Ga naar de inhoud

WSIS: VN-top over informatie wankelt

Begin december wordt in Genève de VN Wereldtop over de Informatiemaatschappij gehouden. Op deze topconferentie bepalen wereldleiders het beleid dat de toegang van het Zuiden tot ICT en internet moet garanderen. Althans, dat is de bedoeling. De kans dat de conferentie mislukt is groot. Eveline Lubbers vraagt zich af hoe dat komt en hoe het daarna verder moet: wat valt er hier te doen om de digitale kloof te overbruggen?

8 min leestijd
Placeholder image

(dit stuk verscheen eerder in Actieblad Ravage)

De inzet van de WSIS is hoog.Tussen 2010-2015 moet de hele wereld aangesloten zijn op internet, en overal heil en zegen brengen. ICT wordt namelijk hèt middel voor het “uitroeien van armoede en honger” en “het bereiken van een meer vreedzame, rechtvaardige en welvarende wereld.” Daar is iedereen het over eens tijdens de voorbereidende vergaderingen, maar dat ook is – met nobele doelen als het streven naar linguïstische en culturele diversiteit, versterking van het onderwijs en het bevorderen van e-democratie – zo’n beetje het enige.

Er staat nogal wat op het spel. De toegang tot informatie en communicatiemiddelen is veel meer dan een louter technische of financiële zaak; principekwesties als het recht op vrije meningsuiting en vrijheid van pers zorgen voor heftige confrontaties. Het gaat hier om keiharde politieke en economische belangen, en de verschillende posities lopen dwars door de delegaties van regeringen, het bedrijfsleven en de civil society heen – wat op deelonderwerpen soms onverwachte coalities oplevert.
Na anderhalf jaar lang onderhandelen over de declaration of principles en het actieplan dat de regeringsleiders in december moeten ondertekenen liep de laatste officiële voorbereidingsbijeenkomst (PrepCom 3) eind vorige maand stuk. Er was er zoveel onenigheid over het eindresultaat dat er in een laatste poging de top te redden inderhaast nog een extra vergadering is belegd, in november.

Waarom dreigt de WSIS te mislukken?
Om te beginnen omdat er veel teveel op de agenda staat. De afgevaardigden bespreken de meest uiteenlopende onderwerpen: bijvoorbeeld de infrastructuur (van kabels tot satelieten) en de beveiliging van die netwerken, of patenten en copyrightkwesties. Wie is de eigenaar van kennis? Die discussie gaat over intellectueel eigendom, moet er betaald worden voor kennis of gaan we uit van het public domain ideaal: het internet als één grote, vrij-toegankelijke bibliotheek? En dan is er nog de vraag wie de controle houdt over de uit te breiden infrastructuur: moet dat privaat of publiek geregeld, en via open standards of niet. Kortom, het onderwerp ’toegang tot de nieuwe communicatiemiddelen overal ter wereld’ is oneindig complex – en kan alleen al daarom nooit in één verklaring gevat worden.

Bovendien zijn er teveel onoplosbare meningsverschillen. De grootste conflicten gaan over vrijheid van meningsuiting van informatie en van expressie enerzijds en de beveiliging van informatienetwerken anderzijds. Moet er meer nadruk op repressie (met de cybercrime-conventie als model), of op de betrouwbaarheid en de stabiliteit van de infrastructuur? Moet anonimiteit op het net mogen? Mag censuur? China en Rusland zijn daarvoor. En wat is er belangrijker: de oorlog tegen het terrorisme (Rusland) of de privacy van de burgers, de gebruikers (het Europese standpunt)? De Verenigde Staten zijn hierover ambivalent.

De media-passages in de laatste versie van de declaration lijken nog het meest op de spreekwoordelijke Zwitserse gatenkaas zoveel is er voorlopig tussen [haakjes] gezet, om later in te vullen met zo vaag mogelijke nietszeggende termen. Pluralistische media en vrije toegang tot informatie zijn niet in alle landen even populair. De meer paranoïa regeringen (China bijvoorbeeld) willen -met een beroep op de openbare orde en stabiliteit in hun land – de regulering van communicatie in hun land uiteindelijk in eigen hand houden. Als je daarnaast de behoeftes van de copyright-industrie neemt (muzieklabels, software, Hollywood) dan komt er als kleinste gemeenschappelijke noemer een informatiemaatschappij met duizend beperkingen uit.

De essentiële achterliggende vraag is hoe de Digital Divide overbrugd kan worden, zonder bereidheid daavoor te dokken. De rijke landen staan na het uit elkaar klappen van de dotcom.bubble niet bepaald te springen om het zoveelste VN fonds op te richten – zoals de president van Senegal heeft voorgesteld -wat zij zouden moeten spekken.

Toch is er ook zonder een officieel WSIS-accoord al wel wat vooruitgang geboekt. Door de intensieve voorbereidende vergaderingen zijn de netwerken tussen de deelnemende NGOs sterk verbeterd. Samen met de campagne Communications Rights in the Information Society, CRIS, (een initiatief van het Social Forum in Porto Alegre in 2001) werkt de Duitse Heinrich Böll Stichting aan een Charta van de burgerrechten voor een duurzame kennissamenleving, dat tijdens een parallelconferentie in Geneve wordt gepresenteerd. Dat de WSIS “communicatie als fundamenteel sociaal proces en als menselijke basisbehoefte” nu heeft overgenomen kan als een overwinning van het civil society front worden gezien. De discussie over hoe het nu verder moet begint goed op gang te komen.

