Ga naar de inhoud

Verbijsterde Economen En De Inherente Crisis Van Het Kapitalisme

De studie economie in Rotterdam (Erasmus Universiteit), evenals elders, behandelde voornamelijk neoklassieke concepten en modellen. Daar is tot op heden niet veel verandering in gekomen, zo neem ik op gezag van Irene van Staveren aan. Zij is sinds 2010 hoogleraar Pluralistische ontwikkelingseconomie aan het International Institute of Social Studies (ISS).

21 min leestijd

(Oorspronkelijk verschenen op Libertaire Orde)

Zij studeerde in de jaren 1980 economie in Rotterdam (EUR). In een vraaggesprek met het Erasmus Magazine (nr. 7, 2016) legt zij uit dat zij al als studente het mensbeeld dat in de gedoceerde economie besloten ligt, niet voor zoete koek kon slikken. En bij het vak Geschiedenis van het Economisch Denken moesten de studenten het hoofdstuk over Karl Marx maar overslaan. ‘Ik ging natuurlijk meteen naar De Slegte voor een tweedehands exemplaar van Das Kapital’, vertelt zij.

Als je iets anders wilt dan zal een taai gevecht er onderdeel van uitmaken. Van Staveren staat een ‘andere economie’ voor ogen. Daarbij nam zij zich voor te willen promoveren op het werk van de Indiase econoom Amartya Sen en de ethische grondslagen van de economische theorie. Het viel niet mee daarvoor een promotor te vinden, omringd als zij was door mainstream (neoklassiek, neoliberaal) hoogleraren economie. Eén beet haar in Rotterdam ooit toe, zo vertelt zij: ‘We zijn hier geen parkeerplaats voor promovendi’.

Van Staveren heeft zich niet laten intimideren; zij vond een promotor en promoveerde. Nu slaat zij terug naar al die mainstream economen die het zo goed weten. ‘Als zij de stoffige economen hadden gelezen, was de crisis voorkomen’, zegt zij. In haar in 2015 uitgekomen boek getiteld Wat wij kunnen leren van economen die (bijna) niemand meer leest onderbouwt zij haar uitspraak. Er bestaat van deze tekst een uitgebreider Engelstalig studieboek, getiteld Economics after the crisis (2015).

Crisis 2008

Alvorens verder te gaan geef ik kort weer hoe ik zal werken. Ik neem de Nederlandstalige editie van het boek van Irene van Staveren als uitgangspunt om haar zienswijze toe te lichten. Daarvoor zal ik eerst haar kijk op de financiële crisis van 2008 behandelen, waarbij enkele van door haar ‘top 10’ economen de revue passeren. Vervolgens komt een aantal kenmerken van wat bij haar heet de ‘dominante economische theorie’ aan de orde. De verdedigers van deze dominante, neoliberale, theorie leveren voor een groot deel de legitimatie voor het handelen van de leiders van het grote bedrijfsleven en bankwezen. Hier is niet zozeer sprake van een ‘klasse’ maar een kaste. Om dat te verduidelijken zal ik mij baseren op de Oostenrijkse psycholoog Daim en zijn studie over de kastenloze maatschappij. Dat maakt het mogelijk enkele inzichten van Van Staveren en anderen te benutten om de neoliberale kaste een ‘gezicht’ te geven. Tot slot ga ik in op de libertaire positie waarover Van Staveren spreekt.

Van Staveren heeft haar boek geschreven vanuit de overtuiging dat, zou men in de economie mede de inzichten hebben verwerkt van economen van honderd jaar terug, dan zou de crisis van 2008 zich niet hebben voorgedaan. Het merkwaardige is, dat men voor deze uitspraak marxist noch anarchist hoeft te zijn. Toen ik als jongen van rond 15 jaar mij op het Middenstandsdiploma voorbereidde, leerde ik als een van de basale zaken ervoor te zorgen dat de inkomsten hoger waren dan de lopende schulden. Ik leerde dit ruim voordat de Amerikaanse econoom Hyman Minsky (1919-1996) zijn belangrijkste boek over stabiliseren van een instabiele economie publiceerde (1986).

