Oorlog en vrede volgens Frans presidentskandidaat Mélenchon
Binnen enkele dagen dus de eerste ronde van de Franse presidentsverkiezingen. In een eerdere bijdrage beschreven we reeds hoeveel macht een Franse president wel heeft. Die verkiezingen zijn dus niet zo onbelangrijk, en als een extreemrechtse kandidate als Marine Le Pen president zou worden zou dat voor zeer nefaste gevolgen kunnen zorgen. Wat stelt de linkerzijde daar tegenover?
(Door Herman Michiel, overgenomen van Ander Europa)
De linkse kandidaat met de beste kansen, of beter gezegd: de minst slechte, is Jean-Luc Mélenchon, kopstuk van La France Insoumise (LFI). De Franse communistische partij PCF stelt deze keer, en voor het eerst in 15 jaar, een eigen kandidaat voor, Fabien Roussel. Inderdaad, bij de verkiezingen van 2012 en 2017 steunde de PCF Jean-Luc Mélenchon als linkse eenheidskandidaat. Als linkse kandidaten moeten voorts vermeld worden Philippe Poutou van de Nouveau Parti Anticapitaliste (NPA) en Nathalie Arthaud van Lutte Ouvrière, maar hun deelname is alleen bedoeld als politieke campagne zonder kans op deelname aan de tweede ronde. Als men dan, een mediatraditie volgend, ook de Franse socialisten en groenen (les Verts) tot links rekent is er nog de huidige burgemeester van Parijs Anne Hidalgo van de Parti Socialiste, en de groene Yannick Jadot van Europe Écologie Les Verts. Polls geven momenteel Macron 28%, Le Pen 21%, Mélenchon 16%, Jadot 5% en Hidalgo 2%.
Nu de oorlog in Oekraïne, en de reeds daarvoor gelanceerde militarisering van de Europese Unie volop in de actualiteit staan, spreekt het voor zich dat we ons interesseren voor Mélenchons programma over defensie en buitenlands beleid. Niet zo lang geleden moesten we met ontzetting vaststellen dat Mélenchon zich opwierp als verdediger van de Franse wapenindustrie, en in het Frans bezit van het atoomwapen een element ziet voor ’s lands soevereiniteit. Wat vinden we daarvan terug in zijn verkiezingscampagne?
L’Avenir en commun
Het officiële programma, L’Avenir en commun [‘Een gemeenschappelijke toekomst’] [1] is een merkwaardig werkstuk. Het is een boekje uitgegeven bij Seuil, en draagt de naam van één auteur: Jean-Luc Mélenchon. Het is niet het programma van zijn partij, La France Insoumise, maar van een Union Populaire. Deze Union Populaire is “de strategie van La France Insoumise”: “geen eenheid aan de top van partij-chefferieën” (sic) maar een brede eenheid van onderuit, die “vakbondsmensen, intellectuelen, verantwoordelijken van verenigingen en mensen die strijd voeren” bijeenbrengt die zich terugvinden in L’Avenir en commun. Om te slagen is “de eerste voorwaarde dat alle etiketten achterwege gelaten worden”. En al is L’Avenir en commun dan ontstaan uit “honderden uren hoorzittingen met de vakbonden, de verenigingen en de intellectuelen van het land”, dit gedachtengoed wordt belichaamd door de persoon van Jean-Luc Mélenchon. Dat er één etiket toelaatbaar is, is natuurlijk onvermijdelijk aangezien het gaat om de verkiezing van één persoon, le président de la République.
Wat defensie en buitenlandse politiek betreft (hoofdstuk 13 van L’Avenir en commun: Une diplomatie altermondialiste pour la paix) wordt in de eerste plaats gehamerd op de soevereiniteit van de Franse Republiek (‘ de onafhankelijkheid garanderen van Frankrijk in de wereld’). Geen verwarrende beschouwingen over het verschil tussen staatssoevereiniteit en volkssoevereiniteit. Wel concrete voorstellen als de terugtrekking uit de NAVO (eerst uit het geïntegreerd commando, naderhand uit de organisatie zelf), inzetten op de OVSE (Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa), en ermee ophouden de Franse diplomatie af te stemmen op die van de Europese Unie. Voorts de versterking van de Verenigde Naties als enig legitiem orgaan voor de collectieve veiligheid, het toepassen van een ‘ecologisch protectionisme’ en economische samenwerking in plaats van vrijhandel, en de bescherming van de planeet door bepalingen in het internationaal recht.
In hun algemene formulering horen een aantal van deze eisen inderdaad thuis in een links programma: terugtrekking uit de NAVO, uitbouw van een alternatieve veiligheidsstructuur (bv. via de OVSE), een kritischere houding tegenover het buitenland- en veiligheidsbeleid van de EU, een internationaal juridisch kader voor de bescherming van het milieu, samenwerking in plaats van economische concurrentie. Men vraagt zich dan af of Mélenchon zijn vroegere stellingnamen voor het Franse nucleaire afschrikkingswapen en zijn promotie van de Franse wapenindustrie achter zich gelaten heeft. (Mélenchon op zijn blog een jaar geleden: “Wij hebben de Rafale [Frans gevechtsvliegtuig van Dassault ] gecreëerd, en we deden dat alleen, en dat is het beste gevechtsvliegtuig ter wereld. Wij beschikken over de technologie, de ingenieurs, de arbeiders om dergelijk vliegtuig te maken.”)
Over die Franse wapenindustrie vinden we in L’Avenir en commun inderdaad een voorstel (blz. 140): ”stop de privatisering ervan, en breng ze terug in de publieke sector”. Aha, met Mélenchon als president zullen de beste gevechtsvliegtuigen ter wereld misschien door ambtenaren geproduceerd worden, een hele vooruitgang!
