Waar de westerse beschaving een verkeerde afslag nam
Van rommeleconomie (Junk Economics) naar een verkeerde versie van de geschiedenis: Waar de westerse beschaving een verkeerde afslag nam. Een presentatie voor de Building bridges around David Graeber’s legacy conferentie, Parijs, vrijdag 7 juli 2022
(Door Michael Hudson, vertaling globalinfo.nl, die best meer donateurs wenst. Foto: Mesopotaamse gewichten van hematiet. De grootste weegt een mina, de kleinste 3 shekels, bron: door geni/wikipedia, CC2.0)
Het lijkt misschien vreemd om een econoom uit te nodigen om een toespraak te houden op een conferentie van de sociale wetenschappen. Economen worden in de populaire pers niet voor niets als autistisch en asociaal bestempeld. Zij zijn opgeleid om abstract te denken en a priori deductie te gebruiken – gebaseerd op hoe zij denken dat samenlevingen zich zouden moeten ontwikkelen.
Hedendaagse mainstream economen zien neoliberale privatisering en vrijemarktidealen als de manier waarop het inkomen en de rijkdom van de samenleving zich in een optimaal evenwicht bevinden zonder enige behoefte aan regulering door de overheid – vooral niet van krediet en schuld.
De enige rol die voor de overheid wordt erkend is het handhaven van de “onschendbaarheid van contracten” en de “bescherming van eigendom”. Daarmee bedoelen zij de handhaving van schuldcontracten, zelfs wanneer de handhaving daarvan grote aantallen huiseigenaren met schulden en andere bezitters van onroerend goed zou onteigenen. Dat is de geschiedenis van Rome. We zien vandaag dezelfde schulddynamiek aan het werk. Toch heeft deze fundamentele benadering ertoe geleid dat mainstream economen volhouden dat de beschaving dit pro-crediteurenbeleid vanaf het allereerste begin had kunnen en moeten volgen.
De werkelijkheid is dat de beschaving nooit van de grond had kunnen komen als een of andere vrije-markteconoom in een tijdmachine was gestapt en vijfduizend jaar terug in de tijd was gereisd naar het Neolithicum en de Bronstijd. Stel dat hij de stamhoofden of heersers uit de oudheid ervan zou hebben overtuigd hoe zij hun handel, geld en grondbezit moesten organiseren op basis van het principe “hebzucht is prima” en elke vorm van overheidsregulering is slecht.
Als een of andere Milton Friedman of Margaret Thatcher de Sumerische, Babylonische of andere oude heersers had overgehaald om de huidige neoliberale filosofie te volgen, zou de beschaving zich niet hebben kunnen ontwikkelen. Economieën zouden gepolariseerd zijn – zoals Rome deed, en zoals de Westerse economieën van vandaag doen. De burgers zouden zijn weggelopen, of anders een plaatselijke hervormer of revolutionair hebben gesteund om de heerser omver te werpen die naar dergelijke economische adviezen had geluisterd. Of ze zouden zijn overgelopen naar rivaliserende aanvallers die beloofden hun schulden kwijt te schelden, de slaven te bevrijden en het land te herverdelen.
Toch hebben vele generaties taalkundigen, historici en zelfs antropologen het antisociale individualistische wereldbeeld van de economische discipline geabsorbeerd en denken zij dat de wereld altijd zo geweest moet zijn. Veel van deze niet-economen hebben onbewust hun vooroordelen overgenomen en benaderen zowel de oude als de moderne geschiedenis met een vooroordeel. Ons dagelijks discours is zo overspoeld met de overtuiging van recente Amerikaanse politici dat de wereld verdeeld is tussen “democratie” met “vrije markten” en “autocratie” met overheidsregulering, dat er nu veel fantasie aan het werk is als het over de vroege beschaving gaat.
