’USA’ van John Dos Passos: een donker en tragisch Amerikaans epos
‘The Big Money’ van John Dos Passos (1896-1970) is een onontkoombaar werk om de mechanismen te ontcijferen die in de loop van de jaren 1920 in de Amerikaanse maatschappij actief waren en tot de Grote Depressie van 1929 zouden leiden. Het boek, dat in 1936 verscheen, is het laatste deel van een trilogie met als titel ‘USA’, dat voorafgegaan wordt door ‘De 42ste breedtegraad’ en ‘1919’, die beide in het Nederlands vertaald werden. ‘USA’, de crisisroman bij uitstek van het intelbellum, heeft samen met ‘Manhattan Transfer’ een grote invloed uitgeoefend, niet slechts op het werk van Amerikaanse tijdgenoten, maar ook op het proza van Jean Paul Sartre en wellicht ook op ‘De Kapellekesbaan’ en ‘Zomer te Ter-Muren’ van Louis Paul Boon.
(Oorspronkelijk verschenen op socialisme21.be)
Waarom de Grote Crisis?
In USA wordt alles gezegd, alles wordt duidelijk gedemonstreerd en zelfs uitgelegd: er valt niets aan toe te voegen. Hooguit kan de criticus iets samenvatten of citeren; voor één keer is zijn taak eenvoudig: aanzetten tot lezen of tot het herlezen van een reusachtig werk. Een boek dat handelt over ons en onze huidige wereld.
Nochtans, net omdat deze roman het over onze huidige wereld heeft, is er momenteel, haast zestig jaar nà de publicatie van het derde deel van de trilogie (The Big Money, 1936), reeds ruimte voor twee commentaren.
Het eerste, dat geformuleerd wordt door de criticus die niet helemaal criticus maar een beetje een antropologisch onderzoeker is, bestaat erin dat boeken duidelijk niet geschiedenis maken. Ze nemen er ongetwijfeld aan deel en worden, net als alles, gevormd door de geschiedenis die tot stand komt, maar ze lopen achter de gebeurtenissen aan en slagen, ondanks de intentie van de schrijver, er niet in de loop van de geschiedenis te veranderen. Daarover gaat de discussie dat met name het psychoanalytische denken voert over het plezier van het lezen en over de noodzakelijke miskenning van dit plezier van het lezen. Omdat we nooit begrijpen wat we willen begrijpen – en meer bepaald wat wij, zonder het te weten, verlangen – kan dit plezier van het lezen geenszins uitmonden in kennis. Of ook: het is mogelijk dat boeken, bepaalde boeken, ons de waarheid vertellen over onszelf en over onze maatschappij, maar we kunnen het niet verstaan. Het beeld is juist, zó realistisch dat we het moeiteloos herkennen, maar het dient tot niets anders dan ons plezier van het lezen, dan onze emotie, dan onze verontwaardiging, dan ons medelijden.
Er bestaan ongetwijfeld overtuigingen, maar dat belet niet dat een halve eeuw nà het einde van de Tweede Wereldoorlog de huidige maatschappij niet veel verschilt van die welke door John Dos Passos in USA beschreven wordt.
Wat volgt hieruit? Misschien dat het niet louter gaat om een verhaal van overtuigingen, ofwel dat ze niet méér zijn – en zelfs nooit geweest zijn – dan wat we meenden dat ze waren. Dat is mijn tweede commentaar en daarover heeft Dos Passos het op zijn eigen manier ook over. Wanneer we de roman immers op een bepaalde wijze lezen en analyseren in het licht van wat we sedert zijn publicatie geleerd hebben, dan geeft hij een antwoord op vele vragen die we ons over onszelf stellen.
Op de eerste plaats bevat het boek de getuigenis, een diepgaande ‘kritische’ sociologische studie – maar zoals we zullen zien is de roman veel meer dan dat – die gebaseerd is op de nauwkeurige observatie van de jaren die aan de val van Wall Street in oktober 1929 voorafgingen.
