De Politieke Betekenis Van Consumptiedrang
De Japanse belastingdienst dringt er bij jongeren op aan meer alcohol te drinken om de economie te stimuleren. Met dat bericht kwam BBC News (*) van 18 augustus 2022. Daarvoor is door die dienst een campagne georganiseerd, ‘Sake vival’. Het is om het even of het gaat om het Japanse sake, whisky, bier of wijn.
(* BBC News (Online))
De jongere generatie blijkt minder te drinken dan hun ouders en tijdens de COVID-periode is er door gewenning een verminderd alcoholgebruik onder die generatie ontstaan (20-39 jarigen). Daardoor wordt de drankindustrie getroffen en er komen minder accijnzen binnen. En dat is tegen zere benen. De verkoopstimulans die van de campagne tot bevordering van de drinkgewoonte moet uit gaan, dient uiteindelijk de aandeelhouders van die industrie en de regering tevreden stellen. Kapitalisme tot de dood erop volgt!
Die laatste zin schreef ik in 2004 en de aanleiding was niet de drankgewoonte maar de rookgewoonte. We zijn nu twintig jaar verder en ik meen dat een artikel over die problematiek nog steeds actueel is. Ik hoefde alleen de koptekst te veranderen (van sigaretten naar alcohol). Hieronder de bijdrage, met enkele kleine aanpassingen, die eerder in het tijdschrift de AS verscheen [nr. 148-149, winter 2004-2005 (p. 51-53); Online]. [ThH]
Stimuleren consumptiedrang
Het is niet de eerste keer dat de samenhang tussen consumptie en kapitalisme onderwerp van discussie is. In sociaal-anarchistische kring van begin vorige eeuw werd in dit verband al verkondigd: ‘Drinkende arbeiders denken niet. Denkende arbeiders drinken niet’. Hiermee keerde men zich tegen alcoholconsumptie. Toch is de aandacht voor de samenhang consumptie/kapitalisme lange tijd onderbelicht gebleven. Dat is nu anders door de propaganda voor het idee consuminderen. Het is evenwel eind jaren zestig van de vorige eeuw dat de ketterse marxistische politicoloog Johannes Agnoli (1925-2003) in zijn De transformatie van de democratie (Duitse tekst 1967; Nederlandse vertaling, Nijmegen 1971) nadrukkelijk op de samenhang en haar politieke betekenis wees. Hij zag de uitkomst van de samenhang namelijk als een nieuwe versie van het oude politieke onderdrukkingsprogramma van het kapitalisme. Bevrediging van behoeften wordt in die optiek blootgelegd als activiteit die het voortbestaan van het kapitalisme moet verzekeren.
Agnoli stelt vast dat in de moderne consumptiemaatschappij de welvaart van arbeiders en employees van de industriële- en dienstverlenende bedrijven zeker toeneemt. Tegelijk wordt ze ook voortdurend bedreigd. Daarbij merkt hij vervolgens op: ‘Het stimuleren van de consumptiedrang en een optimale lustbevrediging behoren tendentieel tot het programma. Zij dragen ertoe bij het verlies aan politiek te compenseren en de noodzaak van politiek te verhullen. Dit geldt ondanks de pogingen die periodiek worden ondernomen om conjuncturele moeilijkheden op te lossen door de consumptielust van de massa’s aan beperkingen te onderwerpen’ (p. 23:1971). Dat is evenwel niet nieuw, weet ook Agnoli. Integendeel, zo zegt hij: ‘Het is van oudsher één van de eigenschappen van de burgerlijke maatschappij, en haar staat geweest, kostenstijgingen in de productie, begrotingstekorten, inkrimping van de winstvoet zoveel mogelijk op de massa’s af te wentelen” (p. 23:1971).
De bedoelde massa’s zijn zeer verschillend van samenstelling, zo kunnen we constateren. Het zijn de werklozen met hun gekorte uitkeringen, de laagst betaalden en gepensioneerden die het leven zonder compensatie duurder zien worden, de vreemdelingen en vluchtelingen die zich in hun bestaan bedreigd weten, het beter betaalde middenkader dat stagnatie in zijn vooruitgang opmerkt… En dit alles terwijl de inkomsten van het ‘kapitaal’ niet ophouden te groeien.
Het idee van de optimale bevrediging blijkt uitstekend geschikt om de positie van de heersende klasse onaantastbaar te maken en tevredenheid met het politieke systeem te kweken. Dit vereist van het maatschappelijk systeem dat werk wordt gemaakt van de vorming van een consumentenmentaliteit in een cliëntensysteem. Iedereen is inmiddels dan ook ‘cliënt’, niet alleen van de bakker en melkboer (bestaan die nog?) en van wat voorheen ‘staatsbedrijven’ waren (gas, water, elektra), maar ook van stadhuisvoorzieningen (paspoort, etc.). Op die ‘cliënt’ wordt een bombardement van consumptiereclame losgelaten. Het gaat hier om een buik-georiënteerd systeem. Alles is gericht op consumptie via het maag-darmkanaal, op het grote ‘vreten’ (in zijn La Grande Bouffe steekt de Frans-Italiaanse regisseur Marco Ferreri daar de draak mee).
