Zelfvernietiging van het neoliberalisme? Reken er maar niet op
Voor de tweede keer sinds de eeuwwisseling grijpen de regeringen in Noord-Amerika en Europa massaal met overheidsgeld en in samenwerking met de centrale banken in om hele sectoren van de economie te redden en een algemene economische ineenstorting te voorkomen. De lopende reddingsoperaties die door de covid-19-pandemie noodzakelijk zijn geworden, hebben al een veel grotere omvang bereikt dan de reddingsoperaties die tegen de financiële crisis van 2007-08 zijn ingezet. Deze operaties botsen met de basisprincipes van het neoliberalisme in die zin dat ze een massale regulerende interventie van de staat vormen om de markt terug te dringen, terwijl deregulering en ‘survival of the fittest’ van de markt centraal staan in de neoliberale ideologie.
(Door Gilbert Achcar, NewPolitics. Nederlandse vertaling redactie Grenzeloos)
Ze botsen ook met budgettaire bezuinigingen, maar dit laatste voorschrift is niet gemeenschappelijk voor alle neoliberale regeringen. Het is een heilig principe in Europa, waar het Britse neoklassieke neoliberalisme zich vermengt met het Duitse ordo-liberalisme. Maar het maakt geen deel uit van een neoliberale consensus in de Verenigde Staten, waar paradoxaal genoeg de Democraten die vroeger door de Republikeinen werden beschuldigd van Keynesiaanse ‘belasting en uitgaven’ de kampioenen van de budgettaire discipline in het neoliberale tijdperk zijn geworden, terwijl de Republikeinen sinds Ronald Reagan een oorspronkelijk beleid van ‘belastingverlaging (voor de rijken) en verhoging van de (militaire) uitgaven’ hebben ontwikkeld dat heeft geresulteerd in enorme federale begrotingstekorten.
Feit blijft echter dat de westerse neoliberale regeringen hun eigen doctrines tweemaal hebben geschonden – de tweede keer op een veel grotere schaal – ter gelegenheid van twee opeenvolgende crises van een omvang die het etiket ‘de ergste sinds de Grote Depressie’, die in 1929 in de Verenigde Staten begon, rechtvaardigt. De huidige Great Lockdown, de bijnaam die het IMF heeft gekozen om de enorme economische crisis als gevolg van de gevolgen van de covid-19-pandemie aan te duiden, is al veel dieper dan de Great Recession, de naam die het IMF in 2009 voor de vorige crisis gebruikte. De cruciale vraag is nu: wanneer zal de huidige crisis haar dieptepunt bereiken en hoe lang zal het de wereld daarna kosten om zich te herstellen?
De omvang van de huidige economische ramp is van dien aard dat ze de hoop heeft doen herleven en heeft aangewakkerd dat deze ramp zal leiden tot een grote wereldwijde verschuiving in het economisch beleid en de economische prioriteiten. In dit verband citeert Naomi Klein een van de belangrijkste vijanden van het keynesianisme, Milton Friedman, die een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de neoliberale verschuiving. Aan het begin en het einde van een video die ze onlangs produceerde over ‘Coronavirus Capitalism-and How to Beat It‘ [Coronavirus kapitalisme en hoe het te verslaan], gebruikt ze hetzelfde citaat uit Friedman’s boek uit 1962, Capitalism and Freedom, dat ze al twee keer gebruikte in haar boek The Shock Doctrine (pp. 6, 140): ‘Alleen een actuele of vermeende crisis produceert echte verandering. Als die crisis zich voordoet, hangen de acties die ondernomen worden af van de ideeën die rondgaan.’
