelijk leven zien. Als in het algemeen geldt dat de mens slechts gediend is met de waarheid over zichzelf, dan geldt dit niet minder voor de maatschappij als menselijke werkelijkheid: zij wordt niet beter gediend dan door de waarheid over haarzelf.

Om de maatschappij zo goed mogelijk te dienen hoeft de wetenschap niet naar andere dan wetenschappelijke doelstellingen te zoeken, Zij hoeft er slechts voor te zorgen dat zij wetenschap in de volle zin van het woord is, door, overeenkomstig haar roeping, onwrikbaar en onverzettelijk de waarheid te onthullen.’ (22

Noten

(1)

De toekomst staat op het spel – H.J.M. Hoefnagels (red.), Uitgeverij De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Amsterdam, 1975, pag.8.

(2)

Voor een overzicht van zijn publicaties zie P. Bruinsma e.a. (red.), Sociologie als engagement. In dialoog met Harry Hoefnagels (Zeist 1987) 272-281; De kern van de sociale kwestie nu’ in: Katholiek Cultureel Tijdschrift Streven, 5/2, 1952, 209-218; Een eeuw sociale problematiek. Van sociaal conflict naar strategische samenwerking (Assen 1957, herdrukt in 1966, 1974 en in 1977 met een nieuwe ondertitel De Nederlandse sociale ontwikkeling van 1850-1940); ‘Nederland een sociaal paradijs? Poging tot een sociologisch verantwoorde beoordeling onzer sociale verhoudingen’ in: Sociologische Gids 8 (1961) 274-289; La sociologie face aux ‘problèmes sociaux’. Préface de Raymond Aron (Brugge 1962; Textes et études philosophiques); Sociologische kanttekeningen bij aktuele sociaal-politieke vragen (Meppel 1962); ‘Vakbeweging en loonpolitiek’ in: Sociaal Maandblad Arbeid, 18, 1963, 807-818; De problemen van het menselijk samenleven. Inleiding tot het sociologische denken (Roermond 1964; vertaald in het Duits als Soziologie des Sozialen. Einführung in das soziologische Denken, Essen 1966); Kirche in veränderter Welt. Religionssoziologische Gedanken (Essen 1964; vertaald als De kerk in een veranderende wereld: godsdienstsociologische perspectieven, Brugge 1967); ‘De koerswijziging der christelijke vakbeweging in Frankrijk’ in: Streven. Maandblad voor geestesleven en cultuur, 18, 1964-1965, 979-987; ‘Sociologie van de vakvereniging. Kritische opmerkingen bij G. Kuiper’s overzicht van het sociologisch onderzoek der vakorganisaties’ in: Mens en Maatschappij, 41, 1966; 195-198; Kritische sociologie. Inleiding tot het sociologisch denken der ‘Frankfurter Schule’ (Alphen aan de Rijn 1973); De toekomst staat op het spel. Beschouwingen over het problematische karakter van de huidige maatschappij (Antwerpen 1975); Mijn, dijn en samsam. Opstellen over eigendomsorde, inkomensverdeling en werkgelegenheid (Nijmegen 1976); Vooruitgang zonder groei? Over de noodzaak van een alternatieve toekomst (Alphen aan de Rijn 1979; gelijktijdig verschenen in het Duits onder de titel Die neue Solidarität. Ausweg aus der Wachstumskrise, München 1979); Wat heet sociaal. Sociologie kan ook anders (Baarn 1983); Sociologie en onze de natuur niet ontziende civilisatie (Nijmegen 1987, afscheidscollege); Wat is maatschappelijk geëngageerde sociologie wetenschappelijk waard? (Antwerpen 1987, afscheidscollege); Wetenschap en de bedreigde menselijke toekomst. Een onorthodoxe inleiding in de wetenschapsleer (Baarn 1989).

Bron: BWSA, Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland.

(3)

Die zes wetenschappers waren Ivo Callens, Geert van Esch, Raf Janssen, Cees Klaassen, Geert de Reuver en Theo Verhoeven.

(4)

Aan de hand van Raf Janssen in: Een toekomstgerichte terugblik – Sociale Alliantie, 2020-5.

https://www.socialealliantie.nl/index.php/achtergronden/een-toekomstgerichte-terugblik

(5)

The Limits to Growth: a global challenge – Donella H. Meadows / Dennis L. Meadows / Jorgen Randers / William W. Behrens III.

In vertaling: De grenzen aan de groei, Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1972.

(6)

In 2024 telden de vier grootste natuurorganisaties volgens het aan de overheid gelieerde Compendium voor de Leefomgeving (CLO) samen 1.760.372 leden en donateurs. De meesten waren aangesloten bij Natuurmonumenten, die met 874.154 leden de grootste organisatie is. Het Wereld Natuur Fonds volgde met 430.000 leden, terwijl de Provinciale Landschappen en de Vogelbescherming respectievelijk 308.550 en 147.668 leden hadden.

