Ga naar de inhoud

Een wereldwijd oorlogsregime

We lijken in een periode van eindeloze oorlog te zijn beland, die zich over de hele wereld uitstrekt en zelfs de centrale knooppunten van het wereldsysteem in beroering brengt. Elk hedendaags conflict heeft zijn eigen ontstaansgeschiedenis en inzet, maar het is de moeite waard om een stap terug te doen en deze conflicten in een breder kader te plaatsen.

13 min leestijd

(Foto van speaking out of place)

Onze hypothese is dat er een wereldwijd oorlogsregime aan het ontstaan is – een regime waarin het burgerlijk en militair bestuur nauw verweven zijn met kapitalistische structuren. Om de dynamiek van individuele oorlogen te begrijpen en een adequaat verzet te formuleren, is het noodzakelijk om de contouren van dit regime te doorgronden.

Zowel de retoriek als de praktijk van de mondiale oorlogvoering is drastisch veranderd sinds het begin van deze eeuw. Toen waren de ‘schurkenstaat’ en de ‘mislukte staat’ belangrijke ideologische concepten die het uitbreken van militaire conflicten, die per definitie beperkt bleven tot de periferie, moesten verklaren. Dit veronderstelde een stabiel en effectief internationaal bestuurssysteem, geleid door de dominante natiestaten en mondiale instellingen. Vandaag de dag verkeert dat systeem in een crisis en is het niet in staat de orde te handhaven. Gewapende conflicten, zoals die in Oekraïne en Gaza, betrekken enkele van de machtigste actoren op het internationale toneel en roepen het schrikbeeld op van nucleaire escalatie.

In de benadering van wereldsystemen worden dergelijke ontwrichtingen doorgaans gezien als tekenen van een hegemoniale transitie, zoals toen de wereldoorlogen van de twintigste eeuw de verschuiving markeerden van de Britse naar de Amerikaanse wereldhegemonie. Maar in de huidige context voorspelt de ontwrichting geen machtsoverdracht; de neergang van de Amerikaanse hegemonie luidt eenvoudigweg een periode in waarin crisis de norm is geworden.

We introduceren het begrip ‘oorlogsregime’ om de aard van deze periode te begrijpen. Dit is in de eerste plaats te zien aan de militarisering van het economische leven en de toenemende afstemming ervan op de eisen van de ‘nationale veiligheid.’ Niet alleen worden meer overheidsuitgaven bestemd voor bewapening; de economische ontwikkeling als geheel wordt, zoals Raúl Sánchez Cedillo schrijft, in toenemende mate bepaald door de militaire en veiligheidslogica. De buitengewone vooruitgang op het gebied van de kunstmatige intelligentie wordt voor een groot deel aangedreven door militaire belangen en technologieën voor oorlogstoepassingen. Logistieke netwerken en infrastructuren passen zich op vergelijkbare wijze aan gewapende conflicten en operaties aan. De grenzen tussen economisch en militair worden steeds vager, en in sommige economische sectoren zijn deze sferen niet meer van elkaar te onderscheiden.

Het oorlogsregime uit zich ook in de militarisering van het sociale domein. Soms neemt dit de expliciete vorm aan van het onderdrukken van afwijkende meningen en het zich verenigen rond de vlag. Maar het manifesteert zich ook in een bredere poging om gehoorzaamheid aan autoriteit op meerdere sociale niveaus te versterken. De feministische kritiek op de militarisering wijst niet alleen op de giftige vormen van mannelijkheid die het mobiliseert, maar ook op de ontwrichtende invloed van de militaire logica op alle sociale relaties en conflicten. Diverse rechtse leiders – zoals Bolsonaro, Poetin en Duterte – leggen een duidelijk verband tussen hun militaristische ethos en hun steun voor sociale hiërarchieën.

Zelfs als dit niet openlijk wordt uitgesproken, kunnen we de verspreiding waarnemen van een reactionair politiek repertoire dat militarisme combineert met sociale onderdrukking: het versterken van raciale en genderhiërarchieën, het aanvallen en uitsluiten van migranten, het verbieden of beperken van de toegang tot abortus, en het ondermijnen van homo-, lesbische en transrechten. Dit alles gebeurt vaak onder het mom van de dreiging van een burgeroorlog.

