Walter Benjamin: tachtig jaar na zijn dood. Tien stellingen over zijn bijdrage aan de Kritische Theorie
Walter Benjamin leefde jarenlang in ballingschap, hij stond bekend als een dissidente marxist en principiële antifascist. Hij stierf 80 jaar geleden in Port-Bou in september 1940 na een poging om uit het Frankrijk van Vichy naar Spanje te vluchten. Net als duizenden andere Duitse joodse en/of antifascistische vluchtelingen werd hij als ‘onderdaan van een vijandelijke natie’ in de zomer van 1939 aan het begin van de Tweede Wereldoorlog geïnterneerd.
(Door Michael Löwy, vertaling redactie Grenzeloos)
Het was een van de meest infame hoofdstukken in de trieste geschiedenis van de Derde Republiek. Bevrijd uit het kamp dankzij de tussenkomst van Franse schrijvers en intellectuelen probeerde Benjamin in Marseille onder te duiken. Maar na de wapenstilstand en de oprichting van de ‘Franse Vichy-staat’ vreesde hij dat hij in de val zat: er volgden razzia’s op ‘ongewenste buitenlanders’ en de Gestapo, onder de misleidende naam van ‘Wapenstilstandscommissie’ lag overal op de loer. Hij klopte aan bij Lisa Fittko, een antifascistische Duitse (Joodse) vluchteling die mensen in nood aan een vluchtweg hielp naar Spanje, via de ‘Lister Road’, een smal pad door de Pyreneeën. Met hulp van Fittko wist Benjamin met grote moeite vanwege zijn kwetsbare gezondheid de grens en het Spaanse dorp Port-Bou te bereiken.
Hij werd er gearresteerd door de politie van Franco die hem vanwege het ontbreken van een Frans uitreisvisum overdroeg aan de Vichy-politie – dat wil zeggen aan de Gestapo. Benjamin koos ervoor om zichzelf te doden. Het was ‘middernacht in de eeuw’ (Midnight in the Century. Victor Serge, vert.) Hitlers Derde Rijk had de helft van Europa veroverd geholpen door de stalinistische Sovjet-Unie. Benjamins keuze was een daad van wanhoop, maar ook een laatste daad van protest en antifascistisch verzet.
Als eerbetoon aan zijn nagedachtenis, een paar korte aantekeningen over Walter Benjamins bijdrage aan de Marxistische Kritische Theorie.
1. Walter Benjamin behoort tot de Kritische Theorie in de breedste zin van het woord. We verstaan daaronder de door Marx-geïnspireerde denkrichting van de zogenaamde Frankfurter Schule die niet alleen de macht van de bourgeoisie ter discussie stelde, maar ook het rationalisme van de Westerse beschaving. Bevriend met Theodor Adorno en Max Horkheimer heeft hij invloed uitgeoefend op hun geschriften, en vooral op een sleutelwerk als Dialectik der Aufklärung. We vinden er veel van Benjamins ideeën in terug en soms zelfs letterlijke citaten zonder verwijzingen naar de bron. Op zijn beurt is Benjamin beïnvloed door de Frankfurter Schule, al onderscheidt hij zich op een aantal unieke punten die zijn specifieke bijdrage vormen aan de Kritische Theorie.
Benjamin heeft nooit een positie aan de universiteit bekleed; het afkeuren van zijn Habilitation – de thesis over het Duitse barokdrama (Ursprung des deutschen Trauerspiel, 1925) – veroordeelde hem tot een onzeker bestaan als essayist, als literator en onafhankelijk journalist, een positie die natuurlijk aanzienlijk verslechterde in de jaren van zijn ballingschap in Parijs (1933-40). Als ideaal-typische vertegenwoordiger van de freischwebende Intelligenz (als ongebonden intellectueel), naar het woord van Karl Mannheim, bleef hij op zijn best een Aussenseiter, een buitenstaander. Dit marginale bestaan kan hebben bijgedragen aan zijn scherpe subversieve blik.