Gepubliceerd tussen 1930 en 1936, vangt de trilogie van Dos Passos aan bij het begin van de twintigste eeuw en sluit hij af kort nà de executie van Sacco en Vanzetti in 1927 (*); ze kan gelezen worden als een onderzoek naar de Grote Crisis van de jaren 1930, failliet van een maatschappij die gedurende tien jaar de illusie verkondigde dat ze het geheim van de welvaart en van de ononderbroken economische vooruitgang ontdekt had. Helemaal aan het einde, in ‘Newsreel 68’, wordt dit op een ironische manier geafficheerd:
“DE KAMER VAN KOOPHANDEL VAN DE V.S. HERSTELT VERTROUWEN
ECHTE WAARDEN ONAANGETAST
DE PRESIDENT ZIET WELVAART VOOR NABIJE TOEKOMST
MASSA’S GELUKKIGE MENSEN HAASTEN ZICH NAAR HERDENKING”
En op dezelfde bladzijde staan in contrast hiermee andere titels, uittreksels van kranten of liederen die naar een heel andere wereld verwijzen.
Dos Passos heeft zijn intentie betuigd om de kroniek van de jaren 1920 te schrijven; zijn roman zou een fresco worden zoals die van de schilders van de renaissance waarin de gewone man tussen de menigte de groten van zijn tijd herkende. In deze roman over onze tijd – in elk geval als we het houden op het urbane Amerika -, ontbreekt er geen enkele actor: min of meer hoge ‘kaders’, arbeiders, bedienden, vagebonden, syndicalisten, rijke en zeer rijke ondernemers, magistraten, politici en zelfs Cubaanse immigranten: allen zijn ze goed vertegenwoordigd.
Ongetwijfeld ligt er een stelling aan de basis van deze presentatie en allen lijken ze gekozen te zijn in functie van hun plaats in het productieapparaat, in functie van hun klasse, maar dat verandert niets aan de zaak; de waarneming is zó treffend, het onthulde kenmerk is zó typerend, dat we niet kunnen spreken van een simplificatie. Het zijn voornamelijk de sociale en economische handelswijzen die uitgebeeld worden – zelfs liefde wordt er beleefd als een transactie -, maar wat maakt dat uiteindelijk uit als deze handelswijzen ons juist lijken waargenomen te zijn, zó juist waargenomen, dat we onszelf nog steeds in het boek kunnen herkennen? Dos Passos heeft zijn projector gericht op de economische realiteit; dat doet hij niet, of toch niet enkel, vanuit een ideologisch standpunt of vanuit een naïeve militante keuze: in 1930 kon net zo min als tegenwoordig het belang van de economie ontkend worden. Maar veeleer dan een waarheidsthese – dat over het algemeen hypothese en verificatie impliceert – is USA op de eerste plaats een wanhopig onderzoek. Alsof, gedicteerd door de dagelijkse realiteit van die grote crisisjaren, de verificatie reeds op voorhand verricht werd, en vanaf het begin de vraag opgeworpen werd en tot analyse uitgenodigd had.
En de eerste conclusie van deze analyse, dat klinkt momenteel bekend in de oren, is dat er twee Amerika’s, twee naties bestaan: ‘All right, we are two nations’. Op de laatste bladzijde van het boek herinnert de symbolische figuur Vag ons eraan dat er (ook) Amerikaanse werklozen bestaan die tevergeefs langs de kant van de weg staan te wachten. De trilogie is een enscenering van ontgoochelde hoop. De algemene structuur van de drie delen is die van een opgang die gevolgd wordt door een brutale neergang, die voor velen zelfs fataal is. Het ‘succes’ en de welvaart die men, in elk geval voor sommigen, in de bladzijden van De 42ste breedtegraad leek te beloven, ontbraken op het rendez-vous in The Big Money; daar is enkel maar sprake van faillissementen, zelfmoorden en gewelddadige overlijdens. De dromen werden verraden, de beloftes werden niet nageleefd: het is het economisch liberalisme dat aldus aan een oordeel onderworpen wordt. De vraag die in USA opgeworpen wordt richt zich rechtstreeks tot het ideaal dat het moderne Amerika verkondigt, dat van de Founding Fathers, dat van de burgerlijke oorsprong en van de revolutionaire handelswijze van een land dat reeds in 1920 de leiding van de wereldproblemen op zich wil nemen en vooral zichzelf als model opwerpt. Ja, de vraag is wel degelijk: waarom de Grote Crisis? Hoe is het zo ver kunnen komen? USA is een poging een antwoord op die vraag te formuleren.