De lijn nu naar collectieve domheid doortrekken, is niet opzienbarend. Want is het niet dom om ten behoeve van het grote ‘vreten’ de basisvoorwaarden van het bestaan, zoals schone lucht, schoon water en bio- diversiteit te vergiftigen en te vernietigen? In die onmetelijke domheid zijn we maatschappelijk gezien bereid om er alles voor neer te slaan en om te halen wat in vele voorgaande eeuwen op zijn gemak is ontstaan en heeft kunnen groeien (oprukkende sahara’s door grootschalige ontbossing zijn voorbeelden van de gang van zaken).
Omo wast helemaal niet zo wit
Iemand die de waanzin van dit systeem op een intrigerende wijze aan de kaak heeft gesteld is de Franse ‘situationist’ Guy Debord, in zijn De spektakelmaatschappij (Franse tekst 1971; Nederlandse vertaling Baarn, 1976; zie Online). Hij merkt op: ‘Als onontbeerlijke opsmuk van de dingen die vandaag de dag worden geproduceerd, als algemene uiteenzetting van de rationaliteit van het systeem, en als hoog ontwikkelde economische sector die rechtstreeks een toenemende hoeveelheid beeldobjecten vormt, is het spektakel de voornaamste productie van de huidige maatschappij’ (p. 13:1976).
Vijfentwintig jaar na het verschijnen van Debord’s tekst kopte de Volkskrant op zijn voorpagina van 7 augustus 2001: ‘Permanente kermis Nederland barst uit zijn voegen’. Het blijkt dat in de vermaaksindustrie zo’n 40 miljard euro omgaat. De infrastructuur kan dit alles niet aan, zo is herhaaldelijk duidelijk geworden. De ruimtelijke ordening moet aan dit spektakel worden aangepast. De gemiddelde consument blijkt namelijk een kwart van zijn huishoudbudget aan vrijetijdsbesteding uit te geven. Goed voor zo’n 14 miljard euro per jaar is de schatting (De Volkskrant baseerde zich mede op het WRR-rapport De vrijetijdsindustrie in stad en land).
‘Houd jij ze dom, houd ik ze arm’, zo moet de Brabantse fabriekseigenaar tegen de plaatselijke pastoor hebben gezegd, begin vorige eeuw. De zegswijze is het Brabantse landschap allang ontstegen. Ze is van lokaal en nationaal op wereldniveau aangeland. Het verzet ertegen tekent zich onder meer af in alterglobalisme en consuminderen.
In zijn brochure over consuminderen, getiteld Een einde aan overconsumptie (Eindhoven, 2003), gaat Marius de Geus [1954-2020] onder meer in op de relatie tussen consumeren en geluk. Uit psychologische onderzoeken blijkt, zo schrijft hij, dat een grotere ruimte voor consumptie van goederen vanaf een zeker punt niet tot een groter geluksgevoel leidt. Langs een heel andere weg was Guy Debord al tot de overtuiging gekomen dat zo’n geluksgevoel niet kán ontstaan: het geluk dat uit bevrediging door consumeren moet ontstaan, wordt als het ware ingehaald door het moment van onbevredigdheid in wat er allemaal nog overigens te consumeren valt. Dat laatste wordt er wel door de consumptiereclame ingehamerd.
Debord zegt het zo. Het bedrog van de bevrediging moet zichzelf verraden door zichzelf te vervangen. Dit brengt mee dat iedere nieuwe leugen van de reclame evenzeer de bekentenis is van haar vorige leugen. Denk bijvoorbeeld aan: ‘OMO wast nog witter’. In het begin waste OMO gewoon wit. Dat was kennelijk niet waar, want daarna waste het witter en weer later nog witter. Maar wat is in hemelsnaam witter dan wit? Of wast het helemaal niet zo wit? Met andere woorden: de leugen regeert.
Nu vallen in mijn betoog de stukjes van de puzzel samen. Wie de sociale vrede op het niveau van het politieke stelsel institutionaliseert (de problematiek van de transformatie van de democratie) via de vorming van consumptielust – en dat is waar opeenvolgende regeringen werk van maakten*, kan niet anders dan zich van leugen en bedrog bedienen. Het zijn constituerende elementen van het spektakel. Het maakt de waanzin absorbeerbaar: roken is dodelijk. De tekst op het pakje sigaretten leest als een aansporing tot roken, want het is een uitdaging (zoals wildwater kanovaren of met een zweeftoestel van een rots afspringen). En ook alcohol, drink vooral stevig door, want anders lopen de schatkistinkomsten terug (Japan expliciet). Kan het gekker?
Thom Holterman
* Tegen het teruglopen van de consumptie moet worden gewaakt; de consumptie blijft ‘ste- ken’, er zit geen ‘groei’ in. Dit heet dan niet goed voor de ‘economie’, waaraan de regering iets moet doen, bijvoorbeeld met ‘stimuleringsmaatregelen’ treffen.