Ga naar de inhoud

Pensioen: Duidelijkheid is bitter hard nodig

Heel wat mensen geven aan moeite te hebben om het pensioendebat te kunnen volgen. Onder meer door de ontsiering van de discussie door een reeks technische termen, waardoor er een mist over de uitwerking van het pensioenakkoord is komen te liggen. Dat leidt tot scepsis en soms zelfs desinteresse. Dat kan een fundamenteel project over de herziening van ons pensioenstelsel niet hebben. Het moet duidelijk zijn waar het over gaat, zodat een ieder zich een oordeel kan vormen.

7 min leestijd

(Door Sjarrel Massop, oorspronkelijk verschenen op solidariteit.nl)

Allereerst moet gezegd worden dat er in deze pensioendiscussie van objectiviteit geen sprake meer is. Het is een discussie vol politieke meningen geworden, waarin vaak de feiten ver te zoeken zijn. Daarbij komt dat er in het vuur van het debat verschillende waarheden zijn, afhankelijk van de positie die mensen innemen. Wie er al enige tijd aan deelneemt en in de frontlinie van de discussie staat, heeft een informatievoorsprong. Alle reden dus te proberen duidelijkheid te verschaffen over waar we nu staan.

Zo werkt het pensioenstelsel

Gepensioneerde leest vragen over je pensioen Het huidige stelsel is een uitkeringsstelsel. Dat betekent dat iedere deelnemer een gegarandeerde uitkering krijgt als aanvulling op het staatspensioen, de AOW. Die uitkering is niet afhankelijk van de premie die de deelnemer betaalt. Ze voorziet in een gegarandeerde toezegging van (nu) 70 procent van het gemiddeld verdiende loon van de deelnemer, gedurende zijn of haar gehele verdere leven na pensionering.
Om verschillende redenen wordt door de voorstanders van de herziening van het stelsel gepleit voor veranderingen. De belangrijkste reden is dat zo’n gegarandeerde uitkering niet meer betaalbaar zou zijn. Verder spelen een rol: de vergrijzing en ontgroening van de bevolking, een langere levensverwachting, en de lage rentestand van de laatste jaren.

Het aanvullende pensioen is geen overheidsaangelegenheid. Werkgevers en werknemers hebben fondsen gestart – pensioenfondsen – die er voor moeten zorgen dat er voldoende geld beschikbaar is om de opgestelde verplichtingen uit te voeren. Daarvoor is afgesproken dat werkgevers en deelnemers een premie betalen. Ingehouden op het loon van de deelnemers en aangevuld door de werkgevers. De verhouding wordt afgesproken in het arbeidsvoorwaardenoverleg en vastgelegd in een cao.
Met die premies is een vermogen ontstaan, omdat ze in ‘goede tijden’ hoger waren dan de verplichtingen. Dat heeft de pensioenfondsen ertoe gebracht om het vermogen te beleggen. Het rendement daarvan kwam ten goede aan de fondsen die daarmee hun reserves hoog konden houden, zodat er altijd ruimte bleef om de gegarandeerde verplichtingen na te kunnen komen. Doordat de fondsen beleggen en een rendement ontstaat, zijn ze afhankelijk van de rente. Die rente was tot de economische crisis van 2008 altijd hoog, waardoor het vermogen bleef groeien en de verplichtingen geen probleem waren.

Twee instrumenten

DNB - logo karikatuurDe overheid heeft gemeend toezicht te moeten houden op het reilen en zeilen van de pensioenfondsen. Dat gebeurt door De Nederlandsche Bank (DNB), de toezichthouder. De besturen van de pensioenfondsen zijn door dit toezicht en de instrumenten die DNB gebruikt aan handen en voeten gebonden. De regels schakelen de autonomie van de fondsen uit. Bestuurscriterium is niet meer een goed beheer, maar het naleven van de regels van de politieke overheid.
Voor het besturen hebben de pensioenfondsen twee organen in het leven geroepen. Een uitvoeringsorgaan dat de premieheffing, de uitkering van de pensioenen en de beleggingen uitvoert. Daarnaast bestaat er een verantwoordingsorgaan van deelnemers en werkgevers dat de fondsbesturen controleert. Ook voor de verantwoordingsorganen heeft DNB een vinger in de pap gekregen door criteria op te stellen, waaraan mensen moeten voldoen. Daarmee krijgt DNB ongewenste politieke invloed op de verantwoordingsorganen.
De overheid heeft een middel ontwikkeld voor het toezicht: het Financiële Toetsingskader. Dit FTK kent twee instrumenten.
1) De dekkingsgraad. Dat is de verhouding tussen het vermogen van het pensioenfonds en de verplichtingen die voor de toekomst zijn aangegaan met de deelnemers. Is die dekkingsgraad kleiner dan 100 procent, dan heeft het pensioenfonds niet voldoende vermogen om de verplichtingen na te komen. Dat kan opgevangen worden door ofwel de premies te verhogen, ofwel de uitkeringen te verlagen. In het laatste geval wordt dus gekort op de pensioenen.
2) De rentehoogte. Daarmee berekenen de pensioenfondsen hun toekomstige rendementen. Die hoogte heeft niets meer te maken met de werkelijke rente die hun beleggingen opleveren. De fondsen krijgen de opdracht van de toezichthouder met een vaste rente te rekenen, de rekenrente. Dat betekent dat rendementen die het resultaat zijn van een hogere rente, als gevolg van een hoger risico, toch worden afgewaardeerd door de lage rekenrente. De rekenrente is momenteel onder de 1 procent, de werkelijke rendementen zijn echter rond de 7 procent. De fondsen kunnen beleggen in overheidsobligaties, in aandelen en in vastgoed (huizen, hypotheken). Elke vorm heeft aparte risico’s en dus ook een verschillende rente. Als de aandelen zakken, zoals bijvoorbeeld nu door de corona crisis, dan lijden pensioenfondsen verliezen op hun vermogen– afgelopen eerste kwartaal van 2020: een op 200 miljard euro geschat verlies.