Het volstaat het boek van dichtbij te bekijken, d.w.z. het te analyseren, nadat men het voor zijn plezier gelezen heeft, om er een rijk en complex antwoord in te ontdekken, dat zich zelfs op verschillende ‘niveaus’ situeert. Nà het failliet van de ‘Amerikaanse droom’ voor een meerderheid van de bevolking te hebben vastgesteld, worden de schijnwerpers gericht op de waarden waarop deze maatschappij berust (een maatschappij die overigens momenteel de onze geworden is). Dit kan in twee woorden uitgedrukt worden: verwaarlozing van de behoefte, van het gebruik, ten voordele van de winst. De portretten van Thorstein Veblen of van Frank Lloyd Wright verkrijgen in dit perspectief hun volle kracht, en de kritieken die zij formuleren brengen ons net het onderscheid in herinnering dat Marx maakte tussen gebruikswaarde en ruilwaarde.
Een andere formulering, een andere manier om het ‘verraad’ van het oorspronkelijke ideaal te verklaren bestaat in de uitbeelding van de overwinning van het kwantita tieve over het kwalitatieve, en dat komt op hetzelfde neer. Vanuit dit standpunt is de levensloop van Charley Anderson exemplarisch: hij begint als mechanieker, als ingenieur, wiens statuut verwant is aan dat van een onafhankelijke werknemer, van een ambachtsman, en hij wordt in de loop van het verhaal de industrieel, vervolgens de bedrijfsleider die uiteindelijk door grote financiële belangen geruïneerd wordt. Het einde, en in het voorbijgaan ook de vervreemding van de individuele producent, wordt in dit portret precies weergegeven. Ook daarin schuilt de kracht van de biografie van de gebroeders Wright, luchtvaartpioniers. We merken op hoe het ideaal van een opkomende, triomferende burgerij die zeker is van haar waarden (het individualisme) zoals ze in de 19de eeuw optrad, afglijdt naar een ander ideaal dat een steeds monopolistischer en meer ‘financiëler’ wordende kapitalisme bezielt. Het zijn immers de financiers die onze onafhankelijke producent ruïneren en verpletteren: triomf van de concentratie ongetwijfeld, maar ook van de accumulatie, een ander sleutelbegrip waarop we moeten terugkomen.
Het gevecht met het monster
Bij de lectuur van De 42ste breedtegraad had men nochtans kunnen denken dat het om een epos ging. Het boek had de adem, de intensiteit en zelfs de waardigheid van een epos; de kritiek heeft dit opgemerkt, men dacht aan Griffith en aan Birth of a Nation. In dit eerste deel van zijn triptiek schilderde Dos Passos ons het triomferende begin van de eeuw – en in elk geval wat de ideologie van die tijd had kunnen zijn. Maar er volgde de ramp van de Grote Oorlog (1919) en het verlies van de oorspronkelijke ‘onschuld’, hetgeen, denk ik, veel juister kan gelezen worden als het einde van een tijdperk en ongetwijfeld zelfs als het failliet van een model. Een Amerikaans epos dus, maar donker en tragisch. Dat was reeds een manier om ons te zeggen hoe het verbazingwekkende succes van sommigen betaald werd door het offer van de overgrote meerderheid.
