Twee standpunten over de financiering van de coronacrisis
U vindt hieronder twee verschillende gemeenschappelijke verklaringen van (vooral) economen en academici naar aanleiding van de rol van de Europese Unie in de bestrijding van het coronavirus. Het ene is een stellingname (2 april 2020) van een vierhonderdtal progressieve economen en andere academici, gelanceerd door de EuroMemo Group (European Economists for an Alternative Economic Policy in Europe).
(Eerder verschenen op Ander Europa, foto: Virus 2 door Anna Leask, CC2.0/Flickr)
Dit is een netwerk van Europese economen “die zich inzetten voor het bevorderen van volledige werkgelegenheid met kwalitatief hoogstaande banen, sociale rechtvaardigheid vrij van armoede en sociale uitsluiting, ecologische duurzaamheid en internationale solidariteit” (*1) De verklaring bestaat in verschillende talen (zie de site van de EuroMemo Group). We publiceren dit standpunt en voegen er onze commentaar aan toe. (een lichtelijk andere versie verscheen eerder al in eigen vertaling op globalinfo)
The COVID-19 crisis – een keerpunt voor het Europese project
Verklaring van de EuroMemo Group (*)
2 April 2020
Het enorme menselijke leed in heel Europa als gevolg van de COVID-19-crisis is zonder twijfel een cruciale test voor de solidariteit van de Europese Unie, als ook voor de solidariteit in de wereld. Na de diep ontoereikende economische beleid respons op de financiële en economische crisis van 2008, zou een verder gebrek aan effectieve en coöperatieve reacties in deze huidige crisis de sociale en politieke spanningen tussen de lidstaten kunnen verergeren. In een dergelijk geval zou een verdere stagnatie, misschien zelfs een complete instorting, van de Europese integratie, onvermijdelijk zijn.
Tot zover lijkt de COVID-19-epidemie in ieder geval de fetisj van het economisch beleid van de EU met ‘bezuinigingen’ tijdelijk te hebben onderdrukt. Geconfronteerd met massale werkloosheid en ongekende faillissementen als gevolg van de stopzetting van de economische activiteit door de regering, hebben de neoliberale en conservatieve beleidselites snel omvangrijke openbare ondersteuningsprogramma’s opgezet met een totale omvang van 10 of meer procent van het EU-BBP. De Europese Commissie heeft de schuldcriteria van het begrotingspact opgeschort en effectief de strenge staatssteunregels geschrapt, terwijl de ECB na enige terughoudendheid haar beleid van kredietuitbreiding naar het financiële systeem heeft voortgezet. Het centrale economische dogma van het afgelopen decennium dat het grootste deel van de schuld draagt voor de politieke en economische problemen waarmee de EU vandaag wordt geconfronteerd, is snel weggevallen in een poging het kapitalistische systeem te behoeden van een potentieel existentiële crisis. Dit wijst echter niet noodzakelijk op een paradigmawijziging, zoals de financiële crisis van 2008/09 heeft aangetoond, toen de spelregels ook tijdelijk opzij werden gezet in het belang van crisisbestrijding.
Evenwel heeft de crisis met klem de tragische beleidsmislukkingen blootgelegd van drie decennia privatisering en onderfinanciering van de openbare sector, met name wat betreft het het verstrekken van gezondheidszorg. De last drukt voor het overgrote deel op de financieel achtergestelde en ernstig onderbezette volksgezondheidsstelsels. Het cruciale belang van een sterke publieke sector wordt ruimschoots aangetoond door deze crisis en maakt een einde aan het neoliberale sprookje van de nachtwakersstaat. Het is geen toeval dat de COVID-19-crisis de verschrikkelijke gevolgen blootlegt van fiscaal uitgeklede openbare sectoren in met name landen als Italië, Spanje en Griekenland. Dit zijn de landen die het meest te lijden hebben gehad onder de economische polarisatie en de bezuinigingen die hun het afgelopen decennium hardhandig zijn opgelegd.
