Thorstein Veblen (1857-1929) Econoom En Socioloog: Bijtende Kritiek Op Financieel Roofzuchtigen
De Amerikaan van Noorse afkomst, Thorstein Veblen, hield zich rond de vorige eeuwwisseling niet aflatend bezig met het leveren van ‘bijtende kritiek op pralerige pretenties’ (Den Hollander: 1976, p.155). Zijn wetenschappelijke jargon als econoom en socioloog was typerend. Hij sprak over ‘opzichtige verspilling’, ‘opzichtige consumptie’, over de fase van barbarisme, over de roofzuchtige cultuur, waarmee hij verwees naar het equivalent dat we nu van de zogeheten rijken der aarde en de financiële hyena’s kennen. De roofzuchtigen lieten, zo beschrijft hij, de culturele barbarij maatschappelijk ontstaan. Door de door hen gefinancierde lobbyisten en het financieel steunen van hen gezinde politieke partijen houdt vervolgens de politiek die barbarij in stand.
(Door Thom Holterman, oorspronkelijk verschenen op Libertaire Orde)
Zijn analytische kernpunten waren zo treffend, dat latere wetenschappers er via hun onderzoek furore mee konden maken, zonder verder naar hem terug te wijzen. Welke socioloog zou op Veblen teruggrijpen voor bijvoorbeeld het begrip ‘latente functie’, nadat de Amerikaanse socioloog Robert K. Merton (1910-2003) het begrip burgerrecht verschafte? Overigens had Veblen goed door wat er in de universiteiten gebeurde; zijn kritiek was dan ook even bijtend met betrekking tot wat daar werd gedebiteerd, met name binnen het kader van de economie. Volgens hem werden aan allerlei irrationele zaken wetenschappelijk pretenties verleend. Ja, zo maak je geen vrienden, maar daar was Thorstein dan ook niet op uit…
Onlangs zag een inleiding tot het werk van Thorstein Veblen het licht. Die is van de hand van de Franse filosofe Alice Le Goff. Het boek is getiteld Introduction à Thorstein Veblen. Veblen heeft geen ‘leer’ geproduceerd, hij was criticus, geen hervormer. Welke mandarijnen zijn daarbij op zwavelzuur gezet? Alice Le Goff tilt de sluier over Veblen’s werk op voor mogelijke antwoorden.
Thorstein Veblen
Thorstein Veblen is geboren in de Verenigde Staten uit Noorse ouders die als boerenpioniers naar Amerika waren vertrokken en daar slaagden. Na de middelbare school ging hij filosofie studeren en in 1884 promoveerde hij daarin. Hij hoopte op een aanstelling in een universiteit, wat niet lukte, waarna hij naar het boerenland terugkeerde. Hij huwt, leest en studeert veel om vervolgens in 1891 economie te gaan studeren. De verhalen die over hem rondzingen, typeren hem als een zonderling. De lezer zal uit mijn opmerking over ‘zwavelzuur’ hierboven begrepen hebben dat ik aan W.F. Hermans (1955) refereerde. Bijtender spul is nauwelijks denkbaar en vind ik voor een figuurlijk gebruik bij Veblen wel passend.
De aandacht aan hem geschonken in Nederland lijkt mij niet groot. Ik maak hier gebruik van wat de hoogleraar sociologie en Amerikanistiek (UvA), A.N.J. Den Hollander, aan intellectueel portret schreef getiteld ‘Thorstein Veblen’ in de Aula-boeken Hoofdfiguren uit de sociologie (Deel 1, 1976, p. 138-155). Veblen vond zichzelf econoom. Recent concentreerde dan ook de hoogleraar economie Irene van Staveren zich op Thorstein Veblen als grondlegger van de institutionele economie. Zij deed dat in het boek Wat wij kunnen leren van economen die (bijna) niemand meer leest (2016, p. 142-151).