De grap, of de droefenis is dat het FTK aan de pensioenfondsen een vaste rente voorschrijft, waarmee ze moeten rekenen. Gaat deze rekenrente omlaag, dan kunnen de pensioenfondsen dus best hoge rendementen halen, maar is het vermogen dus toch veel lager waardoor de dekkingsgraad in gevaar komt. Dat is precies wat de laatste jaren speelt. De pensioenfondsen hebben een enorm vermogen, maar ze moeten rekenen met een lagere rekenrente, waarmee de dekkingsgraden toch erg laag zijn.

Kapitalist op een berg geld roept pensioenen zijn niet meer betaalbaar

Het nieuwe stelsel

In het nieuwe systeem, althans dat is het voorstel, wordt het uitkeringsstelsel vervangen door een premiestelsel. De deelnemers krijgen dan geen gegarandeerde pensioenuitkering meer tot 70 procent van het gemiddeld verdiende loon, maar één die is vastgesteld op basis van de betaalde premie. Deze kan aangevuld worden met een deel van een reserve die door de jaren heen is opgebouwd. Een buffer die in het nieuwe stelsel de solidariteitsreserve heet.

Op het oog lijkt het een neutrale ruil. Immers als het goed gaat, dan zal de aanvulling niet veel afwijken van de gegarandeerde uitkering. Het systeem werkt echter heel anders. De deelnemers aan de pensioenfondsen krijgen niet meer een gegarandeerde uitkering, waardevast, een zekerheid. De redenering is dat de zekerheid niet meer op te brengen is en dat wordt dus door het enorme vermogen fors weerlegt. Een geïndividualiseerd pensioen wordt afhankelijk van de ingelegde premie, eventueel aangevuld met een deel van de reserve. Zowel de premie als de aanvulling uit de buffer zijn erg speculatief en evenzeer afhankelijk van de economische ontwikkelingen. Het nieuwe stelsel biedt dus niet meer zekerheid.

Kritiek

Hier passen twee punten van kritiek.
* Eén. Alle onderhandelaars zijn het erover eens dat dit nieuwe systeem geen rekening meer hoeft te houden met de vermaledijde rekenrente en dat daarmee de dreiging van de kortingen aan het einde van het jaar direct van de baan zijn. Met andere woorden, de stelselwijziging voorkomt kortingen en maakt indexering eerder mogelijk. Wat echter in alle toonaarden verzwegen wordt, is dat de reeds bestaande buffer van 1.500 miljard euro categorisch buiten beschouwing blijft. Er is dus voor de komende generaties bij de pensioenfondsen voldoende geld om de verplichtingen na te komen. Daar komt bij dat het niet hanteren van de rekenrente op zichzelf het probleem oplost. Anders gezegd: het is niet nodig om het uitkeringsstelsel om te zetten in een premiestelsel, wanneer het instrument van de rekenrente wegvalt. Het kind wordt met het badwater weggegooid.
* Twee. Het gehele proces vindt op een ondemocratische manier plaats. Er is een jaar lang onderhandeld, terwijl de resultaten ongewis blijven. De betrokkenen zijn volstrekt onvoldoende geïnformeerd over de voorgestelde veranderingen en kunnen de consequenties niet overzien.

Afgelopen december liepen de onderhandelingen stuk. Pas toen kwam de truc van de stelselwijziging uit de hoge hoed. En nog is die volstrekt onvoldoende uitgewerkt. Toch lijkt nu met volle kracht dit voorstel doorgedrukt te worden. Een voorstel dat terdege het huidige stelsel fundamentele wijzigt en dus voorgelegd dient te worden aan alle pensioendeelnemers. Een voorstel dat de ‘bestuurlijke verantwoordelijkheid’ zwaar overschrijdt.