Protesteren tegen de “slavenwet” in Hongarije: de erosie van de onliberale hegemonie?
De afgelopen weken heeft Hongarije weer internationale in het nieuws gestaan. Deze keer ging het om een basisbeweging die is ontstaan uit het verzet tegen de jongste hervorming van de arbeidswetgeving. De Fidesz-partij had die al in 2011 in het voordeel van werkgevers veranderd. Op 12 december, te midden van chaotische taferelen in de Nationale Vergadering (waar parlementsleden van de oppositie probeerde de stemprocedure belemmeren) drukte Fidesz een wet door die het maximale aantal overuren dat werknemers mogen werken van 250 naar 400 uur per jaar, en geeft werkgevers de vrijheid de betaling voor overuren met maximaal drie jaar uit te stellen.
(Tekst en foto’s door Kristóf Szombati, Engelse versie op focaalblog.com vertaling globalinfo.nl, die graag donateurs heeft, foto: “We kwamen thuis voor overwerk”)
Vorig jaar was al een vergelijkbaar wetsvoorstel gedaan, maar dat was snel weer ingetrokken toen de regering besefte dat de verfoeide maatregel de populariteit van de Fidesz-partij kon aantasten in de aanloop naar de parlementsverkiezingen in het voorjaar. terloopse opmerkingen van parlementsleden van Fidesz hebben onthuld dat de nieuwe poging tot wetsvoorstel is ondernomen om Duitse autofabrikanten te behagen die te maken hebben met een acuut en toenemende gebrek aan arbeiders in een lage-lonen economie waar een aanzienlijk deel van de arbeidskracht uit vertrokken is om beter betaald werk te zoeken in Oostenrijk, Duitsland en andere West-Europese landen.
De regerende partij was dus op heterdaad betrapt, en zijn doorgaans formidabele propagandamachine had de grootste moeite om het verhaal hoog te houden dat ze werkten aan een “op werk gebaseerde maatschappij” die Fidesz heeft ontwikkeld om te legitimeren dat het nodig zou zijn om arbeidswetgeving en vakbonden te verzwakken, bezuinigingen door te voeren door de vennootschapsbelasting omlaag te brengen en andere stappen te nemen naar een meer gedereguleerde economie.
De regering was duidelijk verrast door de omvang en hardnekkigheid van de straatprotesten, die georganiseerd waren door vakbonden in verzet tegen tot het nieuwste initiatief van de regering. De vakbonden slaagden erin hun meningsverschillen opzij te zetten en een krachtig kader te presenteren – de “slaven wet”- die een bres sloeg in het door Fidesz zorgvuldig opgebouwde populistische zelfbeeld van een regering die probeert de Hongaren te beschermen tegen de initiatieven van George Soros en het Europese liberale establishment, en portretteerde de heersende partij juist als een macht die tegen de belangen van de bevolking in namens buitenlands kapitaal handelde om Hongaren tot slaaf te maken.
De gemeenschappelijke ‘framing’ (omlijsting) van de vakbonden speelde een sleutelrol bij het op straat brengen van ontevreden burgers. Terwijl eerdere protestbewegingen (met een paar uitzonderingen) meestal alleen de kop opstaken in de betere middenklasse in de hoofdstad, waren er deze keer ook aanzienlijke demonstraties in rustige provinciesteden. De straatbeweging speelde dus een sleutelrol bij het verenigen en aanmoedigen van de versnipperde parlementaire oppositie. De oppositie was in verwarring geraakt sinds de derde opeenvolgende verkiezingsoverwinning van Fidesz in april. Eerder had die zich beperkt tot grotendeels symbolische gebaren van protest.
Deze keer kwamen de parlementsleden samen om het stemproces te blokkeren. Hoewel hun inspanningen faalden, en Fidesz de wet op een dubieuze manier kon laten aannemen (samen met een wetsvoorstel dat een nieuwe bestuursrechtbank instelt onder strakke controle van het ministerie van Justitie). De live video-uitzending door een van de parlementsleden (die deel uitmaakt van de kleine, linkse partij Dialoog voor Hongarije) kreeg een recordaantal (1,2 miljoen) kijkers, waaruit bleek dat burgers hun interesse in de politiek niet hebben verloren en nog steeds door de oppositie kunnen worden gemobiliseerd.