En de schrijver zegt ons dat het gaat om het einde van een tijdperk. In tegenstelling tot de verovering van het Westen wordt immers de focus van het verhaal verplaatst naar het Oosten: een epos ‘in de omgekeerde richting’. (Er is sprake van Florida, dat is juist – maar dat is omwille van het thema van de grondspeculatie -, vervolgens van Hollywood, dat niet het Westen is maar enkel het land van de illusie, de wereld van de beelden.)
Het boek is aldus veeleer tragedie dan epos, en dat kan volkomen geverifieerd worden in het derde deel, alsof in The Big Money de schrijver ons het resultaat van zijn analyse levert, het finale argument van zijn betoog en zijn pleidooi.
Misschien werd de kritiek teveel afgeleid door de ‘militante’ inhoud van USA, of stond ze er te afkerig tegenover omdat ze enkel aandacht had voor wat ze als de realistische ader van Dos Passos beschouwde. Is dat de reden waarom ze niet genoeg gevoel had voor de esthetische waarde van de trilogie? Er waren ongetwijfeld uitzonderingen, en er was het beroemde artikel van Sartre. Maar alles lijkt erop dat men momenteel, wetende dat men nooit helemaal ontsnapt aan ideologische a priori’s, nog steeds onze waardering voor dit hoofdwerk enkel maar verrechtvaardigt op basis van een simpele inhoudsanalyse. Zoals men weet is de tragedie een verhaal van goden en halfgoden, van goden en helden, en hier worden we nu juist geconfronteerd met goden en helden! Preciezer gezegd: met één god en met zijn slachtoffers. Met een boze God dus, die almachtig is en in diverse graden alle personages van het boek verplettert. De krachttoer van USA bestaat erin in symbolische termen een conflict van economische of socio-historische aard uit te drukken. Enerzijds mannen en vrouwen, anderzijds de ‘machine’. Deze onverbiddelijke machine, een Minotaurus die alle personages van het boek naar de afgrond drijft, is uiteraard het liberale kapitalisme, een fanatiek, losgeslagen liberalisme, of ook, maar dan worden de zaken gecompliceerd, ons verlangen naar accumulatie, de eeuwige keuze voor het kwantitatieve. En wat de roman van Dos Passos heel precies uitbeeldt is de werking van dit helse mechanisme. Via de dramatische confrontatie met het monster, toont USA duidelijk aan hoe de mens zijn eigen ongeluk veroorzaakt: dàt is de tragedie van de mannen en de vrouwen tegen de machine, ja, maar een machine die ze zelf gecreëerd hebben en die ze in hun hart met zich meedragen. Ook in dit opzicht is het nuttig de levensloop van Charley Anderson – zijn ‘lot’ – te analyseren. Als een ware tragische held gaat hij het gevecht met het monster aan, denkt hij dat hij zal winnen en het in zijn voordeel kan plooien en het kan temmen. Na een moeilijk begin gaat Charley met Joe Askew luchtvaartmateriaal fabriceren. Andy Meritt – die niets van motoren of luchtvaart kent, maar op goede voet staat bij de minister van Binnenlandse Zaken – zal hun financier worden. Het bedrijf zal groeien, steeds groter worden, en zal zelfs op de beurs genoteerd worden… tot de dag waarop Charley als slachtoffer van beursmanipulaties zal geruïneerd worden en beroofd van wat hij gecreëerd heeft. Ik heb natuurlijk de verschillende verwikkelingen gesimplifieerd (de offergang van Charley beslaat drievierde van het derde deel), maar het lijkt me nuttig even stil te blijven staan bij de omstandigheden van zijn dood. Zoals gewoonlijk heeft hij teveel gedronken; hij heeft net uitgelegd dat hij zich voorgenomen heeft een geregeld leven te gaan leiden:
‘…waarom kan iemand niet van zijn leven maken wat hij wil? Ik ging net zeggen dat ik met dat alles wil ophouden… de investeringen, gans de rotzooi… Ik zou er willen uitstappen met een klein bundeltje en een huis kopen en me vestigen en me amuseren met aan motoren te sleutelen en vliegtuigen te tekenen…’
Maar het is te laat. De whisky, de sigarenrook, de herhaalde en opdringerige slagen van de drums, het geluid van de passen van de dansers, dat alles stijgt hem naar het hoofd; hij zoekt ruzie, hij wil frisse lucht happen en hij neemt Eileen, een vriendin, mee naar buiten. Zijn demonen lijken hem terug in hun greep te hebben.