Diens boek houdt zich bezig met de kwestie van het stijgen van de schulden bij ondernemingen, die daardoor steeds meer financiële risico’s gaan nemen, wat op een crisis uitloopt als de conjunctuur daalt. Daarom pleit Minsky voor een ‘voorzichtige financiering’ – een waarvan de stroom van inkomsten het mogelijk maakt de uitgaven voor leningen te dekken. Dit inzicht zet hij tegenover ‘speculatieve financiering’, waarbij de inkomsten niet toereikend zijn om de aangegane verplichtingen te voldoen. Stort dan ergens de boel financieel in elkaar, dan valt het hele kaartenhuis om… In 2016 is dit inzicht kennelijk in Frankrijk een eyeopener, want zo lees ik in Charlie Hebdo (nr. 1240 van 27 april 2016) dat dertig jaar na het verschijnen van Minsky’s boek er nu een Franse vertaling is verschenen op initiatief van het Franse Institut Veblen.

Irene van Staveren

Irene van Staveren

De naam van het genoemde instituut is een verwijzing naar de Amerikaanse econoom Thorstein Veblen (1857-1929). Hij is een van de uitzonderlijke mensen die Van Staveren tot een van haar ‘top 10’ economen beschouwt. Een eeuw geleden verwierf hij bekendheid met zijn theorie over de vrijetijdsklasse. Het is de klasse die zich opzichtige consumptie permitteert waarvan het bijproduct is: opzichtige verspilling. Het gaat om consumptie die wordt ingezet om status te winnen en/of die te bevestigen. Veblen spreekt dan ook over roofzuchtige aanspraken op goederen en diensten van deze vrijetijdsklasse.

Veblen leert verder dat economische ongelijkheid niet tot grotere welvaart leidt: het is niet automatisch efficiënt en stimuleert niet noodzakelijkerwijs ondernemerschap, maar leidt juist tot marktmacht en kortetermijnvisie op financiering. Van Staveren werkt het inzicht van Veblen zo uit, dat het als een cirkel sluit: zolang de pecunaire (geldelijke, financiële) economie domineert, zal de ongelijkheid en daarmee de economische groei en welvaart stagneren. Conclusie: de mainstream economen vertellen leugens en houden ons een rad voor ogen.

Het is niet alleen Van Staveren die dit schrijft. Zo bestaat er in Frankrijk een groep economen ‘De verbijsterde economen‘ waarvan een aantal leden eveneens ijvert, net als Van Staveren, de studie economie zodanig te veranderen, dat er een pluraliteit van economische inzichten wordt gedoceerd. Al vanaf de schoolbanken moet duidelijk worden dat er weldegelijk een andere economie bestaat, zodat het niet is TINA (There is no alternative), maar TIANA (There is an alternative).

Inmiddels heb ik met het noemen van Minsky en Veblen verwezen naar twee economen uit de ‘top 10’ van Van Staveren. Enkele anderen die zij ertoe rekent zijn Karl Marx, John Maynard Keynes en natuurlijk ook Amartya Sen. Misschien is het vreemd eveneens Adam Smith (1723-1790) onder die top 10 tegen te komen. Van Staveren weet evenwel aannemelijk te maken, dat als economen al iets van Smith zelf hebben gelezen, dan is dat alleen De rijkdom van landen, waarvan ze maar twee dingen hebben onthouden, waaronder de metafoor van de onzichtbare hand (waarnaar Smith slechts één keer in zijn boek verwijst). Lees je Smith integraal, schrijft Van Staveren, dan blijkt hij helemaal niet de kritiekloze ideoloog van de markten te zijn. Dat hebben de neoliberale mainstream economen van hem gemaakt.

Dominante economische theorie

De belangrijkste kenmerken van de dominante theorie worden door Van Staveren in tien hoofdstukken behandeld, waarbij telkens een van haar top 10 economen centraal staat en waarvan zijn of haar kerninzicht wordt toegelicht. Tezamen levert dit het volgende op als het over de dominante theorie gaat.