David Graeber en ik hebben geprobeerd het bewustzijn te vergroten van hoe anders de wereld was voordat de westerse beschaving het Romeinse spoor insloeg van pro-crediteur oligarchieën in plaats van paleisachtige economieën die de belangen beschermden van de bevolking met een grote schuldenlast. Toen hij in 2011 Debt: The First Five Thousand Years publiceerde, was mijn Harvard-groep van assyriologen, egyptologen en archeologen nog bezig met het schrijven van de economische geschiedenis van het oude Nabije Oosten op een manier die radicaal verschilde van hoe het merendeel van het publiek zich die voorstelde. David’s en mijn nadruk op hoe koninklijke Proclamaties met een schone lei, waarbij schulden werden kwijtgescholden, slaven werden bevrijd en het land werd herverdeeld, een normale en verwachte rol waren van Mesopotamische heersers en Egyptische farao’s, werd in die tijd nog steeds niet geloofd. Het leek onmogelijk dat dergelijke “schone leien” de vrijheid van de burgerij in stand hielden.
Het boek van David Graeber vatte mijn onderzoek samen naar de kwijtschelding van koninklijke schulden in het oude Nabije Oosten om aan te tonen dat rentedragende schulden oorspronkelijk werden aangenomen met checks and balances om te voorkomen dat zij de maatschappij zouden polariseren tussen schuldeisers en schuldenaren. In feite wees hij erop dat de spanningen, die ontstonden door de opkomst van monetaire rijkdom in persoonlijke handen, leidden tot een economische en sociale crisis die de opkomst van de grote religieuze en sociale hervormers vormde.
Zoals hij samenvatte “komt de kernperiode van Jaspers Axiale tijdperk … bijna exact overeen met de periode waarin het muntgeld werd uitgevonden. Bovendien waren de drie delen van de wereld waar de munten voor het eerst werden uitgevonden ook precies die delen van de wereld waar die wijzen leefden; in feite werden zij de epicentra van de religieuze en filosofische creativiteit van het Axiale Tijdperk”. Boeddha, Lao-Tzu en Confucius streefden allen naar het scheppen van een sociale context waarin de economie kon worden ingebed. Er was geen concept van het laten functioneren van “markten” om rijkdom en inkomen toe te wijzen zonder enig idee over hoe rijkdom en inkomen zouden worden besteed.
In alle oude samenlevingen bestond wantrouwen tegen rijkdom, vooral tegen monetaire en financiële rijkdom in handen van schuldeisers, omdat deze over het algemeen werd vergaard ten koste van de samenleving als geheel. Antropologen hebben ontdekt dat dit een algemeen kenmerk is van samenlevingen met een laag inkomen.
Toynbee karakteriseerde de geschiedenis als een zich lang ontvouwende dynamiek van uitdagingen en antwoorden op de centrale zorgen die beschavingen vorm geven. De belangrijkste uitdaging was van economische aard: wie zou profiteren van de overschotten die ontstaan naarmate handel en produktie in omvang toenemen en steeds meer gespecialiseerd en gemonetariseerd worden. En vooral, hoe zou de maatschappij het krediet en de schulden organiseren die nodig waren om de economische activiteiten te specialiseren – en tussen “openbare” en “particuliere” functies?
Bijna alle vroege samenlevingen hadden een centrale autoriteit die belast was met de verdeling van het overschot op een wijze die het algemeen economisch welzijn bevorderde. De grote uitdaging was te voorkomen dat krediet zou leiden tot het betalen van schulden op een manier die de burgerij verarmde, bijvoorbeeld door persoonlijke schuld en woeker – en meer dan tijdelijk verlies van vrijheid (uit slavernij of ballingschap) of landeigendomsrechten.
Het grote probleem dat het Nabije Oosten in de Bronstijd oploste – maar dat de klassieke oudheid en de Westerse beschaving niet hebben opgelost – was hoe om te gaan met schulden die betaald moesten worden – vooral tegen rente zonder de economieën te polariseren tussen schuldeisers en schuldenaars, en uiteindelijk de economie te verarmen door het grootste deel van de bevolking tot schuldafhankelijkheid te reduceren. Kooplieden dreven handel, zowel voor zichzelf als voor de heersers van het paleis. Wie zou de winst krijgen? En hoe zou krediet worden verleend maar in overeenstemming worden gehouden met het vermogen om betaald te worden?
