Ga naar de inhoud

Waarde, prijs en winst (Serie accumulatie en groei – deel 4)

Op 20 juni 1865 hield Karl Marx een voordracht voor de eerste Internationale Arbeiders Associatie met de titel Value, Price and Profit – waarde prijs en winst.(*1) Een belangwekkende lezing met een verrassende actualiteit. Ze haakt aan op de vorige bijdrage in deze serie die de productie van de meerwaarde behandelde (Solidariteit, 13-09-2020). Marx gaat in op de gevolgen van kapitalistische groei en accumulatie voor het systeem zelf.

6 min leestijd

(Door Sjarrel Massop, oorspronkelijk verschenen bij solidariteit)

De hier volgende samenvatting bestaat uit een een aantal Marx’ stellingen en een poging daar een leesbaar geheel van te maken. Ze mondt uit in een conclusie die in een aangepaste vorm zeer relevant is voor vandaag. Die conclusie zal luiden: vakbonden, stel niet alleen arbeidsvoorwaardelijke eisen, loonsverhoging en arbeidstijdverkorting, maar ook een politieke eis, namelijk de afschaffing van het loonsysteem.

Betaalde en onbetaalde arbeid

Om te beginnen aandacht voor de verhouding tussen waarde en prijs.
Marx stelt dat de arbeid een waar is. Voor ‘waren’ zijn markten, voor arbeid is dat de arbeidsmarkt. Op de markt wordt de prijs van een waar vastgesteld, voor arbeid is dat het te verdienen loon tegen een hoeveelheid arbeidstijd. Het eenvoudige uitgangspunt daarbij voor alle economen is: De prijzen van waren worden bepaald of geregeld door lonen. Marx, p. 400) Dat betekent dat de waarde van de lonen de algemene maat is voor de waarde van alle ‘waren’. Daar hoort bij: Op het moment dat vraag en aanbod met elkaar in evenwicht zijn, valt de marktprijs samen met de reële waarde van een ‘waar’. (Marx, p. 400) Dit geldt dus ook voor de ‘waar’ arbeid.
Hierbij dringt zich de vraag op hoe de waarde van arbeid te meten is. Marx:

De waarde van de arbeidskracht wordt bepaald door de hoeveelheid arbeid die nodig is om de arbeid te onderhouden of te reproduceren. Het gebruik van die arbeidskracht wordt alleen maar beperkt door de handelende en fysieke kracht van de arbeider. (Marx, p. 414)

Een prijs is de monetaire uitdrukking van waarde. Door de uitdrukking van waarden in een monetaire (geldelijke) hoeveelheid geven we de waarde van alle ‘waren’ weer in een onafhankelijke en homogene vorm, waardoor de ‘waren’ uitgedrukt kunnen worden in hoeveelheden gelijke sociale arbeid’. (Marx, p. 409)
Marktprijzen drukken slechts de gemiddelde hoeveelheid sociale arbeid uit. Deze prijzen kunnen schommelen met vraag en aanbod. De waarde kan dat ook, maar niet met de schommeling van vraag en aanbod. De waarde van de ‘waar’ arbeidsvermogen schommelt slechts met de productiviteit ervan. Dat wil zeggen dat de waarde van de arbeid toeneemt, wanneer een arbeid(st)er, ongeacht het werk dat hij of zij verricht, meer produceert.

Tot slot, de winst. Omdat de arbeid(st)er zijn of haar ‘waar’ arbeidsvermogen verkoopt op de markt, is de koper, of kapitalist, eigenaar geworden van dit arbeidsvermogen. Wat de kapitalist in loon moet betalen, is in ieder geval de sociaal noodzakelijke arbeidstijd. Dat is de tijd die nodig is voor de reproductie van de arbeid, het onderhouden van de arbeid(st)er en de zijnen of de haren. De kapitalist gebruikt het arbeidsvermogen gedurende een langere tijd in het arbeidsproces, waardoor er een surplusarbeidstijd ontstaat die zich omzet in producten met een surplus waarde, een meerwaarde. Hij verkoopt niet alleen wat het hem als equivalent gekost heeft, maar ook het deel wat hem niets gekost heeft. (Marx, p. 417).
Kortom, de waarde van een product bestaat uit een deel betaalde en een deel onbetaalde arbeid. De prijs is datgene wat het product op de markt opbrengt en dat kan schommelen, maar zal nooit onder de waarde van het product verkocht worden.