De hedonistische mens uit die theorie is constant bezig de baten en lasten van alle mogelijke opties tegen elkaar af te wegen om het eigen nut te maximaliseren. De markt is altijd in evenwicht omdat er geen onzekerheid bestaat, maar slechts risico. Prijzen reflecteren altijd werkelijke waarden. De overheid verstoort de markt en veroorzaakt daarmee alleen maar inefficiëntie; publieke diensten kunnen daarom maar beter worden geprivatiseerd. Negatieve externaliteiten (bijvoorbeeld uitstoot broeikasgas) moet je niet verbieden, je moet er de markt voor gebruiken om er efficiënt vanaf te komen (bijvoorbeeld het EU-emissiehandelssysteem; een systeem waarvan de praktijk leert dat het niet werkt). Werknemers zijn alleen gemotiveerd door geld of door dreiging van ontslag als ze hun ‘targets’ niet halen. En, eindigt Van Staveren deze opsomming, natuurlijk is inkomen de beste maatstaf voor welvaart. Ziehier de kenmerken van de dominante neoklassieke theorie die zij bestrijdt.

Het veranderen van de leiding leidt tot niets.

Bazen.Kap

Het is het systeem dat bestreden moet worden.

Die theorie, aldus Van Staveren, is grotendeels op drijfzand gebouwd. Drijfzand van de wiskundige elegantie en de complexiteit van de statistische berekeningen met een zeer beperkt aantal variabelen die gekozen zijn op hun meetbaarheid. Om die reden valt er veel buiten het zicht van deze economen. Dit maakte voor mij al vroeg deze vorm van economische wetenschap bedrijven tot een occulte activiteit. Intrigerend is dat Van Staveren met haar beschouwing een aantal zaken uit de sfeer van het occulte haalt. Zo merkt zij bijvoorbeeld op dat markten ook kunnen functioneren zonder kapitalisme en dat het marktmechanisme evenzeer tot zijn recht kan komen als arbeiders zelf eigenaren van bedrijven zijn (denk aan productieassociaties, productie- en consumptiecoöperaties) wat een bemoedigend inzicht is. In feite hebben we dan van doen met een reële economie (productie van goederen en diensten), die rustige markten kennen.

Deze markten worden overspoeld door financiële markten. Die zijn per definitie onrustig vanwege de ingebouwde dynamiek van expansie en ongelijkheid, met drang tot (snelle) groei die instabiliteit oplevert. Het betreft hier wat monetaire economie heet. De markten van die economie maken zelf de producten (financieringen, verzekeringen, derivaten). Die worden verkocht zonder dat daar de grondstoffen in de reële economie voor nodig zijn. Wat hier verhandeld wordt, kent dan ook geen reële prijs. De prijs ontstaat op grond van een subjectief waardeoordeel (zoals de ingeschatte kans op winst bij handel erin en het levende optimisme om winst te behalen). Dit maakt dat de prijs van een aandeel of enig ander financieel product, geen een-op-een relatie kán hebben met de onderliggende reële waarde, betoogt Van Staveren. Er is dan weinig voor nodig of het kaartenhuis stort in. En laten we wel wezen, dit is inderdaad al heel lang bekend.

Het wil dat ik zelf enkele jaren geleden bezig was gegevens te zoeken betreffende de intellectuele levensloop van een groot Russisch-Franse socioloog, George Gurvitch (1894-1965). Ik stuitte daarbij toevallig op de Russische hoogleraar aan de toenmalige universiteit van Sint-Petersburg, L.I. Petrazhitsky (1867-1931), jurist en voorloper van de rechtssociologie. Die had in 1911 omvangrijke studies gepubliceerd over de aandelenhandel in Rusland. Zijn onderzoek richtte zich tegen het klassiek liberale abstracte paradigma van het gedrag van de ‘homo economicus’, in het bijzonder tegen het kenmerkende onderdeel ervan dat dit gedrag rationeel zou zijn. Petrazhitsky bracht daartegen in stelling, de door hem ontwikkelde theorie van de optimistische verwachtingen. Hij paste zijn theorie toe op het gedrag van mensen, die opereerden binnen de aandelenhandel in het Rusland in de jaren voor 1911.