Het opkomende oorlogsregime is ook zichtbaar in de schijnbare paradox van de voortdurende mislukkingen van recente hegemoniale oorlogscampagnes. Al minstens een halve eeuw lang heeft het Amerikaanse leger, ondanks dat het de meest rijkelijk gefinancierde en technologisch meest geavanceerde strijdmacht ter wereld is, niets anders gedaan dan oorlogen verliezen, van Vietnam tot Afghanistan en Irak. Het symbool van zo’n mislukking is de militaire helikopter die het laatste Amerikaanse personeel wegvoert en een verwoest landschap achterlaat. Waarom blijft zo’n krachtige oorlogsmachine falen? Een voor de hand liggend antwoord is dat de Verenigde Staten niet langer de imperialistische hegemoon zijn die ze volgens sommigen nog steeds zijn. Maar deze dynamiek van mislukkingen onthult ook de overkoepelende mondiale machtsstructuur die door dergelijke conflicten in stand wordt gehouden.

Hier is het de moeite waard om Foucaults werk over het eeuwige falen van de gevangenis om haar verklaarde doelen te bereiken in herinnering te roepen. Van meet af aan, zo merkt hij op, heeft het penitentiaire systeem, dat ogenschijnlijk bedoeld is om crimineel gedrag te corrigeren en te veranderen, herhaaldelijk het tegenovergestelde gedaan: het verhogen van recidive, het veranderen van overtreders in delinquenten, enzovoorts. ‘Misschien,’ zo suggereert hij, ‘moeten we het probleem omdraaien en ons afvragen wat er gediend is met het falen van het gevangenissysteem… Misschien moeten we op zoek gaan naar wat er verborgen zit onder het ogenschijnlijke cynisme van de strafinrichting.’

Ook in dit geval moeten we het probleem omdraaien en ons afvragen wat er gediend is met de mislukkingen van de oorlogsmachine – wat er verborgen zit onder haar ogenschijnlijke doelen. Wat we ontdekken als we dat doen, is niet een complot van militaire en politieke leiders die achter gesloten deuren samenzweren. Het is eerder wat Foucault een bestuursproject zou noemen. De onophoudelijke parade van grote en kleine gewapende confrontaties dient ter ondersteuning van een gemilitariseerde bestuursstructuur die op verschillende plaatsen verschillende vormen aanneemt. Deze wordt geleid door een structuur van krachten op meerdere niveaus, waaronder de dominante natiestaten, de supranationale instellingen en concurrerende sectoren van het kapitaal, die soms op één lijn zitten en soms met elkaar in conflict zijn.

De intieme relatie tussen oorlog en kapitaalcircuits is niet nieuw. De moderne logistiek heeft een militaire oorsprong, met wortels in de koloniale inspanningen en de Atlantische slavenhandel. Toch wordt de huidige mondiale situatie gekenmerkt door de toenemende verstrengeling van ‘geopolitiek’ en ‘geo-economie,’ te midden van een voortdurend maken en hermaken van ruimten van waardevermeerdering en accumulatie, die samenhangen met de betwiste verdeling van politieke macht over de planeet.

De logistieke problemen van de Covid-19-pandemie vormden het decor voor een aantal daaropvolgende militaire beroeringen. Beelden van containers die vastzaten in havens toonden aan dat de wereldhandel tot stilstand was gekomen. Bedrijven probeerden wanhopig de crisis het hoofd te bieden door oude routes te consolideren of nieuwe routes te openen. Daarna volgde de invasie van Oekraïne en de daaruit voortvloeiende logistieke ontwrichtingen. De olie- en gashandel van Rusland naar Duitsland was een van de grootste slachtoffers van de oorlog, vooral na de spectaculaire sabotage van de Nord Stream-pijpleidingen in de Baltische Zee, waardoor opnieuw werd gesproken over ‘nearshoring’ of ‘friendshoring’ als strategie om de westerse economieën los te koppelen van de Moskouse energieleveranties.

De oorlog stopte ook de stroom van tarwe, maïs en oliezaden. De energieprijzen in Europa stegen; voedselgrondstoffen werden schaarser in Afrika en Latijns-Amerika; de spanningen tussen Polen, Tsjechië en Oekraïne namen toe nadat de beperkingen op de export van Oekraïense landbouwproducten waren opgeheven. De Duitse economie stagneert nu, en diverse andere EU-lidstaten werden gedwongen hun energievoorziening te reorganiseren door deals te sluiten met Noord-Afrikaanse landen. Rusland heeft zijn energie-export verlegd naar het oosten, voornamelijk naar China en India. Nieuwe handelsroutes – bijvoorbeeld via Georgië – hebben het land in staat gesteld de westerse sancties op zijn minst gedeeltelijk te omzeilen. Deze reorganisatie van logistieke ruimten is duidelijk een van de belangrijkste inzetpunten van het conflict.