Het was dit besef dat de parlementsleden van de oppositie er toe bracht om zich voor aan de protesten te stellen en de beweging te proberen te laten escaleren door de eisen uit te breiden. Op 16 december leidden 13 parlementsleden demonstranten naar het gebouw van de publieke nieuwsdienst in een poging om zendtijd te krijgen voor vier nieuwe eisen naast de intrekking van de slavenwet: minder overwerk voor de politie; zorgen voor de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht; zorgen voor de onafhankelijkheid van publieke media; en de eis dat Hongarije toetreedt tot het Europees Openbaar Ministerie. De weigering van de publieke omroep om zendtijd te besteden aan de eisen en de gedwongen verwijdering van de parlementsleden door veiligheidsagenten stelde de oppositie in staat om de autoritaire kenmerken van het Orbán-regime nog eens te benadrukken.
Terwijl ik dit schrijf, is de protestbeweging in de wacht gezet door de Kerstvakantie, en het toekomstige pad blijft onzeker. De straatbeweging heeft de legitimiteit van Fidesz duidelijk aangetast en de parlementaire oppositie is opnieuw geactiveerd. Waarschijnlijk zullen de protesten in januari worden voortgezet, omdat vakbonden zich ertoe verplicht hebben een algemene staking te organiseren en de politieke oppositie zijn achterban mobiliseert. Hoewel de algemene staking een logische zet lijkt te zijn, gezien het feit dat de regerende partij heeft geweigerd om in te geven (President János Áder ondertekende de nieuwe wet op 20 december) maakt de zwakte van de vakbondsbeweging dit een nogal riskante stap.
Als arbeiders de algemene staking niet volgen, zou dat gemakkelijk het einde van de protestbeweging kunnen betekenen en de onderhandelingsmacht van vakbonden verder doen verminderen. Tegelijkertijd is de poging van de parlementaire oppositie om de protesten in een bredere anti-systemische beweging te laten escaleren ook riskant, omdat het de aandacht kan afleiden van een kwestie die eindelijk een snaar heeft geraakt onder werknemers in kiesdistricten die lange tijd passief waren gebleven. Hieronder zal ik proberen de kwetsbaarheid van de protestbeweging te belichten door die te vergelijken met twee andere oppositionele bewegingen: de Franse gilets jaunes (gele hesjes) en de Poolse politieke oppositie. Ik zal me daarbij baseren op een versimpelde lezing van deze bewegingen om de belangrijkste verschijnselen van de Hongaarse protesten aan bod te laten komen.
Wat de Hongaarse en Franse bewegingen verenigt, is hun verzet tegen wat wij neoliberale en post-neoliberale vormen van bestuur kunnen noemen. Hoewel de reguliere liberale media gebruikelijk de figuren gebruikt van President Emmanuel Macron en premier van Hongarije Orbán om de tegenstelling te onderstrepen tussen ‘pro-Europese kosmopolieten’ van het centrum en ‘anti-Europese populisten’ van de periferie, verbergt dit frame belangrijke parallellen en verbindingen tussen de projecten van Macron en Orbán. Een van deze verbindingen is de afhankelijkheid van West-Europees productief kapitaal van goedkope Oost-Europese arbeid en lage vennootschapsbelastingen. Wat beide straatbewegingen aankaarten zijn symbolen van dit politiek economische regime, dat is ontworpen om het economische concurrentievermogen te vergroten door extra arbeid te onttrekken aan de beroepsbevolking en door de uitgaven voor welzijn en andere vitale overheidsuitgaven te verminderen.
Hongaren protesteren tegen “slaven wet” (foto door Kristóf Szombati).
Voor de duidelijkheid, deze twee politieke projecten verschillen ook op belangrijke punten. Het nieuwe (naar rechts schuivende) politieke centrum in Frankrijk heeft tot dusverre het soort xenofoob ultranationalisme afgewezen, dat altijd het kenmerk van Europese rechts is geweest, sinds Margaret Thatcher liet zien hoe morele paniek van bovenaf kan worden georkestreerd tegen etnisch/raciaal/religieus/morele “anderen” om antagonismen tussen arbeid en kapitaal te verbergen en dat radicale rechtsen (inclusief “nationale populisten” zoals Orbán maar ook enkele zelfbenoemde “sociaaldemocraten”) in Oost-Europa hebben gekozen om de aandacht af te leiden van hun poging om een autoritair kapitalisme op te bouwen aan de Europese periferie.