Een van de basisideeën in zijn argumentatie is de vooronderstelling, dat de economische activiteit van de onderneming die op aandelenkapitaal draait, niet stoelt op die van de aandeelhouders. De aandeelhouders zijn, in beginsel, niet de ondernemers, maar de ‘schuldeisers’, wier winst geen ondernemerskarakter maar een investeerderkarakter heeft. De tweede vooronderstelling die Petrazhitsky in ander onderzoek ontwikkelde, was de psychologische wet over de mogelijkheden van emoties om intellectuele processen te sturen en deze in een enkele richting te dwingen. De richting waarin dat geschiedt, leidt niet alleen tot onjuiste aannames, want richting ‘illusies en hallucinaties’, maar ook tot het elimineren van tegengestelde ideeën en overwegingen.

Met behulp van de twee vooronderstellingen komt Petrazhitsky tot de volgende conclusies over de motieven van het investeerdergedrag. De soort vaagheid over de toekomstige winst hecht zich aan het loterijmotief. Dat leidt tot optimistische winstverwachtingen. Hier speelt wat Petrazhitsky de wet van het ‘toenemend optimisme’ noemt, aangaande ideeën over het toekomstige inkomen. En dit werkt zo dat naar mate de onzekerheid naar doel en resultaat van de op aandelen opererende onderneming groter is, des te groter is het ‘toenemend optimisme’.

De onzekerheid waar Petrazhitsky het over had, werd enkele jaren later door de Amerikaanse econoom Frank Knight (1885-1972), een van de top 10 economen van Van Staveren, als onderscheid geanalyseerd in relatie tot het verschijnsel risico. Het is deze kwestie die Van Staveren in een van de hoofdstukken van haar boek behandelt.

Wij hebben het boek van Tony Atkinson getest… Dat is goed. Een 24 karaats gouden kies.

Ongelijkheid

[De Britse (neo-keynesiaanse) econoom Tony Atkinson publiceerde in 2015 Inequality: What Can Be Done?, een onderwerp dat hem al veertig jaar bezighoudt; Atkinson pleit ondermeer voor een ‘basisinkomen’. Cartoon: Siné Mensuel, nr. 50, februari 2016.]

Een leven zonder risico’s bestaat niet. Maar risico’s beperken lukt wel, alleen moet je wel weten wat de mogelijke risico’s zijn en hoe groot de kans is dat elk van de situaties zich voordoet. Een huis kan in brand vliegen of niet (een bekend kansmodel). Tegen dit risico kan men zich verzekeren. Maar het probleem van de instabiliteit op financiële markten ligt dieper. Dat heet niet risico maar onzekerheid. Onzekerheid verwijst naar een onbekend kansmodel. Van Staveren leert dat onzekerheid de situatie is waarin je van te voren geen idee hebt wat zich kan voordoen en daarmee heb je ook geen flauw benul, zegt zij, van de kansverdeling over die mogelijke toekomstige situaties. Financiële markten worden gekenmerkt door deze fundamentele onzekerheid. Gelet op welk soort maatregelen er zijn genomen na de crisis van 2008, blijkt dat dit soort inzichten nog steeds wordt ontkend of ontweken.

De macro-economische oorzaken van de financiële crisis, legt Van Staveren uit, liggen in een wederzijdse versterking van twee processen: (1) prijsopdrijving van financiële waarden tot ver boven hun onderliggende reële waarde en (2) de toenemende private schulden van huishoudens en bedrijven in de economie. Komt het tot een crisis omdat de boel instort dan komt alles aan schuldenlast weer terecht in de reële economie, waaronder uiteindelijk gewone bedrijven en huishoudens moeten lijden. Kan het niet anders? Zijn er alternatieven voor het kapitalisme? Jawel, antwoordt Van Staveren onder verwijzing naar niet-kapitalistische marktinitiatieven, waaronder te rekenen coöperatieve bedrijven. Kortom, daar ligt het probleem niet. Wel dringt hier de vraag zich op, waarom daar dan niet toe wordt overgegaan. Die vraag kan worden aangevuld met: waarom worden de juiste anticrisis maatregelen niet genomen? Het heeft er alles van weg dat een bepaalde kaste gebruik maakt van zijn financiële macht om veranderingen die het ‘grootverdienen’ zullen blokkeren, te saboteren.