2. Benjamin was onder de Frankfurtse denkers de eerste die de ideologie van de vooruitgang ter discussie stelde. Hij kwalificeerde haar als onsamenhangend, onnauwkeurig en inconsequent en hekelde haar omdat ze in het historische proces alleen oog had voor ‘het meer of minder snelle tempo waarin mensen en tijdperken dat zogenaamde traject van vooruitgang aflegden’. (Das Leben der Studenten, 1915) Benjamin ging verder dan wie ook in zijn poging om het marxisme voor eens en altijd van dat burgerlijke ‘vooruitgangsdenken’ te bevrijden; zo stelde hij zich in Das Passagen-Werk het volgende tot doel : ‘De mogelijkheid van een historisch materialisme te verkennen, dat in zichzelf het idee van vooruitgang heeft vernietigd. Juist aan het verzet tegen deze kern van het burgerlijke denken ontleent het historisch materialisme zijn bestaansrecht’. Benjamin was ervan overtuigd dat de ‘vooruitgangs’ illusies, inclusief het vasthouden aan de voorstelling van ‘de geschiedenis als een ononderbroken voortgang’, net als het bedrieglijke vertrouwen op de bestaande techniek en productiesysteem bijdroegen aan de nederlaag van de Duitse arbeidersbeweging tegen het fascisme. Tot deze schadelijke illusies behoorde ook de verbazing over het feit dat het fascisme in onze tijd überhaupt kon bestaan, in zo’n modern Europa, het product van twee eeuwen “Zivilisation” (in de terminologie van Norbert Elias): alsof het Derde Rijk niet juist een pathologische uiting was van die zogenaamde beschaafde moderniteit.
3. Terwijl veel denkers van de Kritische Theorie zich konden vinden in Adorno om in het emancipatorische Verlichtingsdenken een alternatief te zien voor de conservatieve romantische kritiek op de burgerlijke beschaving, onderscheidde Benjamin zich misschien wel het meest door juist veel belang te hechten aan de kritische toe-eigening van die ideeën van de antikapitalistische romantiek. In Das Passagen-Werk verwijst hij naar Korsch om de schatplichtigheid van Marx, via Hegel, aan zelfs de meest conservatieve Duitse en Franse romantici te benadrukken. Benjamin schrok er niet voor terug om met verwijzingen naar Johannes von Baader, Bachofen of Nietzsche de mythes van de kapitalistische beschaving af te breken. Zoals alle revolutionaire romantici toonde hij een verbazingwekkend inzicht in de dialectische verhouding tussen het verste verleden en het rijk van de emancipatie in de toekomst; vandaar zijn belangstelling voor Bachofen, op wiens denken Engels en de anarchistische geograaf Elisée Reclus zich baseerden bij hun voorstelling over het bestaan van een communistische samenleving zonder klassen, autoritaire machten en patriarchaat in het vroegste begin van de geschiedenis.
Deze gevoeligheid stond Benjamin ook toe om beter dan de vrienden van de Frankfurter Schule de betekenis en de reikwijdte te begrijpen van een romantisch/libertaire stroming als het surrealisme, die hij in een artikel uit 1929 (Der Sürrealismus) het vermogen toekende om de krachten van de verbeelding (Rausch) ten dienste te stellen van de zaak van de revolutie. Ook Marcuse besefte het belang van het surrealisme als een poging om kunst en revolutie te versmelten, maar dat was veertig jaar later.