Terwijl Klein dat citaat in haar boek had gebruikt als een aanwijzing voor wat ze de ‘shockdoctrine’ noemde, citeerde ze het instemmend in de video, met de opmerking dat ‘Friedman, een van de meest extreme vrijemarkteconomen uit de geschiedenis, het helemaal bij het verkeerde eind had, maar dáár had hij gelijk in. In tijden van crisis worden schijnbaar onmogelijke ideeën plotseling mogelijk.’ Het idee dat progressieve opvattingen zoals die van Klein en Bernie Sanders door de crisis worden gerechtvaardigd, is inderdaad wijdverbreid geraakt – zelfs in de Financial Times, waar redacteur Janan Ganesh op 18 maart een stuk schreef met de titel ‘The Sanders worldview wins, even as Bernie loses‘ [Het wereldbeeld van Sanders wint, zelfs als Bernie verliest]. Een dag eerder nodigde het Britse pro-Conservatieve tijdschrift The Spectator Boris Johnson uit om ‘borrow from Corbyn’s playbook‘ [uit het draaiboek van Corbyn te lenen].
Voor iedereen die zich de vorige economische crisis herinnert, moet dit een gevoel van déjà vu oproepen. De verwachting was toen eigenlijk nog sterker, hoewel de huidige crisis veel groter is, want de Grote Recessie was de eerste grote wereldwijde schok van het neoliberale tijdperk en de aanleiding voor de eerste toevlucht van de neoliberale regeringen tot massale staatsinterventie om de crisis te beteugelen. Newsweek kwam uit in februari 2009 met een omslag die verkondigde: ‘We are all socialists now‘ [We zijn nu allemaal socialist]. Dat artikel nu herlezen is vrij amusant: het begint met ‘Congreslid Mike Pence uit Indiana, voorzitter van de Republikeinse Conferentie van het Huis en een luidruchtige vijand van de stimuleringswet van bijna $1 biljoen van President Obama.’ Zijn gastheer op Fox News, de belichaming van echt vals nieuws, beschreef de wet als ‘socialistisch’.
In het artikel van Newsweek werd opgemerkt dat deze beschuldiging ‘vreemd genoeg de clou mist. De Amerikaanse regering heeft al – onder een conservatieve Republikeinse regering – het bankwezen en de hypotheeksector effectief genationaliseerd.’ Het artikel ging door met het cultiveren van de paradox: ‘De geschiedenis heeft een gevoel voor humor, want de man die de basis legde voor de wereld die Obama nu regeert is George W. Bush, die de financiële sector afgelopen herfst met 700 miljard dollar heeft gered. Bush bracht het tijdperk van Reagan tot een einde; nu is Obama verder gegaan, en heeft Bill Clinton’s ‘End of Big Government‘ [een dominante federale regering die de autoriteit van lokale instellingen wil controleren] teruggedraaid.’
Die illusie was gebaseerd op een verwarring tussen een pragmatisch en tijdelijk gebruik van het Keynesiaanse draaiboek, om The Spectator te parafraseren, en een radicale verandering in het economisch en sociaal beleid op lange termijn. Het duurde toen niet lang, zoals Ganesh van de Financial Time niet kon nalaten op te merken:
‘We bevinden ons in het beginstadium van een van de periodieke discontinuïteiten in het economisch denken in de geschiedenis. Misschien de scherpste sinds de OPEC-oliecrises waardoor de vrijemarktkooplui in de jaren zeventig van de vorige eeuw op de voorgrond konden treden. De lezers zullen de crash in 2008 suggereren, waarna een biografie van John Maynard Keynes de ’terugkeer van de meester’ aankondigt. Nou, het was vluchtig. Het duurde niet lang of er waren budgetaire bezuinigingen in de westerse wereld. In de VS was er de Tea Party-beweging, de neutralisering van president Barack Obama door een Republikeins Congres, en de aanval van zijn opvolger op de staatsbureaucratie.’
‘Deze keer voelt het anders,’ voegde Ganesh eraan toe. Maar zelfs dat is een terugkerend gevoel. Het meest recente geval deed zich voor kort voor de uitbarsting van de pandemie, toen Joseph Stiglitz, de bekende voormalige hoofdeconoom van de Wereldbank, (na talloze anderen) het ‘einde van het neoliberalisme‘ aankondigde. Deze keer voelt het anders, had ook Stiglitz kunnen schrijven, want hij stelde dat ‘als de financiële crisis van 2008 ons niet heeft doen inzien dat onbelemmerde markten niet werken, de klimaatcrisis dat zeker wel zou moeten doen: het neoliberalisme zal letterlijk een einde maken aan onze beschaving’.