Een kastenloze samenleving?

[Houtsnede Masereel]

[Houtsnede Masereel]

Wie teksten leest waarin de disfuncties van het bestaande financieel-economisch systeem aan de orde worden gesteld, komt allerlei beschrijvende kwalificaties tegen als: bovenlaag, top, kring van managers, beleidselite. Dit soort typeringen wordt gebruikt om ermee de top van de maatschappelijke piramide te duiden. In die top heerst de eenzijdige dominantie van het marktdenken. Dat denken wordt beheerst door de dominante neoliberale economische theorie. Men vindt in die top bovenmatige weelde. Die top heeft niet de eigen samenleving als referentiekader, maar, zoals Thomas von der Dunk zegt (Volkskrant, 7 mei 2016), de internationale soortgenoten zijn het referentiekader gaan vormen. Een aantal van die soortgenoten prefereert inmiddels te leven in ‘gated communities’ (hekwerkgemeenschappen). Het moet hier om een kaste gaan.

Ik leid dit af uit wat de Oostenrijkse psycholoog Wilfried Daim een halve eeuw eerder analyseerde. Het is in 1960 dat hij zijn omvangrijke studie publiceert, getiteld Die kastenlose Geselleschaft (Kastenloze maatschappij). Daim weet ook wel dat wie het woord ‘kaste’ hoort allereerst aan India zal denken. Hij is evenwel geïnteresseerd in de vraag welke fenomenologische kenmerken een groep mensen heeft om over een ‘kaste’ te kunnen spreken. Hij verstaat dan (voorlopig) onder ‘kaste’ een bevolkingsgroep, die zich tegenover de rest van de bevolking afschermt en zoveel mogelijk voorkomt om met leden van andere groepen intieme contacten te laten ontstaan.

Zijn invalshoek is dat de problematiek van de zogenaamde ‘klassen’, de ‘klassenstrijd’, in de grond niets anders betreft dan de rationalisatie van de dieper liggende kasten-problematiek. Het klassenbegrip, zeker in de marxistische zin, gaat niet verder dan de economische differentiatie tussen groepen mensen. Het baseert zich op het onderscheid in de maatschappij tussen het bezit van de productiemiddelen of niet. In onze maatschappijen zijn diepere lagen aan te boren waarbij affectieve scheidslijnen zijn te ontdekken, die maken dat er van kasten is te spreken. Het bestaan van groepen mensen is op te merken die ‘onder elkaar’ blijven, waarbij groepenidentificatie van ‘wij’ en de ‘anderen’ speelt. Het kastenbegrip is daarmee als cultuurbegrip ruimer dan het klassenbegrip. De kaste van de neoliberaal georiënteerde oppermachtige belanghebbenden vertakt haar macht op complexe wijze in de maatschappij. Jaarlijks komt deze kaste in Davos bijeen (World Economic Forum). Bij elkaar opgeteld heeft deze kaste vele tienduizenden miljarden dollars/euro’s gestald in de belastingparadijzen. Dat vertegenwoordigt een macht die vele malen groter is dan die van menig afzonderlijke staat.

Bij het graf van de onbekende trader

Goud.Graf

Deze kaste heeft een leger aan luitenanten op de been gebracht dat, in de bewoording van de Amerikaanse antropoloog en anarchist David Graeber, een groot aantal bullshit jobs vervult. Hij heeft het dan over ‘private equity CEOs [bestuursvoorzitters], lobbyists, PR researchers, actuaries [financiële bedrijfsleiding], telemarketers, bailiffs [deurwaarders] or legal consultants’. Wat zou er gebeuren als deze hele klasse van mensen gewoon zou verdwijnen, is Graeber’s retorische vraag? Ze zouden zonder het te merken in wolk van rook opgaan. Vergelijk hen daarentegen eens met verpleegkundigen, vuilnisophalers, monteurs: als die zouden verdwijnen zou het complete chaos opleveren.