Tegen deze achtergrond is het gebrek aan solidariteit van Duitsland, Nederland, Oostenrijk en andere EU-leden jegens de landen die het meest door de pandemie worden getroffen schrijnend. Exportverboden van medische apparatuur, grenssluitingen en vooral de hardnekkige weigering om zelfs de emissie Corona-obligaties toe te staan, laat staan meer uitgebreide en permanente vormen van schulddeling, brengen enorme schade toe aan de politieke cohesie van de EU. Dat politieke leiders zoals de Italiaanse premier Giuseppe Conte ogenschijnlijk de steun van China, Rusland en andere landen benadrukken, wijst op de wijdverbreide frustratie over de politieke situatie in de EU.
Hier komt nog eens bij dat de conservatieve en nationalistische krachten de crisis aanwenden om elke vorm van ingreep ter verlichting van de onhoudbare humanitaire situatie van de vluchtelingen die momenteel aan de EU-grenzen en de Griekse eilanden zijn gestrand, te blokkeren. De EU negeert de dreigende humanitaire en economische crisis in het Zuiden, en met name op het Afrikaanse continent, op eigen risico.
De COVID-19-crisis zal dus niet alleen herinnerd worden als een humanitaire ramp met het vermijdbare verlies van duizenden levens, maar waarschijnlijk als een breekpunt voor het project van Europese integratie. De crisis zal uitzonderlijke sociale kosten met zich meebrengen in de vorm van hoge werkloosheid, meer armoede en een verdere toename van ongelijkheid. Gezien de bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en de lidstaten was de centrale rol van de nationale regeringen tijdens de kritieke fase van de epidemie grotendeels onvermijdelijk. Zodra de ergste fase van de crisis is doorstaan, zullen de beperkingen van een nationale respons om de sociale en economische gevolgen van de crisis het hoofd te bieden, echter pijnlijk duidelijk worden.
De hoge mate van financiële en economische integratie vereist een gecoördineerd en coöperatief programma op EU-niveau voor de wederopbouw van de Europese economie. Dit programma moet zichtbaar en overduidelijk breken met de neoliberale oriëntatie van het EU-beleid van de afgelopen drie decennia. Het moet de Europese economie transformeren in de richting van een model van productie en consumptie dat daadwerkelijk sociaal inclusief en ecologisch verantwoord is. Daartoe moet de Europese Green Deal worden omgevormd tot een Europese Green New Deal. De sociale dimensie moet prioriteit krijgen bij beleidsvoorstellen op EU-niveau ter bestrijding van massale werkloosheid, armoede en ongelijkheid. De schade die door het neoliberale dogma aan publieke diensten is aangericht, moet worden rechtgezet door ze te moderniseren. De milieudimensie moet onze energie-, transport- en voedselsystemen transformeren en onze ecologische voetafdruk en CO2-uitstoot beslissend verminderen. De democratische dimensie moet burgers betrekken bij de medebeslissing over investeringsprioriteiten, met name op regionaal en lokaal niveau.
De financiering van overheidsinitiatieven, niet alleen om de huidige crisis te overwinnen, maar ook om de erfenis van deze crisis aan te pakken en een duurzame toekomst op te bouwen, kan niet door de nationale regeringen afzonderlijk worden gedaan. Er moeten gemeenschappelijke maatregelen worden ingevoerd, waaronder de uitgifte van Eurobonds en een omvangrijke EU-begroting, die al door veel landen in de EU wordt bepleit. De COVID-19-crisis heeft aangetoond dat de financiële middelen voor de uitvoering van een omvangrijk pan-Europees programma voor sociaal-ecologische transformatie wel degelijk beschikbaar zijn, zolang de politieke wil bestaat om ze te mobiliseren. Evenzo moeten internationale initiatieven voor schuldverlichting en ontwikkelingshulp snel worden opgezet en uitgevoerd.
We roepen progressieve politieke krachten op om zich achter deze agenda te verenigen en samen te streven naar diepgaande politieke verandering.