Alleen in Nederland gebeurt niet veel op dit front. De WSIS is geen onderwerp dat leeft, niet in de media, niet in de politiek (de premier gaat niet, er gaat één minister, welke is nog niet duidelijk) en niet onder NGO’s. Het aantal organisaties dat zich actief met de conferentie bezighoudt, is op de vingers van een hand te tellen.
Tien jaar nadat vrolijke voormalige hackers de provider xs4all oprichtten, tien jaar na experimenten als de Digitale Stad, heeft Nederland op digitaal gebied geen voorbeeldfunktie meer.

De hoogste tijd dus voor nieuwe initiatieven om de digitale kloof te overbruggen. Misschien moet Nederland serieus een broedplaats worden voor brede toepassing van open sofware waarop niet de restricties van copyright en patenten rusten..
De toegang tot de informatiemaatschappij dreigt versperd te worden door ingewikkelde copyright regimes en hardere aanpak van illegaal gebruik van doorgekopieerde software. Open source software heeft het potentieel de monopoliepositie van Microsoft te doorbreken – en het al dan niet promoten ervan was dan ook een van de grote conflictpunten op de WSIS-vergaderingen- maar voor het zover is moet er nog wel het een en ander gebeuren.

Het manifest van de ontwikkelingsorganisatie Hivos en de Waag Society/maatschappij voor oude en nieuwe media, enthousiaste pleitbezorgers van vrije software, was een goed begin. Open source software, zoals Linux, is gratis beschikbaar en de broncodes zijn openbaar. Dat betekent idealiter dat iedere gebruiker vrije software verder kan ontwikkelen en aanpassen voor eigen gebruik, bijvoorbeeld in eigen taal of het eigen schrift, zonder afhankelijk te zijn van de vraag of dit winstgevend is voor de oorspronkelijke producent. Bovendien stimuleert het verder ontwikkelen van software samenwerking en daadwerkelijke uitwisseling van kennis tussen alle betrokken partijen; het onderhoud van de software kan gedaan worden door lokale mensen in het Zuiden.

Wat over het hoofd wordt gezien in dit pleidooi, is dat sommige landen (bijvoorbeeld in Afrika) niet bij nul beginnen qua automatisering. Microsoft is daar al redelijk populair Рzij het vooral als illegale kopie. Dat er daardoor voor Windows op dit moment meer ondersteuning te vinden is, is een kwestie van tijd. Het wegwerken van deze achterstand van open software is een mooie eerste opdracht voor solidair Nederland. Bovendien is de huidige voorsprong van Microsoft kwetsbaar. Het kan snel afgelopen zijn als er -mogelijk als gevolg van striktere regelgeving na de WSIS- meer controle komt op schending van copyright. Een reden temeer om serieus werk te maken van de ontwikkeling van open source software die direct inzetbaar is. Het voordeel dat de Linux-variant op Windows ni̬t standaard is en dat er aan gesleuteld mag worden (het zogeheten copyleft-model), kan namelijk tegelijkertijd als nadeel opleveren dat de software niet altijd zonder meer te gebruiken is. Deze laatste barri̬re kan overwonnen worden door hier in ons land software-modules te ontwikkelen voor toepassing elders.

Als je Nederland ziet als een broedplaats voor vrije software ontwikkeling, krijgen verschillende projecten die nu al los van elkaar lopen een extra doel met een internationale dimensie.
Zo is het automatiseringsteam van Milieudefensie inmiddels ver gevorderd met het invoeren van open source software binnen de eigen organisatie. Intensieve kennisuitwisseling met andere organisaties helpt de kinderziektes van het systeem te overwinnen, zodat het daadwerkelijk en probleemloos beschikbaar wordt voor gebruik in een kantooromgeving waar ook ter wereld.
Ook de regering ontbreekt het niet aan goede bedoelingen. Vorig jaar november werd een motie van Groen Links aangenomen die het gebruik van open software bij overheidsinstellingen uiterlijk in 2006 verplicht stelt. Nu is het tijd geworden die ambities waar te maken met aktieve stimulerende maatregelen. De overstap naar de nieuwste versie van Windows is groot en levert voor de honkvaste gebruiker minstens zoveel irritaties op als die naar Open Office; werkelijke uitwisselingsproblemen tussen beide systemen zijn er echter niet. Het broedplaats-idee kan voor de Tweede Kamer een extra argument zijn om druk op de ketel te zetten.
Tot slot zou het geen kwaad kunnen om in de discussie over de Europese regeling voor software patenten aandacht te besteden aan de gevolgen van zulke wetgeving voor de digital divide. Dat Frits Bolkestein in zijn verdediging van deze regeling (Volkskrant-Forum, 24 september) uitsluitend oog heeft voor de vooruitgang in het rijke westen, getuigt van een kortzichtigheid die niet meer van deze tijd is.

(Dit artikel was oorspronkelijk op GlobalInfo gepubliceerd door Eveline Lubbers en Anne Sedee.)