‘Die kleine politici die zoveel tamtam maken (…) zullen me niet voor m’n voeten lopen. Ik wil hen kopen en hen verkopen als een pakje apenootjes (…) Ik wil hen verslaan op hun eigen terrein…’
Hij loopt naar zijn auto, schiet in volle vaart een weg op die naast de spoorweg loopt, en als hij vóór zich de laatste wagon van een trein opmerkt, tracht hij de trein in te halen om hem in een wedren te verslaan! ‘Verdomd!’ roept hij tot Eileen, ‘ik kan vóór hem de overweg bereiken!’ Er vindt uiteraard een botsing plaats en Charley belandt in de kliniek, waar hij overlijdt, omringd door zijn gezin dat denkt aan zijn geld – d.w.z. aan het geld dat hij heeft overgehouden.
Men zal misschien het symbool van de trein veel te vanzelfsprekend vinden, een omgekeerd deus ex machina; dat heeft evenwel de verdienste het verloren gevecht van Amerika in zijn strijd met de ‘machine’ te illustreren: men verslaat de goden niet op hun eigen terrein. En vermits we momenteel weten dat er geen goden bestaan, is dat een andere manier om te zeggen dat wij de bewerkstelligers van ons eigen ongeluk zijn. Dat is het wat de tragedie van Charley Anderson goed illustreert: de machine zit in onszelf. Het systeem dat de personages van USA onderdrukt is niets méér dan de creatie van de mens dat zich tegen hem keert.
Het lot van de andere actoren van de tragedie is nauwelijks méér benijdenswaardig. Mary French, edelmoedige syndicaliste, een militante die tot het uiterste gestreden heeft om Sacco en Vanzetti van de dood te redden, wordt door andere demonen bezeten, door de andere ‘machine’, die we in feite heel de eerste helft van de twintigste eeuw hebben zien overheersen: de zucht naar macht. En dat is misschien de andere kant van het monster. Accumuleren, domineren: dat zijn in elk geval in USA de oorzaken van het kwaad. Om te domineren moet men, net als om rijkdom op te hopen, de concurrentie uitschakelen. In de roman van Dos Passos is de strijd om de macht genadeloos, zelfs binnen de organisaties die beweren het systeem te bekampen, de vakbond en de partij die zich revolutionair noemen. Het verhaal is hier des te tragischer, en we begrijpen dat de schrijver in het uitbeelden van die andere mislukking zoveel wanhoop heeft gelegd. Op het einde van het boek is Mary French een gevoelloze en kille bureaucrate geworden die geen interesse meer heeft voor levende wezens, voor mensen die lijden en zelfs, zoals Eveline Johnson, zelfmoord plegen. Ze moet naar een comitévergadering, ze heeft geen tijd; de ‘oorzaak’, het abstracte monster, is nu haar religie. Op de één of andere manier zijn aldus zelfs de ‘rebellen’ vervloekt.