Ook in Gaza zijn logistieke en infrastructurele arrangementen van doorslaggevend belang, hoewel ze vaak worden overschaduwd door het ondraaglijke schouwspel van de slachtingen. De VS hoopten dat de economische corridor India-Midden-Oosten-Europa, die zich uitstrekt van India naar Europa via de Emiraten, Saoedi-Arabië, Jordanië, Israël en Griekenland, hun regionale economische invloed zou versterken en een tegenwicht zou vormen voor China’s Belt and Road Initiative. Maar dit plan was afhankelijk van het project van Arabisch-Israëlische normalisatie, dat door de aanhoudende oorlog fataal ondermijnd kan zijn.

Daarnaast hebben Houthi-aanvallen in de Rode Zee grote scheepvaartmaatschappijen gedwongen het Suezkanaal te mijden en langere, duurdere routes te nemen. Het Amerikaanse leger heeft een haven voor de kust van Gaza aangelegd, zogenaamd om hulpleveranties te vergemakkelijken, hoewel Palestijnse organisaties beweren dat het uiteindelijke doel is om de etnische zuivering te vergemakkelijken.

De gevechten in Oekraïne en Gaza zijn dus een voorbeeld van de wereldwijde herschikking van kapitaalruimtes. Belangrijke circulatieruimtes worden opnieuw vormgegeven, onder een oorlogsregime, door de actieve interventie van natiestaten. Dit impliceert de vermenging van politieke en economische logica’s, een fenomeen dat nog duidelijker wordt in de Indo-Pacific-regio, waar de toenemende spanningen in de Zuid-Chinese Zee en militaire allianties zoals AUKUS economische netwerken zoals het Comprehensive and Progressive Trans-Pacific Partnership beïnvloeden. In deze overgangsperiode kan elk conflict of elke ontwrichting van de toeleveringsketen gunstig zijn voor deze of gene staat of kapitalistische speler. Toch heeft het systeem als geheel te kampen met toenemende ruimtelijke fragmentatie en de opkomst van onvoorspelbare geografieën.

In het verzet tegen het wereldwijde oorlogsregime zijn oproepen tot wapenstilstanden en wapenembargo’s essentieel, maar het huidige moment vraagt ook om een coherente internationalistische politiek. Wat nodig is, zijn gecoördineerde praktijken van desertie waarmee mensen radicaal kunnen afwijken van de status quo. Op het moment van schrijven is zo’n project het duidelijkst zichtbaar in de wereldwijde beweging van solidariteit met Palestina.

In de negentiende en twintigste eeuw werd het internationalisme vaak opgevat als solidariteit tussen nationale projecten. Dit geldt soms nog steeds, zoals in het geval van de aanklacht van Zuid-Afrika tegen Israël bij het Internationaal Gerechtshof. Toch lijkt het concept van nationale bevrijding, dat als basis diende voor de antikoloniale strijd in het verleden, steeds verder buiten bereik te raken. Terwijl de strijd voor Palestijnse zelfbeschikking voortduurt, worden de vooruitzichten op een tweestatenoplossing en een soevereine Palestijnse staat steeds onrealistischer.

Hoe kunnen we dan een bevrijdingsproject opzetten zonder nationale soevereiniteit als doel? Wat vernieuwd en uitgebreid moet worden, voortbordurend op bepaalde marxistische en pan-Afrikaanse tradities, is een niet-nationale vorm van internationalisme die in staat is de confrontatie aan te gaan met de mondiale circuits van het hedendaagse kapitaal.

Internationalisme is geen kosmopolitisme; het vereist een materiële, specifieke en lokale basis in plaats van abstracte aanspraken op universalisme. Dit sluit de bevoegdheden van natiestaten niet uit, maar plaatst ze in een bredere context. Een verzetsbeweging die geschikt is voor de jaren twintig van deze eeuw moet een reeks krachten omvatten, waaronder lokale en stadsbrede organisaties, nationale structuren en regionale actoren. De Koerdische bevrijdingsstrijd in Turkije, Syrië, Iran en Irak overschrijdt bijvoorbeeld de landsgrenzen en sociale grenzen. Inheemse bewegingen in de Andes doorkruisen ook dergelijke scheidslijnen, terwijl feministische coalities in Latijns-Amerika en daarbuiten een krachtig model vormen van niet-nationaal internationalisme.

Desertie, waarmee een reeks praktijken van ontvluchting wordt aangeduid, is lange tijd een favoriete tactiek geweest voor oorlogsverzet. Niet alleen soldaten, maar alle leden van een samenleving kunnen zich verzetten door zich eenvoudigweg uit het oorlogsproject terug te trekken. Voor een strijder in de IDF, het Russische leger of het Amerikaanse leger is dit nog steeds een zinvolle politieke daad, hoewel het in de praktijk extreem moeilijk kan blijken. Dit zou ook het geval kunnen zijn voor Oekraïense soldaten, hoewel hun positie heel anders is. Maar voor degenen die vastzitten in de Gazastrook is het nauwelijks een optie.