Publieke vs. private theorieën over het ontstaan van grondbezit
De oude samenlevingen steunden op een agrarische basis. Het eerste en meest fundamentele probleem dat de samenleving moest oplossen was de toewijzing van grondbezit. Zelfs gezinnen die in steden woonden die rond tempels en burgerlijke ceremoniële en administratieve centra werden opgebouwd, kregen land toegewezen voor de eigen voorzieningen – ongeveer zoals de Russen in de Sovjettijd dachas hadden, waar het grootste deel van hun voedsel werd verbouwd.
Bij het analyseren van de oorsprong van grondbezit, zoals bij elk economisch verschijnsel, vinden we twee benaderingen. Enerzijds is er een scenario waarin land door de gemeenschap wordt toegewezen in ruil voor corvee-arbeidsverplichtingen en dienst in het leger. Anderzijds is er een individualistisch scenario waarin landbezit is ontstaan doordat individuen spontaan zelf land ontgonnen, er hun eigen eigendom van maakten en handwerk of andere producten (zelfs metaal om als geld te gebruiken!) produceerden om met elkaar te ruilen.
Deze individualistische opvatting van landbezit is populair geworden sinds John Locke zich voorstelde dat individuen met hun eigen arbeid (en vermoedelijk die van hun vrouwen) het land – schijnbaar onbebouwd bebost land – gingen ontginnen. Door die inspanning werd hun eigendomsrecht op het land en de opbrengst van de oogst vastgesteld. Sommige families hadden meer land dan andere, omdat zij sterker waren in het ontginnen of een grotere familie hadden om hen te helpen. En er was genoeg land voor iedereen om grond vrij te maken voor het planten van gewassen.
In deze opvatting hoeft geen enkele gemeenschap betrokken te zijn, zelfs niet om zich te beschermen tegen een militaire aanval – of voor onderlinge hulp in tijden van overstroming of andere problemen. Ook krediet is niet nodig, hoewel dat in de oudheid de belangrijkste hefboom was om de verdeling van land te verstoren door het in handen te geven van rijke schuldeisers.
Op een bepaald moment in de geschiedenis, voor de duidelijkheid, ziet deze theorie regeringen in beeld komen. Misschien in de vorm van invasielegers, zoals de Normandische voorouders van de landheren in John Locke’s tijd Engels land verwierven. En net als in Engeland zouden de heersers de landeigenaren hebben gedwongen een deel van hun oogst aan belastingen te betalen en militaire dienst te verlenen. In ieder geval werd de rol van de overheid alleen erkend als “inmenging” in het recht van de landbouwer om de oogst naar eigen goeddunken te gebruiken – vermoedelijk om te ruilen voor dingen die hij nodig had, gemaakt door gezinnen in hun eigen werkplaatsen.
Mijn door Harvard gesponsorde groep assyriologen, egyptologen en archeologen hebben een geheel andere ontstaansgeschiedenis van het landbezit gevonden. Landrechten lijken te zijn toegewezen in gestandaardiseerde percelen in termen van hun gewasopbrengst. Om de leden van de gemeenschap van voedsel te voorzien, wezen gemeenschappen uit het late neolithicum en de vroege bronstijd, van Mesopotamië tot Egypte, land toe aan families in verhouding tot wat zij nodig hadden om van te leven en hoeveel zij konden afstaan aan de paleisautoriteiten.
Deze belastingopbrengst, die aan de paleisverzamelaars werd afgedragen, was de oorspronkelijke economische huur. Het landbezit kwam als deel van een tegenprestatie – met een fiscale verplichting tot het leveren van arbeidsdiensten op bepaalde tijden van het jaar, en om te dienen in het leger. Het was dus de belastingheffing die de landeigendomsrechten creëerde, niet andersom. Land was sociaal van aard, niet individualistisch. En de rol van de overheid was die van coördinator, organisator en vooruitkijkende planner, niet slechts roofzuchtig en extractief.