Deze verklaring is ondertekend door 400 wetenschappers en onderzoekers over heel Europa. De bijgewerkte lijst van ondertekenaars vindt u op www.euromemo.eu
Het is zonder twijfel positief dat academici, in het bijzonder economen, zich publiek uitlaten over belangrijke sociale kwesties. Kritiek uit academische hoek kunnen politici moeilijk(-er) afdoen als ‘populisme’, en maakt meer kans om in de media enige aandacht te krijgen. Mits ze er zich op toeleggen kunnen wetenschappers en experten ook een belangrijke rol spelen in de voorlichting van een ruimer publiek, dat op die manier niet eenzijdig blootgesteld blijft aan de ideologische beïnvloeding door overheden en media.
Het valt echter te vrezen dat de Verklaring te veel aan de oppervlakte blijft om iets uit te halen, terwijl het net de opdracht is voor wetenschappers om onder de oppervlakte van de verschijnselen te graven, om structuren bloot te leggen. Zo is er wel sprake van ” het schrijnend gebrek aan solidariteit van Duitsland, Nederland, Oostenrijk en andere EU-leden”, maar dat dit gebrek aan ‘solidariteit’ een wezenlijk, verdragsrechtelijk aspect is van de Europese constructie wordt niet gezegd; een coöperatief economisch model is in strijd met de vrije-marktbeginselen waarop de EU gebouwd is. Er wordt ook even melding gemaakt van de bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en de lidstaten, waardoor bijvoorbeeld het bestrijden van epidemieën een nationale materie blijft. Maar ook de precieze opdeling in nationale en Europese bevoegdheden behoort tot het DNA van de EU. Voor vrijhandelsverdragen of de liberalisering van de openbare diensten is er een uitgebreid dwingend Europees wetgevend en administratief kader, terwijl sociale voorzieningen, arbeidsinspectie of de gezondheidszorg buiten het gezichtsveld van de EU blijven. Het zijn ooit de keuzes geweest waarop de Unie tot stand kwam; een andere Europese politiek vereist een andere Unie, dat is de harde realiteit waar de Verklaring voor terugschrikt.
Het is wel geen toeval dat meer radicale critici ontbreken onder de ondertekenaars, zoals Eric Toussaint, Michel Husson, Ewald Engelen, Francisco Louça, Roland Erne, Costas Lapavitsas, Frédéric Lourdon en vele anderen die verhelderende inzichten boden in het Europees gebeuren. Zelfs een Paul De Grauwe zou in dit lijstje niet misstaan hebben, wiens alternatief voor het Europees monetair beleid een stuk dieper graaft dan de door sociaaldemocraten en Groenen zo geprezen ‘coronabonds’. Hij is voorstander van een ‘monetarisering’ van de crisisbudgetten, waarbij de Europese Centrale Bank het nodige geld creëert en ter beschikking stelt, zodat de staatsschulden van de eurolanden (*2) niet stijgen.
Dat is precies wat een groep van een honderdtal (vooral) Italiaanse academici verdedigen (14 april 2020) als reactie op de voorstellen die de Europese ministers van financiën van de eurozone (de Eurogroep) bereikten op 9 april (*3). Ook hun standpunt vindt u hieronder in Nederlandse vertaling. Het is onze hoop dat publicatie van alternatieve voorstellen tot een beter inzicht kan leiden in een verwarrend Europees debat, dat in veel te beperkte kring wordt gevoerd. (hm)
————————-
“Verwerp dat akkoord”
Standpunt van een 100-tal Italiaanse academici over het akkoord in de Eurogroep van 9 april
Het akkoord dat bereikt werd door de Eurogroep op 9 april in verband met de middelen om de pandemie en de zware economische gevolgen ervan te lijf te gaan is onvoldoende, het grijpt naar instrumenten die niet opgewassen zijn voor de taak, en ligt op een verontrustende wijze in de lijn van het beleid dat van de Eurozone de regio met de laagste economische groei maakte.
Dit akkoord erkent de uitzonderlijkheid van de huidige situatie niet, die zonder weerga is in de voorbije eeuw. Het negeert ook het feit dat de paradigma’s die ten grondslag lagen aan het economisch beleid in de voorbije decennia erdoor in het gedrang komen.