De illusie van het beeld
Maar is er evenwel niet Richard Ellsworth Savage, die we op het einde van het boek zien triomferen? Overleeft hij niet? Slaagt hij er op z’n minst niet in het monster te bedwingen? Zeker, hij lijkt ‘geslaagd’ te zijn; als assistent van één van de ‘zestig belangrijkste personen van het land’ is zijn carrière verzekerd. Zijn baas belooft hem promotie en hij wordt ontvangen in het ‘beste’ milieu, dat van de rijken, waar hij ongetwijfeld een echtgenote zal vinden. Niet iedereen is dus voorbestemd voor de hel, er zijn minstens enkele winnaars. (Zoals men weet heeft de kritiek al lang de twee personen geïdentificeerd die het portret van Richard E. Savage geïnspireerd hebben.) Dat is misschien waar, en Dos Passos, realisme verplicht, trekt daar geen enkele conclusie uit. Dick Savage is erin geslaagd door te dringen tot het kamp van de kampioenen van de public relations en de opiniemakers, dat is al; hij staat voortaan aan de kant van de machine, hij heeft partij gekozen.
Het probleem bestaat er uiteraard in te weten wie in dienst staat van wie, en het lijkt me duidelijk te zijn dat veeleer de machine Dick aan zich onderworpen heeft dan omgekeerd. Maar Dos Passos vervalt niet tot simplistisch moreel geleuter en er wordt ook nooit beweerd dat Dick Savage lijdt onder zijn knechtenbestaan of zelfs ook maar een slaaf zou zijn. Hooguit heeft de schrijver van hem een alcoholicus gemaakt, hetgeen misschien een andere manier is om te doen uitschijnen dat zijn ‘succes’ hem niet bevredigt. In elk geval wordt er in het boek veel gedronken, hetgeen ongetwijfeld een teken des tijds is, het kenmerk van een algemene ontgoocheling. Twee woorden duiken namelijk op haast elke bladzijde op: money en drink. Hoezeer hij ook de top benadert, Richard Ellsworth Savage lijkt ondanks alles op de andere personages van de tragedie.
Dan is er nog Margo Dowling, het arme kind dat een grote filmster wordt. Haar verhaal is geconstrueerd als een Hollywoodsprookje voor een pulpblad. Na een moeilijk begin, dat op een haast melodramatische manier verteld wordt, maakt het jonge meisje, een beetje zoals Shirley Temple maar nog zonder succes, haar debuut op de scène. Er volgen verschillende ongelukkige episodes, maar Margo slaagt er uiteindelijk in filmlui te ontmoeten, en vooral Charley Anderson, die haar beschermer en haar vriend zal worden. Iedereen is uiteraard gefascineerd door haar schoonheid, en het sprookje begint echt als ze onder de blik van Charley naakt voor een fotograaf poseert. We kunnen het hier niet nalaten te denken aan Marilyn Monroe, wiens levensloop, in elk geval het begin ervan, lijkt overgeplaatst te zijn naar dat van het personage van Dos Passos. Zoals we gezien hebben zal Charley in een ongeval omkomen, en Margo, die in Hollywood succes is gaan zoeken, wordt een ‘star’.
‘Iedereen is verliefd op haar, een broze, mooie en prikkelende vrouw, die bereid is alles te doen voor de man van wie ze houdt (…) Lieve Margo, je verbleekt, je laat je vallen in zijn armen (…) Het mooiste meisje van de wereld, de nieuwe kleine verloofde van Amerika… Zeer goed… niet meer bewegen… Start.’
Zo eindigt het sprookje. Ze trouwt met Sam Margolies, de beroemde filmmaker, ze staat aan de top van haar roem. Ik heb vertaald ‘een broze, mooie en prikkelende vrouw’, maar in het origineel staat: ‘a piece of fragile beautiful palpitating womanhood’; ik had veel beter geschreven: ‘een beeld van een broze, mooie en prikkelende vrouw’. Want dat is wel degelijk wat Margo geworden is: een beeld, de illusie van perfectie, misschien een ideaal voorwerp, maar enkel een voorwerp. Als ze voor de laatste keer in het boek opduikt, tijdens een soirée, in het hoofdstuk dat aan Mary French gewijd is, loopt ze doorheen de scéne zonder één woord te zeggen, als een mythisch personage dat niet reëler is dan een ‘porseleinen pop’. Dat ze niets zegt is overigens veelbetekenend, want, zoals we pas te weten kwamen, belet haar stem haar carrière te maken in de sprekende film die op het punt staat door te breken.