De publieke versus de private oorsprong van geld
Hoe organiseerden vroege samenlevingen de ruil van gewassen voor producten – en het belangrijkste, om belastingen en schulden te betalen? Was het gewoon een spontane wereld van individuen die “ruilhandel dreven”, zoals Adam Smith het uitdrukte? De prijzen zouden ongetwijfeld radicaal hebben gevarieerd, aangezien de individuen geen basisinformatie hadden over de productiekosten of de mate van behoefte. Wat gebeurde er toen sommige individuen handelaars werden, die wat zij produceerden (of producten van anderen in consignatie) gebruikten om winst te maken. Als zij grote afstanden aflegden, waren er dan karavanen of schepen nodig – en de bescherming van grote groepen? Werden dergelijke groepen beschermd door hun gemeenschappen? Speelden vraag en aanbod een rol? En vooral, hoe ontstond geld als een gemeenschappelijke noemer om prijzen vast te stellen voor wat verhandeld werd – of betaald werd aan belastingen en om schulden te vereffenen?
Een eeuw na Adam Smith ontwikkelde de Oostenrijkse econoom Anton Menger een fantasie over hoe en waarom mensen in de oudheid er de voorkeur aan gaven hun spaargeld aan te houden in de vorm van metalen – voornamelijk zilver, maar ook koper, brons of goud. Het voordeel van metaal zou zijn dat het niet bederft (in tegenstelling tot bijvoorbeeld graan dat men in zijn zak meedraagt). Ook werd aangenomen dat het van gelijke kwaliteit was. Zo werden stukken metaalgeld geleidelijk het medium waarmee andere producten werden gemeten die werden verhandeld in ruil – op markten waar regeringen geen enkele rol speelden!
Het feit dat deze Oostenrijkse theorie nu al bijna anderhalve eeuw wordt onderwezen, geeft aan hoe goedgelovig economen bereid zijn een fantasie te aanvaarden die haaks staat op alle historische gegevens uit de hele geregistreerde wereldgeschiedenis. Om te beginnen zijn zilver en andere metalen helemaal niet van uniforme kwaliteit. Vervalsing is al eeuwenoud, maar individualistische theorieën negeren de rol van fraude – en dus de noodzaak van overheidsgezag om het te voorkomen. Die blinde vlek is de reden waarom de voorzitter van de Amerikaanse Federal Reserve, Alan Greenspan, zo onvoorbereid was op de enorme crisis bij de junk-mortgage (sjoemelhypotheken, vert.) banken in 2008. Overal waar geld in het spel is, is fraude alomtegenwoordig.
Dat is wat er gebeurt in ongereguleerde markten – zoals we kunnen zien aan de huidige bankfraudes, belastingontduiking en misdaad die enorm goed betaalt. Zonder een sterke overheid om de samenleving te beschermen tegen fraude, wetsovertredingen, het gebruik van geweld en uitbuiting, zullen samenlevingen polariseren en armer worden. Om voor de hand liggende redenen proberen de begunstigden van deze graaierij de regelgevende macht en het vermogen om dergelijke graaierij te voorkomen, te verzwakken.
Om monetaire fraude te voorkomen, werden de zilveren en later gouden munten vanaf het Mesopotamië van de Bronstijd tot het klassieke Griekenland en Rome in tempels geslagen om de heilige status van hun gestandaardiseerde kwaliteit te benadrukken. Daarom is ons woord voor geld afkomstig van de Romeinse tempel van Juno Moneta, waar de Romeinse munten werden geslagen. Duizenden jaren voordat edelmetaal werd gemunt, werd het geleverd in de vorm van metalen strips, armbanden en andere vormen die in tempels werden geslagen, met gestandaardiseerde legeringverhoudingen.