De bullshit jobs passen in de bubbels van wat de ‘financiële economie’ heet, terwijl de onmisbare beroepen in de ‘reële economie’ passen. Voor een maatschappij met een dergelijke economie zag John Maynard Keynes, een van de economen uit de top 10 van Van Staveren, in de jaren 1930 dan ook de mogelijkheid dat in Engeland en de Verenigde Staten een 15urige werkweek in het verschiet lag, welke gedachte mede een uitgangspunt vormt waarop Graeber zijn idee over de bullshit jobs baseert.

Het spreekt vanzelf dat voor de onmisbare beroepen gedegen en adequate opleidingen moeten bestaan. Bij herhaling kan men berichten tegen komen dat er miljoenen euro’s extra richting het beroepsonderwijs gaan om beter aan de wensen van het bedrijfsleven te voldoen. Niemand heeft ooit beweerd dat een loodgieter geen goede loodgieter moet zijn. Waarom dan toch steeds weer die extra financiële injecties? Wel, in veel gevallen blijkt het te gaan om bijvoorbeeld de bullshit van ‘Centres of Expertise – Beroepsonderwijs verbinden aan regionale kenniseconomie’ (Vereniging Hogescholen, 21 maart 2016). Hier is de neoliberale kaste aan zet. Men kan het merken aan de typische bewoordingen die worden gebruikt (‘excellence’ is in de neoliberale wereld een wachtwoord om binnen te komen). En gaat het dan om een ‘echte’ vakschool, dan weet een lid van de kaste, de werkgeversbaas Hans de Boer, aan deze nieuwe vorm van beroepsonderwijs een miljoen euro over te houden (Volkskrant 29 februari 2016). Het voorbeeld is exemplarisch voor de graaizucht van deze kaste.

Val

Om het onder-elkaar-zijn van deze kaste te bevestigen claimt zij een eigen rechtspraak: de private arbitrage. Daarmee kan dan ook de staat en de parlementaire wetgeving worden bestreden. Deze mogelijkheid tracht de kaste opgenomen te zien in vrijhandelsverdragen (TTIP, TAFTA). Op deze mogelijkheid wordt nu vooruitgelopen door een groep van vijf landen, waaronder Nederland. In een artikel in het Franse dagblad Le Monde van 20 mei 2016 is te lezen: ‘Cinq pays européens veulent instaurer une juridiction d’exception au service des entreprises souhaitant attaquer les décisions des États’. Dit betekent dat vijf landen een bijzondere juridische mogelijkheid willen scheppen (een ‘arbitrage privé’) voor bedrijven die beslissingen van de staat willen aanvallen. Als dit van toepassing wordt verklaard, dan gaat de neoliberale kaste over verdergaande juridische machtsmiddelen beschikken dan gewone burgers.

Hoewel de titel van de studie van Daim aangeeft dat het om een kastenloze maatschappij gaat, is er dus op zijn minste één kaste te bespeuren, de neoliberale. Die kaste weet haar ideeën te (be)vestigen niet alleen langs financiële, pedagogische of juridische lijnen maar ook langs die van de media. Een hier passend voorbeeld vond ik onlangs in het Franse weekblad Marianne van 20-26 mei 2016. Daarin komt de Franse econoom Jean Tirole aanbod, die in 2014 de Nobelprijs voor de economie ontving (prijs van de Zweedse Bank). Hij werd onmiddellijk door de Franse tak van de neoliberale kaste op een voetstuk geplaatst. Hij was een ‘nationaal toonbeeld’ en beschikte over een ‘intelligence à l’état pur’; zijn werk heette een ‘lichtend voorbeeld’. Bedenk evenwel, zo voert Eric Conan in Marianne aan, dat het niet de Nobelprijs was die de kaste in vervoering bracht, maar het feit dat hij de laatste modes van het Amerikaanse universitaire neoliberalisme had geïncorporeerd in de ‘wetenschap’. In een artikel over Tirole en zijn discussie met de economen van Alternatives économiques, over hoe de werkloosheid te lijf te gaan, typeert Jacques Littauer in Charlie Hebdo (nr. 1244 van 25 mei 2016) hem als ‘de man die alle dissidente gedachten heeft verwijderd gedurende zijn universitaire carrière’.