Ongetwijfeld is het door deze intuïtie van de vervreemding van de mens dat Dos Passos met zijn trilogie de grootste vernieuwer was, de meest scherpzinnige in elk geval. Reeds in het verhaal van Richard Savage wordt alles gezegd over de wijze waarop de reclame het publiek misleidt en haar voor de gek houdt, haar ‘manipuleert’, en het is ongetwijfeld geen toeval dat het dankzij ‘public relations’ is – voor wie informatie en waren hetzelfde zijn – dat de assistent van J.W. Morehouse triomfeert. Parallel aan diens verhaal, als een voorafschaduwing van de huidige media en hun almacht, geeft Dos Passos ons de biografie van William R. Hearst te lezen, van wie de macht bekend is.
Met het verhaal van Margo Dowling, dat ondersteund wordt door de biografieën van Isidora Duncan en Rudolph Valentino, lijkt de schrijver op voorhand het portret getekend te hebben van wat de tweede helft van de twintigste eeuw zou worden. De deshumaniserende ‘machine’ beschikt nu over het beeld. En het zijn uiteraard de mensen die deze stimulans, deze extensie van de machine gefabriceerd hebben. Indien Margo Dowling, net als vele andere ‘sterren’, tot een ding omgevormd wordt, tot een levenloos voorwerp, dan is dit om ons, het publiek, gerust te stellen, dan is dit om door deze ‘liefdevolle’ leugen, door de illusie van het beeld, onze onvolkomenheid te verbergen.
Indien we evenwel een grotere rijkdom, een grotere wijsheid willen bereiken, dan moeten we eindelijk beginnen met afscheid te nemen van deze onvolkomenheid; het is niet door in de spiegel van de verbeelding een antwoord op onze ontevredenheid over de dingen te zoeken, dat we er zullen komen. Door zich te baseren op deze ontevredenheid waarover ik het heb, slagen de media er enkel maar in ons nog een beetje méér te ontmenselijken. Alles lijkt erop te wijzen dat we momenteel dezelfde analyse zouden kunnen maken.
Een grote coherentie
En dan is er nog een andere reden waarom USA een belangrijke getuigenis is. Door haar schriftuur en haar compositie is de trilogie van Dos Passos ingebed in de grote beweging die het eerste kwart van de twintigste eeuw getekend heeft. USA is veel méér dan een reeks realistische verhalen: naast Picasso en Dada, naast Proust, Joyce en Eliot, naast Faulkner, is ook Dos Passos een schrijver van de breuk. We herinneren ons welke constructie er aan de basis ligt van USA: individuele levens van diverse personages, biografieën van reële personen, ‘Newsreels’, ‘het oog van de camera’. Elk van deze schrijfwijzen heeft zijn eigen functie, maar allen dragen ze bij tot de muzikale, symfonische eenheid van het geheel. Vanuit dit standpunt bezien is er geen wanklank maar een grote coherentie. Het is gemakkelijk aan te tonen hoe deze schrijfwijzen elkaar aanvullen. De persuittreksels, de liederen van de jaren 1920 – de ‘Newsreels’ – vormen het decor en leveren het socio-historische basismateriaal; ze hebben een thematische functie. Vervolgens komt de fictie, de imaginaire verhalen in dit kader, de op- en neergang van de meeste personages, de nederlaag en de wanhoop bij de executie van Sacco en Vanzetti aan het eind van het boek. Wil men begrijpen? Heeft men behoefte aan analyse? De biografieën stellen ons in staat de discussie over de waarden aan te gaan. Het zijn dikwijls kritische portretten, satirische portretten vol ironie, maar Dos Passos verdedigt niettemin zijn stellingen met ontzettend veel virtuositeit. Het is in de biografieën dat we de meest grondige argumentatie van het boek aantreffen. En om de weergave compleet te maken, bevat het boek ook een portret van de observator. De prozagedichten van ‘Het oog van de camera’, de inwendige stem van de schrijver, blijven uiteraard geheim, persoonlijk, autobiografisch en soms moeilijk te doorgronden, maar ze getuigen op z’n minst van het feit dat de schrijver zich bewust was van de vooringenomenheid van elk oordeel. Om er zich tegen te wapenen heeft hij aan de lezer iets geleverd wat ik graag herinneringen zou willen noemen, de ‘dagresten’ waarop de roman opgebouwd is, en dat is ongetwijfeld veel vernieuwender dan men denkt. In elk geval vier invalshoeken, vier camera’s die elk op een andere plaats opgesteld stonden, maar voor één effect: de constatering van het failliet van een maatschappij.