4. Net als zijn collega’s van de Frankfurter Schule was Benjamin pleitbezorger van een soort ‘kritisch pessimisme’ dat in zijn geschriften een revolutionaire vorm aannam. In het artikel uit 1929 over het surrealisme beweerde hij zelfs dat het van een revolutionaire daad getuigde om ‘het pessimisme te organiseren’. Hij drukte zijn twijfel uit over het lot van de vrijheid in Europa en voegde er in een ironische conclusie aan toe: ‘ alleen onbeperkt vertrouwen te hebben in IG Farben en de vreedzame ontwikkeling van de Luftwaffe’. Natuurlijk kon zelfs hij, de pessimist bij uitstek, de wreedheden van de Luftwaffe tegen de Europese steden en haar burgerbevolking niet voorzien; noch dat IG Farben, amper twaalf jaar later, de fabrikant zou worden van Zyklon B, het gas, dat gebruikt werd om de genocide van Joden en zigeuners te ‘rationaliseren’. Hij was echter de enige marxistische denker van die jaren die intuïtief de monsterlijke rampen aanvoelde die het gevolg konden zijn van de burgerlijke beschaving in crisis.
5. Meer dan de andere denkers die de Kritische Theorie omarmden was Benjamin in staat om de thema’s van het Joodse messianisme productief te maken voor de revolutionaire strijd. Messiaanse motieven zijn te vinden in sommige teksten van Adorno, met name in “Minima Moralia” of bij Horkheimer, maar pas in Benjamins Über den Begriff der Geschichte werd het messianisme een belangrijke hefboom in de herleving van het creatieve historisch materialisme dat daarmee aan een lot als marionet in de handen van het vulgaire marxisme ontsnapte. Benjamin ziet een soort parallel tussen de verschijning van de Messias en de revolutie als breukpunten van historische continuïteit (in de Baudelairiaanse zin van het woord) – een continuïteit van overheersing.
Het messianisme in zijn visie is geen kwestie van wachten op de komst van een uitzonderlijk individu, van een door de goden gezonden profeet: de ‘Messias’ is het collectief, in de zin dat in elke generatie ‘een messiaanse kracht’ schuil gaat, die hoe zwak ook op de best mogelijke manier gemobiliseerd moet worden.
Van alle auteurs van de Kritische Theorie was Benjamin het meest gehecht aan de klassenstrijd als concept om de geschiedenis te begrijpen en te veranderen. Zoals hij in 1940 schreef in Über den Begriff der Geschichte, is klassenstrijd een sleutelbegrip voor de marxistische historicus; het begrip is overal in Benjamins geschriften aanwezig, als een essentiële schakel tussen het verleden, het heden en de toekomst, als een plaats van dialectische eenheid tussen theorie en praktijk. Benjamin beschouwt de geschiedenis niet als een proces van ontwikkeling van productiekrachten, maar als een strijd op leven en dood tussen onderdrukkers en onderdrukten; Terwijl hij de evolutionaire claim van het vulgaire marxisme dat de beweging van de geschiedenis bestaat uit een accumulatie van ‘verworvenheden’ verwerpt, legt hij vooral de nadruk op de catastrofale overwinningen van de heersende klassen.
6. In tegenstelling tot de meeste andere leden van de Frankfurter Schule rekende Benjamin tot zijn laatste ademtocht op de onderdrukte klassen als de emancipatorische kracht van de mensheid. Diep pessimistisch, maar nooit berustend, ziet hij in ‘de laatste geknechte klasse’ – het proletariaat – steeds degene die ‘in naam van de overwonnen generaties het werk van de bevrijding volbrengt’ (Thesis XII in Über den Begriff der Geschichte). Hoewel hij het kortzichtige optimisme van de arbeiderspartijen niet deelt, ziet hij in de gedomineerde klassen niettemin de enige kracht die in staat is het systeem van de overheersing omver te werpen.
7. Benjamin bleef koppig trouw aan het Marxistische idee van de revolutie. Zeker, anders dan Marx, definieerde hij de revolutie niet als de ‘locomotief van de geschiedenis’ maar als het onderbreken van zijn catastrofale loop, als de reddingsactie van de mensheid die aan de noodrem trekt om de voortdenderende trein tot stilstand te brengen. Maar de sociale revolutie blijft de horizon van zijn reflecties, het messianistische ontsnappingspunt van zijn geschiedfilosofie, de hoeksteen van zijn herinterpretatie van het historisch materialisme.