De ministers van financiën lijken te geloven dat de gebeurtenissen van vandaag binnenkort achter de rug zijn, zodat we daarna probleemloos naar de normaliteit kunnen terugkeren. Maar dat is een misvatting, zoals ook Mario Draghi bevestigde, de voormalige voorzitter van de Europese Centrale Bank en een man met een internationale reputatie.
De huidige uitzonderingstoestand vereist uitzonderlijke instrumenten, die moeten beantwoorden aan minstens twee vereisten:
- ze moeten kunnen geactiveerd worden in de kortst mogelijke tijd;
- ze moeten zoveel mogelijk de overheidsschuld beperken, schuld die in ieder geval zal toenemen door de bijkomende uitgaven die regeringen doen om de schade van de epidemie te beperken.
De enige mogelijkheid om aan deze twee voorwaarden te voldoen is monetaire financiering door de Europese Centrale Bank van een aanzienlijk deel van de bijkomende overheidsuitgaven. Deze optie wordt expliciet verboden door de Europese Verdragen. Maar in tijden van nood kunnen verdragen opgeschort worden zoals voorzien door het internationaal recht, en zoals in het verleden al gebeurde.
Het monetariseren van overheidsuitgaven die niet kunnen uitgesteld worden is geen ongewone procedure. Deze aanpak werd onlangs geformaliseerd in het Verenigd Koninkrijk, terwijl de belangrijkste centrale banken – de Federal Reserve en de Japanse Centrale Bank – dit in de praktijk toepassen. In Italië vindt men er nu voorstanders van bij volgelingen van diverse ecoomische scholen: dat is niet vaak het geval bij beleidsvoorstellen.
Bij de volgende topontmoeting van de staats- en regeringsleiders die het akkoord van de Eurogroep moeten ratificeren, moet Italië het akkoord verwerpen en voorstellen dat het grootste deel van de overheidsuitgaven bij het bestrijden van de economische crisis – die ook volgend jaar zal voortduren en zal verdubbelen in omvang – gefinancierd wordt door een tussenkomst van de Europese Centrale Bank.
Als de partners dit weigeren zou het beste nog zijn te doen wat de Italiaanse eerste minister recent aankondigde voor deze noodsituatie:” We zullen het zelf oplossen”.
(Onder hen James K. Galbraith) Nicola Acocella (univ. Roma La Sapienza)
Giorgio Alleva (univ. Roma La Sapienza)
Davide Antonioli (univ. Ferrara)
Amedeo Argentiero (univ. Perugia)
Pier Giorgio Ardeni (univ. Bologna)
Alberto Avio (univ. Ferrara)
Lucio Baccaro (Managing Director, Max Planck Institute, Colonia)
Alberto Baccini (Univ. Siena)
Roberto Balduini (economista, Roma)
Federico Bassi (univ. Paris Nord)
Annaflavia Bianchi (economista, Bologna)
Maria Luisa Bianco (univ. Piemonte Orientale)
Francesco Bogliacino (Univesidad Nacional de Colombia)
Paolo Borioni (univ. Roma La Sapienza)
Luigi Bosco (univ. Siena)
Alberto Botta (univ. of Greenwich)
Carmelo Buscema (univ. della Calabria)
Sergio Bruno (univ. Roma La Sapienza)
Eugenio Caverzasi (univ. dell’Insubria)
Elena Cefis (univ. Bergamo)
Sergio Cesaratto (univ. Siena)
Federico Chicchi (univ. Bologna)
Roberto Ciccone (univ. Roma Tre)
Giulio Cifarelli (univ. Firenze)
Valeria Cirillo (univ Bari)
Carlo Clericetti (giornalista)
Caterina Colombo (univ. Ferrara)
Andrea Coveri (univ. Urbino)
Antonio Cuneo (univ. Ferrara)