Maar dit relevante verschil mag er niet toe leiden dat we geen oog hebben voor een reeks beleidsmaatregelen – soberheidsbeleid en, nauwkeuriger gezegd, de handhaving van punitieve schuldverplichtingen op nationaal, huishoudelijk en consumentenniveau, die het neoliberalisme nieuw leven hebben ingeblazen in een nieuwe, meer staats-centrale en uitzonderlijke vorm in het midden. De Franse gilets jaunes en de protesten tegen de slavenwet in Hongarije zijn uitingen van ontevredenheid bij de bevolking met neoliberale regimes die proberen extra lasten op te leggen aan kwetsbare sociale groepen en de gedeeltelijk door de staat georkestreerde sociale crisis repressief te besturen, terwijl ze kapitaal beschermen en de middenklasse in de watten leggen.
Het verschil in steun voor de twee bewegingen is gedeeltelijk te wijten aan het duidelijke verschil in de bescherming van politieke vrijheden in de twee landen. In Hongarije kunnen burgers niet langer zeker zijn dat deelname aan anti-gouvernementele protesten – of zelfs het uiten van steun voor dergelijke bewegingen in de sociale media – niet zal resulteren in individuele sancties. Een jonge demonstrant die graffiti met verf op waterbasis (dat wil zeggen afwasbare) op de vlaggenmast voor het parlementsgebouw sproeide, werd veroordeeld tot 312 uren gemeenschapsarbeid en een Belgisch-Canadese student werd berecht voor vermeend agressie tegen de politie (waarbij de officier van justitie verzocht te veroordelen tot een gevangenisstraf van tussen de twee en acht jaar). De Franse politie staat zeker niet bekend om hun vriendelijke aanpak, maar dit soort ‘selectieve criminalisering‘ (blijk gevend van een duidelijke bedoeling om daarmee demonstranten van de straat te houden) lijkt in Frankrijk nog niet mogelijk.
Er zijn natuurlijk ook andere belangrijke verschillen tussen de Franse en Hongaarse gevallen. Het is de moeite waard om te benadrukken dat de Franse beweging haar onmiddellijke doel heeft bereikt (Macron dwingend terug te komen op de brandstofbelasting), enkele kleine extra concessies heeft gehaald en misschien zelfs een fatale slag heeft toegebracht aan de legitimiteit van Macron. De Hongaarse beweging is er tot nu toe alleen in geslaagd om de populistische geloofsbrieven van de heersende partij te ondermijnen en een zombie-oppositie te activeren. En zelfs deze kleine prestaties blijven op dit moment fragiel. Ik zal nu kort ingaan op de zaak van de Poolse oppositie om te benadrukken wat volgens mij een cruciaal risico is.
Bij de regionale verkiezingen van 2018 heeft de verenigde oppositie een zware nederlaag toegebracht aan de heersende Partij van Wet en Rechtvaardigheid (PiS) in de grotere steden. Het liberale Burger Platform (PO) – de regerende partij van Polen van 2007 tot 2015 en momenteel de belangrijkste oppositiegroepering – had een zeer sterke uitslag in stedelijke gebieden, won belangrijke burgemeestersposten en scoorde een verrassend gemakkelijke overwinning in Warschau.
Deze overwinningen werden behaald op basis van een programma dat een terugkeer naar de pre-Kaczynski-tijden van ‘normaliteit’ beloofde. De PO, geleid door Grzegorz Schetyna (die belangrijke posities had bekleed in PO-geleide kabinetten van 2007 tot 2015), beloofde in wezen een terugkeer naar de neoliberale programma’s van het vorige decennium, precies hetzelfde project dat de kiezers in 2015 verwierpen toen ze PiS een mandaat gaven om op eigen houtje te regeren.