Kernwapens voor de Franse soevereiniteit
En de force de frappe, Frankrijks kernwapenarsenaal? In L’Avenir en commun is daar niets over te vinden, maar Mélenchon doet er wel een boekje over open in een vrije tribune in Le Monde (11 januari 2022). Hierin bevestigt hij vooreerst zijn blijvend geloof in de rol van afschrikking: “Frankrijk moet op elk ogenblik een wapen hebben buiten het bereik van een vijand, en in staat om een aanval te ontmoedigen. Afschrikking bestaat erin om over de middelen te beschikken om bij het terugslaan meer schade te veroorzaken dan het voordeel dat de agressor van zijn aanval zou kunnen verwachten. Vandaag bestaat dergelijke afschrikking uit het atoomwapen ”
Maar Mélenchon begint toch een paar problemen te zien met de afschrikkingsstrategie. Frankrijk is niet erg uitgestrekt, minder alleszins dan verder niet genoemde landen waar meerdere salvo’s nodig zouden zijn voor een echte afschrikking. Eén voltreffer daarentegen op bijvoorbeeld een Franse kerncentrale of op een chemische fabriek zou voor het land al dodelijk kunnen zijn. Al houden we momenteel vast aan onze kernwapens, een discussie is op haar plaats, aldus Mélenchon. Hij vraagt zich dan ook af of de nucleaire afschrikking al niet voorbijgestreefd is door de technische evolutie. Want “als een mogendheid de technische middelen ontwikkelt om een kernaanval te neutraliseren zijn we zo goed als 100% kwetsbaar.” En helaas, “de Verenigde Staten, Rusland of China ontwikkelen technieken die de geloofwaardigheid van de Franse nucleaire afschrikking in het gedrang brengen.” En Mélenchon demonstreert zijn technische kennis ter zake: er wordt nu door de potentiële tegenstanders gewerkt aan raketten die ettelijke keren de geluidssnelheid halen, en daardoor aan een antirakettenschild kunnen ontsnappen. En aan de ondetecteerbaarheid van de Franse kernonderzeeërs van waaruit de nucleaire projectielen zouden gelanceerd worden dreigt ook een einde te komen, aangezien men er steeds beter in slaagt door de detectie van de uitgezonden antineutrino’s de onderzeeër te lokaliseren. Mélenchon heeft dus ontdekt dat de afschrikkingsstrategie een niet eindigende dynamiek op gang brengt van steeds gesofistikeerdere – en steeds duurdere – middelen die een voordeel moeten opleveren tegenover de potentiële tegenstander. Zulke wedloop heeft een niet onbelangrijke rol gespeeld bij de ondergang van de Sovjet-Unie, en Mélenchon ziet blijkbaar in dat zelfs het grote Frankrijk niet meer in staat is om in de Premier League van kernmogendheden te spelen. Macrons pogingen om de EU daarvoor te laten betalen zijn voorlopig mislukt.
In zijn vrije tribune gaat Mélenchon niet in op een ander mankement van de Franse force de frappe, namelijk het ontbreken van een state of the art antirakettenschild. De VS heeft weliswaar in Europa het AEGIS- systeem geïnstalleerd, en er is het specifiek Franse ASTER- systeem, maar het zijn geen systemen om je veilig onder te voelen. Misschien ontdekt Mélenchon ook nog dat op het gebied van defensie hetzelfde geldt als voor het coronavirus: niemand is veilig tot iedereen veilig is. Zelfs als Frankrijk elke aanval op zijn grondgebied zou kunnen afweren, welke zouden de gevolgen zijn van een aanval op het Belgische Kleine Brogel, of het Duitse Büchel, lokaas waar Amerikaanse kernwapens liggen?
De vlucht omhoog
Geconfronteerd met deze gaten in het afschrikkingsconcept kiest Mélenchon voor de vlucht vooruit, of beter gezegd: de vlucht omhoog, naar de ruimte. “Een schot naar de ruimte kan de communicatie tussen mensen en dingen neutraliseren, en zo een land en zijn leger volledig verlammen. China, Indië, de Verenigde Staten en Rusland kunnen dat reeds.” Ook vuurkracht ruimte-ruimte, of zelfs ruimte-aarde kan overwogen worden. Het nadeel is wel, aldus Mélenchon, dat het verdrag van 1967 dat het gebruik van de ruimte voor militaire doeleinden verbiedt dan overtreden wordt, maar de grote mogendheden respecteren het toch niet meer, Frankrijk incluis. “Macron heeft zelfs een commando voor de ruimte geïnstalleerd, en in dat verband gemeenschappelijke manoeuvres gehouden met de Verenigde Staten en Duitsland”, maar helaas, “daarover is niet gediscussieerd geworden.”
Mélenchon ziet in afschrikking vanuit de ruimte een aantal grote voordelen. Het zou minder dodelijk en minder irreversibel zijn, en daardoor de risico’s op aarde verminderen. Indien veralgemeend, zou het kunnen leiden tot een veiliger wereld zonder kernwapens.
Iedereen kan voor zichzelf uitmaken wat hij/zij denkt over Mélenchon’s ideeën over onze ‘gemeenschappelijke toekomst’. Uittreden uit de NAVO alleen maar om dan een NAVO-politiek te voeren in naam van het soevereine Frankrijk? Mij geeft het in ieder geval een wrange smaak als de linkse presidentskandidaat zijn ideeën over defensie en buitenlands beleid formuleert onder de titel “Une diplomatie altermondialiste pour la paix”. Misschien stof voor een vrije tribune van het altermondialistische ATTAC?
[1] Jean-Luc Mélenchon, L’Avenir en commun, Le programme pour l’Union Populaire, Ed. Seuil, 2021, 3 €.