Strijd kapitaal/arbeid

Met de ontwikkeling van de productieve krachten van de arbeid zal de accumulatie van het kapitaal versnellen, zelfs ondanks een relatief stijgende loonvoet. In de progressie van de industrie zal de vraag naar arbeid geen gelijke tred houden met de accumulatie van het kapitaal. (Marx, p. 432) Met andere woorden, de groei van het kapitaal gaat sneller dan dat er arbeid nodig is. Zelfs wanneer de lonen stijgen. Voor het behoud van de winstgevendheid in de bedrijven is daarom uitbreiding van de productie noodzakelijk. Groei, groei en nog eens groei. En dat is beperkt mogelijk, we lopen inmiddels tegen de grenzen aan.
Marx op de voet gevolgd:

Tegelijkertijd, en apart van de algemene dienstverlening betrokken bij het loonsysteem, moet de arbeidersklasse niet voor zichzelf de ultieme werking van de dagelijkse strijd overdrijven. De arbeiders zouden niet moeten vergeten, dat ze tegen effecten strijden, maar niet tegen de oorzaken van deze effecten. Dat ze de neergaande beweging vertragen, maar niet de richting veranderen. Dat ze palliatieve zorg verlenen, maar niet de ziekte genezen. Zij zouden daarom niet betrokken moeten zijn in deze onvermijdelijke guerrilla gevechten, die onophoudelijk voortkomen uit de nooit aflatende afbreuk van het kapitaal of veranderingen op de markt. Zij zouden moeten begrijpen, dat met alle misère die hen overkomt, het tegenwoordige systeem afstevent op de materiële voorwaarden en sociale vormen die nodig zijn voor een economische reconstructie van de samenleving. In plaats van het conservatieve motto: Een eerlijk loon voor een eerlijke dag werken, zouden ze op hun banieren het revolutionaire wachtwoord moeten schrijven; ‘Afschaffing van het loonsysteem’!!

De relevante voor deze tijd is dat het loonsysteem langzaam maar zeker uitgehold wordt. Door flexibilisering en door verzelfstandiging van de arbeid, door een veranderende arbeidsdeling en door de instandhouding van een enorm arbeidsreserveleger. Het loonsysteem zelf bevordert juist deze uitholling. Echte emancipatie van de arbeid betekent dat de arbeid vrij moet zijn en niet afhankelijk van loon.

Marx stelt vervolgens drie resoluties voor:

1) Een algemene stijging van de loonvoet zal resulteren in een daling van de algemene winstvoet, maar in het algemeen gesproken, de prijzen van de ‘waren’ niet beïnvloeden.

2) De algemene tendens van de kapitalistische productie is niet te groeien, maar om de gemiddelde standaard van de lonen te verlagen.

3) Vakbonden werken goed als centra van verzet tegen de afbraak door het kapitaal. Zij falen gedeeltelijk door een onterecht gebruik van hun kracht. Zij falen in het algemeen door zichzelf te beperken tot een guerrilla oorlog tegen de effecten van het bestaande systeem, in plaats van simultaan te proberen deze te veranderen, in plaats van het gebruik maken van hun organisatiekrachten als een hefboom voor de uiteindelijke emancipatie van de arbeidersklasse, dat is te zeggen de uiteindelijke afschaffing van het loonsysteem. (Marx, p. 432)

*1) Karl Marx, Friedrich Engels Gesamtausgabe (Mega), Karl Marx Ökonomische Manuskripte 1863-1867, pp. 385 – 432, Berlijn, Akademie Verlag, 2011.