Hoewel de PO zijn populariteit behield onder stedelijke kiezers (die de belangrijkste begunstigden waren), verloor het zwaar in plattelandsgebieden waar de economie in wezen stagneerde en waaruit jongeren massaal vertrokken om werk te vinden in grotere steden en in het buitenland. Deze tendens werd niet doorbroken bij de laatste regionale verkiezingen, waarvan het belang wordt onderstreept door de grote rol die zij spelen bij de verdeling van EU-fondsen, een belangrijke bron van patronage bij de partijen. PiS won 34 procent van de totale stemmen en is de grootste partij in negen regionale parlementen. Dit is te danken aan het feit dat PiS – naar het voorbeeld van Fidesz – sinds zijn verkiezingsoverwinning in 2015 legitimiteit heeft vergaard onder achtergestelde kiezers door te beloven Polen te beschermen tegen externe vijanden en te zorgen voor economische groei die niet alleen sterk is, maar ook gelijkmatiger verdeeld over de bevolking.
Terwijl de PiS een duidelijk profiel heeft, is die van de PO, behalve dat die anti-PiS is, allesbehalve duidelijk. Zelfs het succes van de oppositie in grote steden lijkt grotendeels gemotiveerd te zijn door de vijandigheid van de stedelijke kiezers tegenover PiS in plaats van enthousiasme voor het alternatief. Bovendien blijft Schetyna, die nauw verbonden is met de vorige PO-geleide regering, nog steeds een van de meest gewantrouwde politici in Polen. Dit alles suggereert niet alleen dat het moeilijk zal zijn om PiS te verslaan tijdens de parlementsverkiezingen van volgend jaar, maar onderstreept meer in het algemeen de moeilijkheid van het establishment om de kiezers aan hun zijde te houden met versleten neoliberale politiek en oude gezichten.
Waarom is dit relevant voor de Hongaarse zaak? Omdat in de laatste week – sinds de parlementaire oppositie erin slaagde zichzelf naar de voorgrond van de protestbeweging te katapulteren – we een subtiele maar voelbare verschuiving in de eisen en het vertoog van de beweging hebben gezien. Toen de vakbonden aan het roer stonden, richtten zowel de oppositie als de demonstranten hun blik op de slavenwetgeving en, meer in het algemeen, op Fidesz’s vermomde – maar nu onbedekte – poging om uitbuiting van Hongaren aan te bieden aan buitenlands kapitaal.
Deze zet, zoals ik hierboven al heb opgemerkt, plaatst Fidesz in een zeer ongemakkelijke positie en, zoals bleek uit de uitbarsting van protesten in het meestal rustige platteland, resoneert met kiesdistricten die niet hadden gereageerd op de vele pogingen van de oppositie om de-democratisering te keren en de rechtsstaat te verdedigen. Hoewel de poging van de oppositie om de reikwijdte van haar eisen te verruimen door bovenstaande punten op te nemen, een logische stap lijkt, kan zij ook de beweging in dezelfde impasse brengen die de ondergang van pro-democratische protesten in 2010-2018 had veroorzaakt.
Om precies te zijn: als de strijd tegen uitbuiting en het autoritaire kapitalisme wordt verdrongen door de eis van een terugkeer naar de rechtsstaat, zullen we hoogstwaarschijnlijk het eerdere scenario opnieuw zien. De protestbeweging zal teruggebracht worden tot de ‘gebruikelijk verdachten’, de middenklasse in Boedapest om het simpel te stellen, die (zoals we nu weten) niet talrijk of krachtig genoeg is om Fidesz echt uit te dagen.
Bovendien, als de oppositie verschuift van de ondersteuning van de protestbeweging naar die in handen te nemen, zal dit het ook gemakkelijker maken voor de regerende partij om te beweren dat de protesten dezelfde vermoeide liberale politiek vertegenwoordigen die Hongarije na 2006 naar een economische en morele ondergang stuurde (zie bijv. Szombati 2018). Als de vakbonden en arbeiders uit beeld verdwijnen, zal het moeilijk zijn om de ‘gewone mensen’ op straat te houden, vooral in de kleinere steden. Net als in de Poolse zaak, hangt de heropleving van progressieve politiek – zowel voor de legitimiteit als de sterkte van de verkiezingen – af van steun van arbeidssegementen van de bevolking.