Het is begrijpelijk dat de grotere urgentie van de huidige economische crisis van covid-19, hoewel die van veel minder groot historisch belang is dan de klimaatcrisis, heeft geleid tot veel nieuwe overlijdensberichten van het neoliberalisme – helaas allemaal vrij voorbarig. Een ijverige neoliberale medewerker van het zakenblad Forbes verwarde ze met overlijdensberichten van het kapitalisme door te jammeren dat ‘linkse intellectuelen opgewonden zijn‘, waardoor hij hen de schuld gaf van wat hij dacht dat leedvermaak was. Hij erkende echter dat de linkse kritiek op het neoliberalisme (kapitalisme tout court in zijn ogen) in de loop der jaren terrein heeft gewonnen en noemde zijn mede-neoliberalen ‘extra waakzaam’:
‘Twaalf jaar geleden slaagden de anti-kapitalisten erin de financiële crisis – ten onrechte – te herformuleren als een crisis van het kapitalisme. Het valse verhaal dat de financiële crisis het gevolg is van marktfalen en deregulering is inmiddels stevig verankerd in de hoofden van de bevolking. En nu doen linkse intellectuelen opnieuw hun uiterste best om de corona-crisis te herformuleren om hun roep om de almachtige staat te rechtvaardigen. Helaas is de kans op succes zeer groot.’
Was deze fervente neoliberaal over-pessimistisch over de komst van de ‘almachtige staat’? Niet helemaal naar de mening van David Harvey die zijn lange stuk dat hij op 20 maart op Jacobin heeft gepost afsloot met een nogal verrassend dystopisch vooruitzicht – niet het vooruitzicht van een socialistische welvaartsstaat, maar dat van een Behemoth [monsterlijke creatie] van Trump:
‘De last om uit de huidige economische crisis te komen verschuift nu naar de Verenigde Staten en hier is de ultieme ironie: het enige beleid dat zal werken, zowel economisch als politiek, is veel socialistischer dan alles wat Bernie Sanders zou kunnen voorstellen en deze reddingsprogramma’s zullen moeten worden geïnitieerd onder de hoede van Donald Trump, vermoedelijk met het masker van Making America Great Again. Al die Republikeinen die zich zo fel verzetten tegen de bailout van 2008 zullen vernederd worden of Donald Trump moeten trotseren. Deze laatste zal, als hij verstandig is, de verkiezingen op basis van een noodsituatie annuleren en de geboorte van een keizerlijk presidentschap afkondigen om het kapitaal en de wereld te redden van ‘oproer en revolutie’.’
Een week later volgde Costas Lapavitsas in Harvey’s voetsporen om ongerechtvaardigd links optimisme tegen te spreken, zij het met een minder apocalyptisch scenario en geen illusies over het komende einde van het neoliberalisme:
‘De shibboleths [oude overtuigingen] van de neoliberale ideologie van de laatste vier decennia werden snel aan de kant geschoven en de staat kwam naar voren als de regulator van de economie met een enorme macht. Het was voor velen ter linkerzijde niet moeilijk om een dergelijke staatsactie toe te juichen, omdat ze dachten dat het de ’terugkeer van het keynesianisme’ en de doodsklok van het neoliberalisme betekende. Maar het zou onbezonnen zijn om tot zulke conclusies te komen.
Ten eerste is de natiestaat altijd de kern geweest van het neoliberale kapitalisme, dat de klasseheerschappij van het dominante ondernemers- en financiële blok garandeert door selectieve interventies op kritieke momenten. Bovendien gingen deze interventies gepaard met sterk autoritaire maatregelen, waarbij mensen massaal in hun huizen werden opgesloten en enorme metropolen werden afgesloten. … De kolossale macht van de staat en zijn vermogen om in te grijpen in zowel de economie als de maatschappij zou bijvoorbeeld kunnen leiden tot een meer autoritaire vorm van gecontroleerd kapitalisme waarbij de belangen van het bedrijfsleven en de financiële elite voorop zouden staan.’