De zuiverheid van metalen is niet het enige probleem bij het gebruik van ongemunt geld. Het onmiddellijke probleem waarmee iedereen die producten ruilde voor zilver werd geconfronteerd, was hoe men moest wegen en meten wat men kocht en verkocht – en ook hoe men belastingen en schulden moest betalen. Van Babylonië tot de Bijbel vinden we veroordelingen van kooplieden die valse maten en gewichten gebruikten. Belastingen zijn een taak van de overheid, en in alle archaïsche samenlevingen waren het de tempels die toezicht hielden op maten en gewichten en op de zuiverheid van metalen. En de benaming van maten en gewichten wijst op hun oorsprong in de overheidssector: fracties verdeeld in 60sten in Mesopotamië, en 12den in Rome.
De handel in eerste levensbehoeften had gestandaardiseerde gebruikelijke prijzen of betalingen aan de paleizen of tempels. Belastingen en schulden waren de belangrijkste aanwendingen van geld. Daaruit blijkt dat “geld” in de vorm van aangewezen goederen vooral nodig was om belastingen te betalen of producten te kopen van de paleizen of tempels en, aan het eind van het oogstseizoen, om schulden te betalen ter vereffening van dergelijke aankopen.
De huidige neoliberale economische mainstream heeft een sprookje gecreëerd over een beschaving die bestaat zonder enig regulerend toezicht of productieve rol voor de overheid, en zonder enige noodzaak om belastingen te heffen voor sociale basisvoorzieningen zoals openbare bouw of zelfs dienst in het leger. Er is geen noodzaak om fraude te voorkomen, of gewelddadige inbeslagneming van eigendom – of het verbeuren van landeigendomsrechten aan schuldeisers als gevolg van schulden. Maar zoals Balzac opmerkte, zijn de meeste grote familievermogens het resultaat van een of andere grote diefstal, verloren gegaan in de nevelen van de tijd en door de eeuwen heen gelegitimeerd, alsof het allemaal natuurlijk was.
Deze blinde vlekken zijn nodig om het idee te verdedigen van “vrije markten” die worden gecontroleerd door de rijken, vooral door schuldeisers. Er wordt beweerd dat dit het beste is, en dat de maatschappij zo moet worden bestuurd. Daarom wordt de huidige Nieuwe Koude Oorlog door neoliberalen uitgevochten tegen het socialisme – uitgevochten met geweld, en door onderzoek van de geschiedenis uit te sluiten van het academische economische curriculum en dus uit het bewustzijn van het grote publiek. Zoals Rosa Luxemburg het uitdrukte: de strijd gaat tussen socialisme en barbarij.
De publieke versus de particuliere oorsprong van rentedragende schuld
De rentevoeten waren eeuwenlang gereglementeerd en stabiel. De sleutel was het gemak van berekening: 10en, 12en of 60en.
Babylonische schriftgeleerden werden opgeleid om elke rentevoet te berekenen als een verdubbelingstijd. Schulden groeiden exponentieel, maar de schriftgeleerden leerden ook dat kuddes vee en andere materiële economische output in een S-curve afnamen. Daarom was samengestelde rente verboden. Het was ook de reden dat het nodig was om schulden periodiek kwijt te schelden.
Als heersers schulden niet hadden kwijtgescholden, zou de start van de antieke wereld vroegtijdig hebben geleden onder het soort verval en ondergang dat de burgerij van Rome verarmde en leidde tot het verval en de ondergang van de Republiek – en een rechtssysteem van pro-crediteur wetten achterliet om de latere westerse beschaving vorm te geven.
Wat maakt de westerse beschaving typisch westers ? Is het allemaal een omweg geweest?
De beschaving had zich niet kunnen ontwikkelen als een moderne Milton Friedman of een verwante Nobelprijswinnaar voor de economie terug in de tijd was gegaan en Hammurabi of de Egyptische farao ervan had overtuigd om individuen gewoon zelf te laten handelen en rijke schuldeisers schuldenaars tot slaven te laten maken – en vervolgens hun arbeid als leger te gebruiken om de koningen omver te werpen en de regering voor zichzelf over te nemen, waardoor een oligarchie in Romeinse stijl zou ontstaan. Dat is wat Byzantijnse families probeerden te doen in de 9e en 10e eeuw.