We moeten ons hoeden voor goede intenties, zowel in de literatuur als elders, maar er staan niettemin in USA enkele minder sombere portretten, die hoop kunnen geven, al was het maar vanuit de verte.
In een biografie van de architect Frank Lloyd Wright lijkt Dos Passos het bij momenten over zichzelf te hebben:
‘Bedenker van plannen
ontwerper van toekomstige bouwstructuren,
preekt hij tot de opgroeiende jeugd in een tijd van verdrukking (…)
hij verkondigt
de dromen van zijn kindertijd,
een toekomst die niet gemaakt wordt door de stijging van enkele punten op de beursindex (…)
maar een nieuwe constructie (…)
die gebaseerd is op het nut en de behoefte (…)
(Vertel ons, doktoren in de filosofie, wat de behoeften van een mens zijn. In elk geval heeft een mens de behoefte niet opgesloten noch geterroriseerd, noch uitgehongerd, noch onderkoeld te worden, noch van liefde verstoken te blijven, noch te werken voor een machthebber die hij zelfs nooit ontmoet heeft
en die zich niets aantrekt van de behoeften van een man of een vrouw of een kind.)’
Zou men, zonder te spreken over verlangen – dat, zoals men weet, niet hetzelfde is als behoefte -, het beter kunnen uitdrukken.
***
(*) De schoenmaker Nicola Sacco en zijn vriend, de visventer Bartolomeo Vanzetti, werden op 5 mei 1920 in de buurt van Boston gearresteerd en ervan beschuldigd een bloedige roofoverval te hebben gepleegd. Een jaar later achtte een jury hen schuldig en werden ze tot de elektrische stoel veroordeeld. Beiden verklaarden echter dat ze onschuldig waren en om politieke redenen te zijn veroordeeld: ze stonden bekend als anarchisten. Ondanks een wereldwijde protestbeweging, zouden ze op 23 augustus 1927 terechtgesteld worden. (JL)
Uit: Europe, revue littéraire mensuelle, jaargang 74, nummer 803, maart 1996. Vertaling: Johny Lenaerts. USA telt haast 1200 bladzijden en wordt uitgegeven in de Penguin Modern Classics. Bij Uitgeverij Amber, Amsterdam verscheen in 1991 De 42ste breedtegraad en in 1995 1919. Bij de publicatie van de Nederlandstalige uitgave van dit tweede deel van USA in 1995 schreef recensent Hans Bouman van De Volkskrant: ‘Helaas is het zeer de vraag of The Big Money ooit in Nederlandse vertaling zal verschijnen. Door het inmiddels opgeheven Amber zal het boek zeker niet op de markt worden gebracht en naar verluidt staan er geen andere uitgevers te dringen om het vaandel over te nemen. Het zou pijnlijk zijn, en beschamend bovendien, wanneer in een land met een vertaaltraditie als de onze, Dos Passos’ USA-trilogie slechts in geamputeerde vorm beschikbaar zou zijn.’ Pijnlijk, inderdaad, en beschamend bovendien…