We staan weer voor de twee tegenpolen van optimisme en pessimisme, utopie en dystopie, waartussen radicaal links van oudsher slingert. Het gaat hier feitelijk vooral om projecties naar de toekomst toe van individuele en/of collectieve gemoedstoestanden die zelf slingeren op basis van verschuivende politieke ervaringen. Zo is de stemming onder links in de VS zeker aanzienlijk verschoven van de vooravond van Super Tuesday op 3 maart naar de volgende dag, in de nasleep van de overwinning van Biden in de Democratische voorverkiezing – zoals de stemming onder Brits links tussen de vooravond van 12 december 2019 en de volgende dag, in de nasleep van de electorale triomf van Boris Johnson, verschoof.
Zowel utopie als dystopie zijn nuttige componenten van het wereldbeeld van links, omdat ze de magnetische polen van pessimisme en optimisme, voorzichtigheid en voluntarisme, de angst voor een hervatting van het fascistische verleden en de hoop op een werkelijk democratische socialistische toekomst in stand houden, die degenen die ernaar streven de wereld te veranderen in een betere en eerlijkere plek, motiveren. Het punt waarop de kompasnaald uiteindelijk in de echte wereld op de lange termijn staat die de utopie van de dystopie scheidt, wordt echter niet bepaald door objectieve voorwaarden. Dit zijn slechts de parameters waarbinnen de klassen- en intersectiestrijd moet worden gevoerd. Grote verschuivingen in het domein van de overheidspolitiek worden vooral bepaald door sociale strijd in de context van de bestaande omstandigheden.
Hier heeft Milton Friedman het inderdaad bij het verkeerde eind. Wanneer zich een crisis voordoet, zijn de acties die ondernomen worden niet ‘afhankelijk van de ideeën die rondslingeren’. Zeker, de strijd om ideeën die vertaald worden in concrete beleidsvoorstellen is belangrijk. En de politiek-economische maatregelen die uiteindelijk worden uitgevoerd, hebben zeker te maken met de ideeën die in de samenleving overheersen – niet in het algemeen, maar onder de maatschappelijke groepering die het roer van de overheid in handen heeft. De analogie met de verschuiving van de naoorlogse keynesiaanse consensus naar het neoliberalisme en wat Thomas Kuhn een ‘paradigmaverschuiving‘ noemde, eindigt op dit punt. Want, in tegenstelling tot wetenschappelijke revoluties die het resultaat zijn van de vooruitgang van de kennis, zijn paradigmaverschuivingen in de economie niet het product van een of andere collectief-theoretische of zelfs louter pragmatisch-intellectuele beslissing.
Zoals Ernest Mandel het in 1980 (1e druk; pp. 77-8 van de 2e druk) bij het begin van het neoliberale tijdperk in zijn Long Waves of Capitalist Development formuleerde:
‘De omslag van de academische economie in de richting van de anti-Keynesiaanse contrarevolutie was niet zozeer een laattijdige erkenning van de langdurige dreiging van permanente inflatie. Deze bedreigingen waren al bekend lang voordat het keynesianisme zijn hegemonie verloor onder economische adviseurs van burgerlijke en hervormingsgezinde regeringen. Het was niet eens in wezen een product van de onvermijdelijke versnelling van de inflatie… Het was in wezen een product van een fundamentele verandering in de prioriteiten van de klassenstrijd van de kapitalistische klasse.
De ‘anti-Keynesiaanse contrarevolutie’ van de monetaristen op het gebied van de academische economie is niets anders dan de ideologische uitdrukking van deze veranderde prioriteit. Zonder het herstel op lange termijn van de chronische structurele werkloosheid, zonder het herstel van het ‘gevoel van individuele verantwoordelijkheid’ (dat wil zeggen zonder ernstige bezuinigingen op de sociale zekerheid en de sociale voorzieningen), zonder een algemeen bezuinigingsbeleid (dat wil zeggen stagnatie of daling van de reële lonen), kan er geen scherp en snel herstel van de winstvoet plaatsvinden: dat is de nieuwe economische wijsheid. Er is niets ‘wetenschappelijk’ aan, maar er is veel dat overeenkomt met de onmiddellijke en langetermijnbehoeften van de kapitalistische klasse, alle verwijzingen naar objectieve wetenschap ten spijt.’