Om aannemelijk te maken dat de kaste minder de Nobelprijs dan de opvattingen van Tirole adoreert, voert Conan het volgende in het door mij aangehaalde artikel aan. Het is in 1988 dat de Franse econoom en ingenieur Maurice Allais (1911-2010) eveneens de Nobelprijs voor economie wordt verleend. Allais stond kritisch ten opzichte van de mainstream economen en hij wees een aantal maatregelen af die zij voorstonden. Hij heeft zich voor die andere visie sterk gemaakt en in 1999 was hij een van de zeldzame Franse economen die in detail de crisis van 2008 aankondigde – op grond van indicatoren die ook in het boek van Van Staveren beschreven worden, zo kan ik aanvullen. Zijn analyses over de (komende) crisis zijn echter steeds gemarginaliseerd.

Het is verre van vreemd dat oppositionele geluiden niet doordringen, terwijl anderen zoals bijvoorbeeld Tirole, alle ruimte krijgen om van zich te doen horen. Zo is het vanzelfsprekend dat men Tirole terugvindt in media waarvan Franse leden van de kaste eigenaar zijn: twaalf pagina’s lofzang in L’Epresse; en zoals Conan het zegt, een in Noord-Koreaanse stijl geschreven hoofdredactioneel artikel in le Point

Een libertaire positie

Michael Bakoenin

Michael Bakoenin

De vraag is te stellen of de dominante economische theorie een ethische positie kiest. Van Staveren bediscussieert deze kwestie in het kader van een beoordeling van het werk van Amartya Sen. Daarin is namelijk expliciet een ethische positie te onderkennen. Met betrekking tot de dominante theorie zegt Van Staveren, dat die ook positie kiest en wel een libertaire (p. 176). Ik vermoed dat zij zich hier enkele letters vergist. Ik zou niet zeggen dat het om een libertaire maar om een libertarische positie gaat. In een Nederlandstalige context verwijst ‘libertarisch’ namelijk naar anarchokapitalisme; dat genereert een pleidooi dat neerkomt op een positie waarin de vrijheid van het individu boven een waardig bestaan voor iedereen gaat. De term ‘libertair’ verwijst naar anarchosocialisme en dat levert een diametraal andere positie op. Het is de Franse anarchist Joseph Déjacque (1821-1865) die het neologisme ‘libertair’ in 1857 introduceerde, waarmee hij de tegenstelling tot ‘liberaal’ benadrukte. Met libertair bracht hij het egalitaire en sociale karakter van het zich ontwikkelende anarchisme tot uitdrukking.

In een libertaire positie is het idee van Amartya Sen, dat er gelijkheid moet zijn van de capabilities van mensen, al meer dan een eeuw opgenomen. De 19de eeuwse Russische anarchist Michael Bakoenin (1814-1876) beveelt in zijn Federalisme, socialisme en antitheologisme (1867-1868) het volgende aan: ‘Richt de maatschappij zo in dat ieder ter wereld komend individu, man of vrouw, vrijwel gelijke mogelijkheden krijgt om zijn verschillende capaciteiten te ontwikkelen om daarvan bij zijn arbeid gebruik te kunnen maken’. Een pagina verderop geeft hij weer welke maatregel getroffen moet worden: afschaffen van het erfrecht. De libertaire positie moet bijdragen om een waardig bestaan binnen het bereik van iedereen te brengen. Het gaat om een waardigheid waarnaar ook Bob Dylan in zijn song Dignity op zoek lijkt.

Zeker is, dat die waardigheid niet is te traceren bij de neoliberale kaste. Die maakt roofzuchtig aanspraak op goederen en diensten; die houdt zich op in ‘gated communities’ en die laat bullshit jobs creëren voor zijn lakeien; die pronkt liever met ‘trofee-vrouwen’ (Thorstein Veblen). Irene van Staveren heeft knap werk verricht dit alles te analyseren en boven tafel te krijgen. Nu de kastenstrijd nog.

Thom Holterman

——————-

STAVEREN, Irene, van, Wat wij kunnen leren van economen die (bijna) niemand meer leest, Boom, Amsterdam, 2016 (tweede oplage), 269 blz., prijs 22,50 euro.