Desertie uit het huidige oorlogsregime moet daarom anders worden opgevat dan op de traditionele manieren. Dit regime overschrijdt, zoals we al hebben opgemerkt, nationale grenzen en bestuursstructuren. In de EU kun je je verzetten tegen je nationale regering en haar chauvinistische standpunten, maar je moet ook opboksen tegen de supranationale structuren van het handelsblok zelf, terwijl je erkent dat zelfs Europa als geheel geen soevereine speler is in deze oorlogen. In de VS overschrijden de militaire besluitvormingsstructuren en strijdkrachten ook de nationale grenzen, en omvatten ze een breed netwerk van nationale en niet-nationale actoren.

Hoe kun je zo’n gevarieerde structuur verlaten? Lokale en individuele gebaren hebben weinig effect. De voorwaarden voor een effectieve praxis moeten bestaan uit collectieve afwijzing, georganiseerd in internationale circuits. De massale protesten tegen de Amerikaanse invasie van Irak, die op 15 februari 2003 in steden over de hele wereld plaatsvonden, identificeerden terecht de supranationale vorming van de oorlogsmachine en kondigden de mogelijkheid aan van een nieuwe internationalistische, anti-oorlogsactor. Hoewel ze er niet in slaagden de aanval te stoppen, creëerden ze een precedent voor toekomstige praktijken van massale terugtrekking. Twee decennia later zijn de mobilisaties tegen het bloedbad in Gaza – die overal ter wereld opkomen in de straten van steden en op universiteitscampussen – een voorbode van de vorming van een ‘mondiaal Palestina.’

Een van de belangrijkste obstakels voor zo’n bevrijdende internationalistische politiek is ‘kampisme’: een ideologische benadering die het politieke terrein reduceert tot twee tegenovergestelde kampen en vaak eindigt met de bewering dat de vijand van onze vijand onze vriend moet zijn. Sommige pleitbezorgers van de Palestijnse zaak zullen elke actor die zich verzet tegen de Israëlische bezetting, met inbegrip van Iran en zijn bondgenoten in de regio, toejuichen of in ieder geval niet bekritiseren. Hoewel dit een begrijpelijke impuls is in de huidige situatie, waarin de bevolking van Gaza op de rand van de hongerdood staat en onderhevig is aan gruwelijk geweld, leidt de binaire geopolitieke logica van het kampisme uiteindelijk tot identificatie met onderdrukkende krachten die de bevrijding ondermijnen. In plaats van Iran of zijn bondgenoten te steunen, zelfs niet retorisch, zou een internationalistisch project de Palestijnse solidariteitsstrijd moeten koppelen aan die van de ‘vrouw, leven, vrijheid’-bewegingen die de Islamitische Republiek uitdaagden. Kortom, de strijd tegen het oorlogsregime moet niet alleen gericht zijn op het onderbreken van de huidige constellatie van oorlogen, maar ook op het bewerkstelligen van een bredere sociale transformatie.

Internationalisme moet dus van onderaf ontstaan, waarbij lokale en regionale bevrijdingsprojecten middelen vinden om naast elkaar te strijden. Maar het houdt ook een omgekeerd proces in. Het moet gericht zijn op het creëren van een bevrijdingstaal die in verschillende contexten herkend, gereflecteerd en uitgewerkt kan worden: een continue vertaalmachine, als het ware, die heterogene contexten en subjectiviteiten kan samenbrengen. Een nieuw internationalisme moet niet uitgaan van of streven naar enige wereldwijde homogeniteit, maar in plaats daarvan radicaal verschillende lokale en regionale ervaringen en structuren combineren.

Gezien de fragmentatie van het mondiale systeem, de ontwrichting van strategische ruimten voor kapitaalaccumulatie en de vervlechting van geopolitiek en geo-economie – wat allemaal de basis heeft gelegd voor de opkomst van het oorlogsregime als een geprivilegieerde vorm van bestuur – vergt het project van desertie niets minder dan een internationalistische strategie om de wereld opnieuw vorm te geven.

Vertaling: Menno Grootveld

Michael Hardt is een Amerikaanse literatuurwetenschapper en marxistische theoreticus, werkzaam als hoogleraar literatuur en Romance Studies aan Duke University. Hardt is vooral bekend om zijn boek Empire, dat hij samen met Antonio Negri schreef.

Sandro Mezzadra doceert politieke theorie aan de universiteit van Bologna. Hij is adjunct-hoogleraar aan het Institute for Culture and Society van de Western Sydney University en aan het Center for Cultural Research and Development van de Lingnan University in Hong Kong. Zijn recente werk concentreert zich op de relaties tussen mondialisering, migratie en kapitalisme, op hedendaags kapitalisme en op postkoloniale kritiek.