Als de jongens van het “vrije ondernemerschap” hun zin hadden gekregen, zou er geen tempelmunt zijn geweest en geen toezicht op maten en gewichten. Land zou toebehoren aan wie het maar kon grijpen, afschermen of veroveren. Rente zou hebben weerspiegeld wat een rijke koopman een behoeftige landbouwer kon dwingen te betalen. Maar voor economen is alles wat gebeurt een kwestie van “keuze”. Alsof er geen absolute noodzaak is – om te eten of om te betalen.
Een economische Nobelprijs werd toegekend aan Douglass North voor zijn bewering dat de huidige economische vooruitgang en die in de gehele geschiedenis gebaseerd is geweest op de “zekerheid van contracten” en eigendomsrechten. Hiermee bedoelt hij de voorrang van schuldeisers om eigendommen van schuldenaren af te schermen. Dit zijn de eigendomsrechten om latifundia te creëren en bevolkingen tot schuldslavernij te reduceren.
Geen enkele archaïsche beschaving had lang kunnen overleven door dit pad te volgen. En Rome overleefde niet door in te voeren wat het onderscheidende kenmerk van de westerse beschaving is geworden: de regering en de wetgeving in handen geven van een rijke klasse van schuldeisers die land en bezit monopoliseert.
Als een samenleving in de oudheid dit had gedaan, zou het economische leven verarmd zijn. Het grootste deel van de bevolking zou zijn weggelopen. Of anders zou de Thatcherite/Chicago School elite omver geworpen zijn. De rijke families die deze graaierij sponsorden zouden zijn verbannen, zoals gebeurde in veel Griekse steden in de 7e en 6e eeuw voor Christus. Of de ontevreden bevolking zou zijn weggelopen en/of hebben gedreigd over te lopen naar buitenlandse troepen die beloofden de slaven te bevrijden, hun schulden kwijt te schelden en het land te herverdelen, zoals gebeurde met Rome’s Afscheidingen door de Plebs in de 5e en 4e eeuw v. Chr.
Zo komen we weer terug bij het punt van David Graeber dat de grote hervormers van Eurazië opkwamen in dezelfde tijd dat economieën werden gemonetariseerd en in toenemende mate geprivatiseerd – een tijdperk waarin rijke families steeds meer invloed kregen op hoe stadstaten werden bestuurd. Niet alleen de grote religieuze hervormers, maar ook de toonaangevende Griekse filosofen, dichters en dramaturgen legden uit hoe rijkdom verslavend is, en leidt tot overmoed die hen ertoe brengt rijkdom te zoeken op manieren die anderen schaden.
Als we de geschiedenis van de oudheid overzien, zien we dat het voornaamste doel van heersers van Babylonië tot Zuid-Azië en Oost-Azië was te voorkomen dat er een oligarchie van kooplieden en schuldeisers zou ontstaan die het bezit van land in eigen handen zou concentreren. Hun impliciete bedrijfsplan was de bevolking in het algemeen te reduceren tot horigheid, schuldslavernij en lijfeigenschap.
Dat is wat er gebeurde in het Westen, in Rome. En we leven nog steeds in de nasleep daarvan. In het hele Westen is ons rechtssysteem nog steeds pro-crediteur en niet in het voordeel van de bevolking met schulden. Dat is de reden waarom persoonlijke schulden, bedrijfsschulden, overheidsschulden en de internationale schulden van landen in het Zuiden zijn opgelopen tot crisissituaties die de economieën dreigen vast te zetten in een langdurige schulddeflatie en depressie.
Precies om hiertegen te protesteren hielp David om Occupy Wall Street te organiseren. Het is duidelijk dat we niet alleen te maken hebben met een steeds agressievere financiële sector, maar dat deze een valse geschiedenis heeft gecreëerd, een vals bewustzijn dat is ontworpen om opstand af te schrikken door te beweren dat er geen alternatief is (TINA).