Salvatore D’Acunto (univ. della Campania)
Massimo D’Antoni (univ. Siena)
Antonio Di Majo (univ. Roma Tre)
Giovanni Dosi (Scuola Superiore Sant’Anna)
Luigi Doria (univ. Ca’ Foscari)
Lucrezia Fanti (ricercatrice, Roma)
Caterina Ferrario (univ. Ferrara)
Jean-Paul Fitoussi (Sciences Po, Parigi)
Thomas Ferguson (univ. of Massachusetts, Boston)
Guglielmo Forges Davanzati (univ. del Salento)
Maurizio Franzini (univ. Roma La Sapienza)
Andrea Fumagalli (univ. Pavia)
James K. Galbraith (univ. of Texas at Austin)
Mauro Gallegati (univ. Politecnica delle Marche)
Claudio Gnesutta (univ. Roma La Sapienza)
Antoine Godin (univ. Sorbonne Paris Nord)
Dario Guarascio (univ. Roma La Sapienza)
Andrea Guazzarotti (univ. Ferrara)
Alan Kirman (univ. Aix-Marseille)
Andres Lazzarini (univ. of London e Roma Tre)
Riccardo Leoncini (univ. Bologna)
Emanuele Leonardi (univ. Parma)
Riccardo Leoni (univ. Bergamo)
Enrico Sergio Levrero (univ. Roma Tre)
Gianna Lotito (univ. Torino)
Stefano Lucarelli (univ. Bergamo)
Ugo Marani (univ. Napoli l’Orientale)
Maria Cristina Marcuzzo (univ. Roma La Sapienza e Acc. Lincei)
Massimiliano Mazzanti (univ. Ferrara)
Marco Missaglia (univ. Pavia)
Antonio Musolesi (univ. Ferrara)
Nicola Negri (univ. Torino)
Guido Ortona (univ. Piemonte orientale)
Ugo Pagano (univ. Siena)
Ruggero Paladini (univ. Roma La Sapienza)
Thomas Palley (Independent economist, Washington D.C.)
Dimitri B. Papadimitriou (Levy Economics Institute)
Valentino Parisi (univ. Cassino)
Gabriele Pastrello (univ. Trieste)
Paolo Piacentini (univ. Roma La Sapienza)
Paolo Pini (univ. Ferrara)
Paolo Polinori (univ. Perugia)
Cesare Pozzi (Luiss Guido Carli e univ. di Foggia)
Felice Roberto Pizzuti (univ. Roma La Sapienza)
Lionello Franco Punzo (univ. Siena)
Michele Raitano (univ. Roma La Sapienza)
Simonetta Renga (univ. Ferrara)
Riccardo Realfonzo (univ. del Sannio)
Louis-Philippe Rochon (Laurentian University, Canada)
Umberto Romagnoli (univ. Bologna)
Roberto Romano (economista)
Sergio Rossi (univ. di Friburgo)
Vincenzo Russo (univ. Roma La Sapienza)
Roberto Schiattarella (univ. Camerino)
Mario Seccareccia (univ. Ottawa)
Alessandro Somma (univ. Roma La Sapienza)
Antonella Stirati (univ. Roma Tre)
Giuseppe Tattara (univ. Venezia)
Pietro Terna (univ. Torino)
Mario Tiberi (univ. Roma La Sapienza)
Stefano Tomelleri (univ. Bergamo)
Leonello Tronti (univ. Roma Tre)
Gianni Vaggi (univ. Pavia)
Marco Valente (univ. dell’Aquila)
Vittorio Valli (univ. Torino)
AnnaMaria Variato (univ. Bergamo)
Carlo Vercellone (univ. Paris 8)
Matias Vernengo (Bucknell University, Usa)
Marco Veronese Passarella (Leeds University Business School)
Giulia Zacchia (univ. Roma La Sapienza)
Maurizio Zenezini (univ. Trieste)
Gennaro Zezza (univ. Cassino)
Voetnoten
(*1) Het stuurcomité van de EuroMemo Group bestaat uit Marija Bartl (Amsterdam), Marcella Corsi (Rome), Judith Dellheim (Berlin), Wlodzimierz Dymarski (Poznan), Marica Frangakis (Athene), John Grahl (London), Peter Herrmann (Rome), Laura Horn (Roskilde), Maria Karamessini (Athene), Jeremy Leaman (Loughborough), Mahmood Messkoub (Den Haag), Heikki Patomäki (Helsinki), Ronan O’Brien (Brussel), Werner Raza (Wenen), Magnus Ryner (London) en Angela Wigger (Nijmegen).