Ondanks de nederlagen in het verleden – van de slavenopstand onder leiding van Spartacus in het oude Rome tot de opstand van de Spartakusbund van Rosa Luxemburg in januari 1919 – is ‘de revolutie in de betekenis die Marx eraan geeft, deze ‘dialectische sprong voorwaarts’, nog steeds mogelijk (Thesis XIV). De dialectiek bestaat eruit een ‘tijgersprong’ te maken van het heden naar het verleden zodat dat verleden opnieuw hedendaags zou kunnen worden.
8. Anders dan zijn vrienden van de Frankfurter Schule, die zuinig waren op hun onafhankelijkheid, probeerde Benjamin dichter bij de communistische beweging te komen. Zijn liefde voor de Letse actrice en theateregisseur Asja Lacis speelde er waarschijnlijk een rol in. Rond 1926 overwoog hij zelfs, zo schreef hij zijn vriend Gershom Scholem, om zich aan te sluiten bij de Duitse Communistische Partij (KPD) – waar hij uiteindelijk vanaf zag… In 1928-29 bezocht hij de Sovjet-Unie: in het dagboek dat hij tijdens dit verblijf bijhield, vinden we een aantal kritische opmerkingen, die van sympathie blijk geven voor de linkse oppositie. Terwijl hij in de jaren 1933-1935 in sommige van zijn geschriften dicht bij het Sovjet-marxisme lijkt te staan, begint hij er vanaf 1936 afstand van te nemen; zo stelde hij in een brief van maart 1938 het ‘machiavellisme’ van de Russische leiders aan de kaak, ‘waarmee ze zich bemoeiden met de revolutie in Spanje’. Hij is er echter nog steeds van overtuigd, zo blijkt uit zijn correspondentie, dat de USSR ondanks haar despotische karakter de enige bondgenoot is van de antifascisten. Dit geloof stortte in 1939 in met het Molotov-Ribbentroppact: in zijn Über den Begriff der Geschichte van1940 sprak hij vernietigend over het ‘verraad aan de eigen zaak’ van de stalinistische communisten.
9. Walter Benjamin was geen trotskist, maar hij toonde herhaaldelijk grote belangstelling voor de ideeën van de organisator van het Rode Leger. In een brief aan Gretel Adorno in het voorjaar van 1932, het tijdstip waarop Trotski door Stalin werd aangeklaagd als ‘verrader’, schreef hij: ‘Ik heb Trotski’s Geschiedenis van de Februarirevolutie gelezen en heb ook zijn Autobiografie bijna uit. In jaren heb ik niets met zo’n spanning gelezen, adembenemend. Lees die boeken!’ En in een brief aan een vriend, van 1 mei 1933, spreekt hij zijn enthousiasme uit over het tweede deel van Trotski’s Geschiedenis van de Russische Revolutie. Deze twee brieven zijn verzonden in Ibiza (Balearen) waar Benjamin in die tijd verbleef. De schrijver en kunstcriticus Jean Selz, die hem in 1932-33 op Ibiza bezocht, typeerde hem in een latere getuigenis als een aanhanger van ‘een openlijk anti-stalinistisch marxisme: hij toonde grote bewondering voor Trotski’. Het oordeel lijkt misschien wat overdreven, maar het komt overeen met wat de twee brieven suggereren.
10. Het denken van Benjamin is diep geworteld in de Duitse romantische traditie en in de joodse cultuur van Midden-Europa; het drukt de specifieke historische context uit, de tijd van oorlog en revolutie tussen 1914 en 1940. Toch zijn de hoofdthema’s van zijn denken, en in het bijzonder zijn Über den Begriff der Geschichte verrassend universeel: ze bieden ons houvast om culturele realiteiten, historische fenomenen, sociale bewegingen in andere contexten, periodes en continenten te begrijpen.
Dit artikel verscheen op Against The Current, Nederlandse vertaling redactie Grenzeloos.