Zoals gebeurtenissen sinds het kritieke jaar 2016 hebben bewezen, en al veel eerder werd opgemerkt door antropologen (Kalb en Halmai 2011, zie ook Kalb en Mollona 2018), krijgen bewegingen die de neoliberale hegemonie in Europa het hoofd bieden steeds meer een hard-rechtse (ultranationalistische en uitsluitende) of een illiberaal (bonapartistisch en neoliberaal) in plaats van een linkse oriëntatie. De aanwezigheid van extreem-rechtse activisten in de straten van Parijs (ookal heeft het Nationaal Front niet de controle over de gilets jaunes overgenomen) benadrukt de inzet van het spel.
Tegelijkertijd toont de heropleving van het neoliberalisme in Polen ook de vasthoudendheid van gevestigde politiek in sommige uithoeken van het continent (ookal lijkt de terugkeer naar machtsposities aan de periferie van de EU hoogst onwaarschijnlijk). In het geval van Hongarije bevinden we ons in een situatie waarin de politieke inhoud en richting van de antisystemische protesten (die zich teweer stellen tegen een post-neoliberale orde) nog steeds voor het oprapen ligt. Hier zijn de voormalige bastions van liberale hegemonie niet alleen uitgehold maar stevig ondermijnd (getuige de verdwijning van de oude liberale partijen en de recente uitzetting van de Central European University uit Boedapest).
Het is daarom moeilijk om een herhaling van het Poolse scenario voor te stellen, dat de terugkeer van het oude establishment is. Dit sluit echter niet uit dat de fouten van de eerdere (na 2010) protestbewegingen niet herhaald worden, die snel een grimmig liberale oriëntatie hebben gekregen en bijgevolg uitsputterden, en in hun kielzog apathie genereerden en een algemeen gevoel van hopeloosheid. De situatie levert een groot dilemma op: neoliberalisme onder liberale auspiciën is te gehavend om opnieuw tot leven te worden gebracht; de hard-rechtse tegenbeweging is verzwakt tot het punt waarop ze niet langer kan hopen de hegemonische partij uit te dagen, die zich heeft gekleed met een deel van haar culturalistische klederdracht; en Links ligt nog steeds op de knieën, zonder een programma en levensvatbare organisaties.
De enige realistische kans om Fidesz omver te werpen lijkt op dit moment een pluralistisch “front van de bevolking” te zijn. Dit front moet een breed scala aan ontevredenheid kunnen omvatten (zowel in stedelijke als landelijke gebieden) en verder gaan dan alleen voorstellen om Orbán te vervangen (die in de denkbeelden van de oppositie dezelfde metonymische functie bekleedt als Soros voor het Fidesz-publiek).
Wat nodig is, is een gemeenschappelijk minimum voor de periode na Fidesz. Dit minimum zal een sterke “sociale” en arbeidscomponent moeten omvatten, wil een dergelijke pluralistische tegenbeweging überhaupt slagen. De inzet van de huidige demonstraties is naar mijn mening dus of ze kunnen leiden tot een nieuwe impuls voor de arbeidersbeweging en de opkomst van pro-arbeids partijorganisaties. Zonder dat is het is moeilijk voor te stellen dat Fidesz gewipt zou kunnen worden.
—————————-
Kristóf Szombati is de auteur van The Revolt of the Provinces: Anti-Gypsyism and Right-Wing Politics in Hungary. Hij is doctor in de sociologie en sociale antropologie aan de Central European University en is momenteel een postdoctoraal student aan het Max Planck Instituut voor Sociale Antropologie.
Bronnen
Kalb, Don, and Gabor Halmai, eds. 2011. Headlines of nation, subtexts of class: Working-class populism in neoliberal Europe. New York: Berghahn Books
Kalb, Don, and Mao Mollona, eds. 2018. Worldwide mobilizations: Class struggle and the urban commons. New York: Berghahn Books
Szombati, Kristof. 2018. The Revolt of the provinces: Anti-Gypsyism and right-wing politics in Hungary. New York: Berghahn Books.