Bron: Compendium voor de Leefomgeving (CLO), 22/9/2025. 

(7)

Volgens het (DNPP) bedroeg het totaal aantal leden van de nationale partijen op 1 januari van dit jaar 393.066, een stijging van iets meer dan 2.000 ten opzichte van een jaar geleden. Forum voor Democratie telt met ruim 60.000 de meeste leden. Daarbij dient overigens aangemerkt te worden dat de grootste partij in ons land, de PVV, behalve de partijleider geen leden kent en dus ook niet in de telling is meegenomen.

Bronnen:

– Persbericht van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (DNPP) 26/3/2025.

– Overzicht ledenaantallen per partij op 1 januari 2025 door Rijksuniversiteit Groningen.

(8)

Local Echange and Trading System, een in de jaren 90 uit Canada overgewaaide vorm van lokale economie als alternatief voor de kapitalistische economie.

(9)

Nederland Zorgt voor Elkaar.

Voorzorgcirkels ‘zijn netwerken van ongeveer 10 tot 15 ouderen in een buurt, die elkaar op verschillende manieren ondersteunen. Ze spreken met elkaar af dat ze voor elkaar klaarstaan en stemmen op vrijwillige basis af hoe ze elkaar kunnen helpen.

https://www.nlzve.nl/kennisbank_themas/voorzorgcirkels_kennisbank/kennisvragen-voorzorgcirkels/2775548.aspx

(10)

La sociologie face aux ‘problèmes sociaux’. Préface de Raymons Aron. (Brugge, 1962).

Een Nederlandse vertaling van de samenvatting van dit proefschrift is onder de titel ‘De weg naar een sociologische behandeling van sociale problemen’ opgenomen in ‘Sociologische kanttekeningen bij aktuele sociaal-politiek vragen’ (Meppel, 1962, pag.137-149).

(11)

Het FNV telt behalve leden van industriebonden ook individuele leden die samen goed zijn voor ruim 900.000 leden. Samen met de leden van aangesloten bonden (278.000), telt het FNV dus een kleine 1,2 miljoen leden in Nederland. Het aantal leden van het FNV daalt al jaren gestaag; zelf houdt het FNV het huidige aantal op ruim 1,5 miljoen.

(12)

Interne tegenstellingen rond de vernieuwing van het pensioenstelsel leidden al eerder (2011) bijna tot een splitsing en het einde van de FNV.

(13)

De Derde Kamer functioneerde als adviesorgaan van burgers tussen 2003 en 2006 en was gelieerd aan het in 2017 opgeheven NCDO (Nationale Commissie voor Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling). Behalve 120 Nederlandse burgers telde het platform ook 30 mensen uit ontwikkelingslanden. Centraal stond het landelijk beleid op het gebied van internationale samenwerking. De Derde Kamer brengt sinds 2008 lespakketten uit en is thans een discussieplatform over politieke thema’s.

(14)

Een nieuwe structuurverandering van het publieke domein – Jürgen Habermas, Boom, Meppel, 2023. Oorspronkelijke titel: Ein neuer Strukturwandel der Öffentlichkeit und die deliberative Politik – Suhrkamp Verlag, Berlijn, 2022.

Zie ook: Het publieke domein; Jürgen Habermas en de verkiezingswinst van de PVV – Ed Bruinvis, Konfrontatie, 22/12/2023.

(15)

Mediasector pleit eensgezind voor nieuw mediabeleid: informatievoorziening in gevaar – Persbericht Stichting Democratie & Media, 20/11/2025.

(16)

PFAS: Poly- en perfluoralkylstoffen is een verzamelnaam voor circa 6.000 kunstmatig gefabriceerde chemische verbindingen die bijvoorbeeld gebruikt worden in de teflon anti-aanbakpannen, regenkleding en in blusschuim. Ze komen in de natuur niet voor, zijn nauwelijks afbreekbaar en verspreiden zich via de bodem, de lucht en het grondwater. Ze hopen zich op in de organismen van de mens en zijn waarschijnlijk kankerverwekkend.

https://nl.wikipedia.org/wiki/Poly-_en_perfluoralkylstoffen

(17)

(18)

Bedrijven minder ambitieus in klimaatbeleid – Persbericht Change.inc. 25/11/2025.

De Nederlandse Innovatie Monitor is een regelmatige meting door het Amsterdam Centre for Business Innovation (ACBI) en het SEO (Stichting voor Economisch Onderzoek).

(19)

De toekomst staat op het spel – pag.172.

(20)

Ibidem, pag.173.

(21)

Het aantal gewapende conflicten in de wereld heeft zich in de afgelopen 15 jaar verdubbeld, aldus Rode Kruis Nederland.

(22)

De toekomst staat op het spel – pag.196.