De neoliberale paradigmaverschuiving werd mogelijk gemaakt door een gestage verslechtering van de positie van de arbeidersklasse in de klassenverhoudingen in de westerse landen in de loop van de jaren zeventig, met een stijgende werkloosheid sinds de recessie van 1973-75 en de geslaagde aanvallen op de arbeidersbeweging onder leiding van Ronald Reagan en Margaret Thatcher in het begin van de jaren tachtig. De mate waarin de ‘anti-Keynesiaanse contrarevolutie’ sindsdien in verschillende landen is doorgevoerd, hangt niet af van intellectuele verschillen, maar van de krachtsverhoudingen tussen de sociale krachten in elk land. Voor een actuele illustratie met betrekking tot de volksgezondheid is het voldoende om Groot-Brittannië en Frankrijk te vergelijken, twee landen met een ongeveer gelijke bevolking en BBP.
De kosten voor de gezondheidszorg zijn in beide landen vergelijkbaar, ver van de extravagante kosten die de gezondheidsuitgaven in de VS opdrijven. Als we de gemiddelde jaarlijkse artsenvergoeding als indicator nemen, dan is dat momenteel in Amerikaanse dollars, 108.000 in Frankrijk en 138.000 in het Verenigd Koninkrijk (vergeleken met 313.000 in de VS). Geregistreerde verpleegkundigen in Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk krijgen gemiddeld ongeveer hetzelfde jaarsalaris. Opeenvolgende neoliberale regeringen in Frankrijk zijn bekritiseerd omdat ze proberen een deel van de gezondheidsuitgaven te verschuiven naar de patiënten, en toch blijft Frankrijk in een veel betere positie dan het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot de volksgezondheid.
Volgens gegevens van de OESO schommelden de overheidsuitgaven voor gezondheidszorg en de verplichte regelingen de afgelopen tien jaar tussen 8,5 en 9,5% van het BBP in Frankrijk, tegen 6,9 en 7,8% in Groot-Brittannië. Van 2010 tot 2017 heeft Frankrijk elk jaar 0,6 tot 0,7% van zijn bbp besteed aan investeringen (brutokapitaalinvesteringen) in zijn gezondheidszorgsysteem, tegenover 0,3 tot 0,4% in het Verenigd Koninkrijk. Het is dus niet verwonderlijk dat het aantal ziekenhuizen in 2017 in Frankrijk meer dan 3.000 bedroeg tegenover minder dan 2.000 in het Verenigd Koninkrijk, met een totaal aantal ziekenhuisbedden van bijna 400.000 in Frankrijk tegenover bijna 168.000 in het Verenigd Koninkrijk. Dit aantal is de afgelopen tien jaar onder leiding van de Tories in het Verenigd Koninkrijk blijven dalen. Het aantal artsen bedroeg in 2017 meer dan 211.000 in Frankrijk tegenover 185.700 in het Verenigd Koninkrijk. Er waren 10,8 praktiserende verpleegkundigen per duizend inwoners aan de overkant van het Kanaal tegenover 7,8 in Groot-Brittannië.
Deze cijfers tonen aan hoe hypocriet en bedrieglijk het was dat de Brexit-campagne van Boris Johnson de NHS als centraal argument gebruikte en zo de schuld voor de slechte staat van het Britse gezondheidssysteem voor de deur van de EU legde. Toch is het verschil in de staat van de volksgezondheid tussen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk niet te wijten aan ideologische verschillen tussen de heersers aan beide zijden van het Kanaal. Het is het veel grotere maatschappelijke verzet in Frankrijk, en niets anders, dat de opeenvolgende regeringen van het land ervan heeft weerhouden om verder te gaan op de neoliberale weg.