Waar de westerse beschaving fout ging
We hebben twee diametraal tegenovergestelde scenario’s die weergeven hoe de meest fundamentele economische verhoudingen tot stand zijn gekomen. Aan de ene kant zien we samenlevingen in het Nabije Oosten en Azië die georganiseerd zijn om het sociale evenwicht te bewaren door de schuldverhoudingen en de mercantiele rijkdom ondergeschikt te houden aan het algemeen welzijn. Dat doel kenmerkte de archaïsche samenleving en de niet-westerse samenlevingen.
Maar in de westelijke periferie, in de Egeïsche Zee en de Middellandse Zee, ontbraken de traditie van het “goddelijk koningschap” uit het Nabije Oosten en de Aziatische religieuze tradities. Dit vacuüm stelde een rijke crediteurenoligarchie in staat de macht te grijpen en het bezit van land en goederen in haar eigen handen te concentreren. Om redenen van public relations beweerde zij een “democratie” te zijn – en zij veroordeelde elke beschermende overheidsregeling als zijnde per definitie “autocratie”.
De westerse traditie ontbeert inderdaad een beleid dat rijkdom ondergeschikt maakt aan algemene economische groei. Het Westen kent geen sterke overheidscontrole om te voorkomen dat er een aan rijkdom verslaafde oligarchie ontstaat die zichzelf tot een erfelijke aristocratie maakt. Debiteuren en klanten tot een erfelijke klasse maken, afhankelijk van rijke schuldeisers, is wat economen tegenwoordig een “vrije markt” noemen. Het is er een zonder publieke controlemechanismen tegen ongelijkheid, fraude of privatisering van het publieke domein.
Het kan een toekomstige historicus verbazen dat de politieke en intellectuele leiders van de wereld van vandaag er zulke individualistische neoliberale fantasieën op nahouden dat de archaïsche maatschappij zich op deze manier “had moeten” ontwikkelen – zonder te erkennen dat de oligarchische Republiek van Rome zich inderdaad op deze manier ontwikkelde, wat leidde tot haar onvermijdelijke ondergang en val.
Schuldkwijtscheldingen uit de bronstijd en moderne cognitieve dissonantie
Zo komen we weer terug bij de reden waarom ik was uitgenodigd om hier vandaag te spreken. David Graeber schreef in zijn boek Debt dat hij de documentatie van mijn Harvard-groep dat schuldkwijtscheldingen wel degelijk bestonden en niet slechts literaire utopische exercities waren, wilde populariseren. Zijn boek hielp schulden tot een publieke kwestie te maken, net als zijn inspanningen in de Occupy Wall Street-beweging.
De regering-Obama steunde de politie die de OWS-kampen uiteenjoeg en deed er alles aan om het bewustzijn van de schuldproblemen die de Amerikaanse en buitenlandse economieën teisteren, teniet te doen. En niet alleen de mainstream media, maar ook de academische orthodoxie zette zich schrap tegen zelfs maar de gedachte dat schulden kunnen worden afgeschreven en zelfs moeten worden afgeschreven om te voorkomen dat economieën in een depressie raken.
Die neoliberale pro-crediteur ethiek is de wortel van de huidige Nieuwe Koude Oorlog. Wanneer president Biden dit grote wereldconflict beschrijft, dat erop gericht is China, Rusland, India, Iran en hun Euraziatische handelspartners te isoleren, karakteriseert hij dit als een existentiële strijd tussen “democratie” en “autocratie”.
Met “democratie” bedoelt hij oligarchie. En met “autocratie” bedoelt hij elke regering die sterk genoeg is om te voorkomen dat een financiële oligarchie de regering en de samenleving overneemt en met geweld neoliberale regels oplegt. Het ideaal is om de rest van de wereld te laten lijken op het Rusland van Boris Jeltsin, waar Amerikaanse neoliberalen de vrije hand hadden in het wegnemen van alle publieke eigendom van land, rechten op minerale grondstoffen en basisnutsvoorzieningen.