In het Verenigd Koninkrijk, waar een grootschalige privatisering van de openbare nutsbedrijven – zoals de conservatieven deden in de sectoren energie en vervoer – om electorale of economische redenen niet mogelijk was, werden verschillende tactieken gebruikt die op erg weinig weerstand stuitten. Op het gebied van de volksgezondheid ging het om een vermindering van de overheidsuitgaven, gekoppeld aan het aansporen van de rijkste lagen van de bevolking om de NHS te verlaten en naar particuliere gezondheidsstelsels over te gaan, om geleidelijk een tweeledig gezondheidssysteem op te zetten, zoals in de Verenigde Staten. In het hoger onderwijs resulteerde dit in een bestuurlijke privatisering (verzelfstandiging) door het vervangen van overheidsgeld door een massale verhoging van het collegegeld, waardoor een generatie in het beroepsleven terechtkwam die, net als in de VS, zwaar onder de schulden gebukt gaat.
De uitkomst van de huidige pandemiegerelateerde economische crisis zal in elk land ook worden bepaald door maatschappelijke krachtsverhoudingen in de context van het mondiale evenwicht. De meest waarschijnlijke onmiddellijke uitkomst zal niet een van de twee tegengestelde alternatieven zijn van een spontane post-Keynesische stopzetting van het neoliberalisme of de monsterlijke creatie van Trump. Het zal eerder de poging van de neoliberale regeringen zijn om de last van de enorme schuld die op dit moment ontstaat op de schouders van de arbeiders af te wentelen, zoals ze deden in de nasleep van de Grote Recessie, waardoor de koopkracht en de bestedingsbereidheid van het volk werden aangetast waardoor de wereld destijds in een aanzienlijke verslechtering van de wereldwijde langdurige stagnatie terecht kwam, waar Adam Tooze al voor waarschuwde.
De historicus concludeerde terecht: ‘Het is zinvol om in plaats daarvan op te roepen tot een actievere, meer visionaire regering om de weg uit de crisis te wijzen. Maar de vraag is natuurlijk welke vorm die zal aannemen en welke politieke krachten die zullen controleren.’ Dat is de vraag, inderdaad. Nu ons leven uiteenvalt door de voortdurende dubbele crisis en de economische crisis waarschijnlijk langer zal duren dan de pandemie, is wat het meest direct in het geding is om te bepalen wie de enorme menselijke en economische kosten van de crisis gaan betalen: degenen die in de eerste plaats verantwoordelijk zijn voor de omvang van die kosten, door decennia van neoliberale ontmanteling van de volksgezondheid en de verzorgingsstaat en het prioriteren van financiële winsten, of de rest van ons, dat wil zeggen de overgrote meerderheid van de mensen?
We kunnen veilig voorspellen dat de neoliberalen unaniem voorstander zullen zijn van het verhogen van de uitgaven voor de volksgezondheid, niet zonder ervoor te zorgen dat hun vrienden in de farmaceutische industrie er baat bij hebben. Ze zullen dat doen, niet vanwege een plotselinge omschakeling naar de deugden van de verzorgingsstaat of omdat ze voor het publiek zorgen, maar omdat ze de economische gevolgen van een nieuwe pandemie of een tweede ronde van de huidige pandemie vrezen. Het punt is dat ze natuurlijk geneigd zullen zijn dit te doen ten koste van andere aspecten van het algemeen belang, zoals onderwijs, pensioenen of werkloosheidsuitkeringen, terwijl ze de loontrekkers loonmaatregelen zoals een loonstop of zelfs loonsverlagingen – de kosten om de economie weer op gang te brengen – laten betalen.
De meest urgente strijd is dus om te voorkomen dat ze dit doen. En dat op de manier waarop de Franse werknemers in 1995 en 2019 tegen de aanval van hun neoliberale regeringen op hun inkomen en pensioenstelsels zijn ingegaan, dat wil zeggen door hun toevlucht te nemen tot de algemene staking of de dreiging daarmee. Deze strijd zal van cruciaal belang zijn in de voorbereiding van de nederlaag van de neoliberalen door de sociale en politieke krachten, zoals die welke achter de vakbeweging in Frankrijk, de Labourpartij in het Verenigd Koninkrijk en de Sanders-campagne in de Verenigde Staten hebben gestaan. Pas dan zal er een eind komen aan het neoliberalisme.
Dit artikel verscheen eerder op NewPolitics. Nederlandse vertaling redactie Grenzeloos.