In het Franse en Engelstalige gebied is meer van en over Veblen te vinden. Wie de literatuuropgave bij Le Goff bekijkt, ziet dat in beide taalgebieden veel over hem en zijn denkbeelden is te raadplegen. Ook wil ik hier wijzen op het bestaan van het Franse ‘Institut Veblen’. Dat instituut heeft als opdracht de ecologische transmissie tot een project maken. Tevens vindt men op de site van het instituut een inleidend artikel gewijd aan Veblen, waarvan de opening luidt: ‘Als genadeloze criticus van de samenleving van zijn tijd effende Veblen de weg voor heterodoxe oppositie tegen de overheersing van het neoklassieke denken.’ (aldus Gilles Dostaler op de site van Institut Veblen). Nochtans constateert Le Goff dat Veblen, hoewel het een belangrijke figuur is, in de Franse context van de geschiedenis van de sociale wetenschappen, slecht bekend is. Voor één plek heb ik dat nagetrokken, te weten in het vierdelige Handboek van de sociologie (1958, 1967; Aula-boeken, 1968) van de grote Franse socioloog George Gurvitch. Blijkens het register valt de naam Veblen slechts een keer. En op gezag van de Amerikaanse econoom James K. Galbraith, die in Le Monde van 6 september 2019 het nieuwste boek van de Franse econoom Thomas Piketty (Capital et Idéologie) bespreekt, neem ik over dat die in zijn boek van meer dan 1200 bladzijde niet één keer naar Veblen verwijst…
Opzet van het boek van Le Goff
In de opening van haar boek wijst Alice Le Goff erop dat Veblen aan de ene kant belangrijke wegen heeft geopend voor onderzoek in de economie (institutionele en evolutionaire economie) en in de sociologie (economie van de consumptie; sociale stratificatie). Aan de andere kant blijft Veblen een niet als wetenschapper te classificeren figuur. Hij was te veelzijdig voor de meeste eendimensionale wetenschappers. In zijn eigen werk kon hij zich bijvoorbeeld van de sociale psychologie bedienen, die weer steunde op een cultureel antropologisch perspectief. En niet zomaar; hij had die wetenschappelijke invalshoeken namelijk ook bestudeerd.
Le Goff merkt vervolgens op dat eindjaren 1960 systematische aandacht aan het denken van Veblen werd besteed als iemand die een dissidente economische opvatting huldigde. In een andere studie uit die tijd, over economische sociologie in dat geval van mensen rond het begin van de 20ste eeuw, wordt Veblen in relatie gebracht met sociologen als Durkheim, Pareto, Schumpeter, Weber. Dan weer, in 2004 verschijnt er een Frans proefschrift van de econoom Olivier Brette. Die licht grondig de bijdrage van Veblen toe aan de hedendaagse heterodoxe economie, dus de economie die afwijkt van de dominante. Verder weet Le Goff nog te wijzen op eerdere auteurs die zich met Veblen bezighielden vanwege de actualiteit van zijn analyse voor de dynamische instituties in onze tijd – studies die lopen tot 2016. Le Goff wijst op die publicaties omdat zij voor haar werk daar weer veel aan te danken heeft.
Le Goff geeft een dwarsdoorsnede van het werk van Veblen door de manier te omschrijven waarop hij met de verschillende wetenschappelijk disciplines omgaat (antropologie, economie, psychologie, filosofie en sociologie). Het gaat erom, zegt zij, rekenschap te geven van de manier waartoe het systeem van denken van Veblen behoort: een unieke sociale wetenschap. Het gaat er tevens om te doorgronden hoe hij een wetenschappelijke en maatschappijkritische benadering verwoordt. Aan de ene kant gaat het dan om het identificeren van de bijdragen van een maatschappijkritiek gebaseerd op een evolutionair perspectief. En aan de andere kant kan dan worden benadrukt dat de intellectuele bijdrage van Veblen gelezen kan worden in termen van een machtstheorie. Het laatste komt erop neer te volgen hoe Veblen de bronnen, dat wil zeggen de verschillende vormen van distributie van macht, onderzoekt. Daarbij moet weer rekening worden gehouden met onderscheiden facetten als economische, culturele en politieke facetten.
Het voorgaande komt in vier hoofdstukken uitgebreid aan de orde. Het eerste hoofdstuk beschrijft zijn (intellectuele) levensloop als beeldenstormer. Ik gaf er al iets van weer. Het tweede hoofdstuk gaat in op de kwestie hoe Veblen de richting van de evolutionaire economische wetenschap op gaat. Het vormt de kern van het werk van hem. Bij Darwin vindt hij een natuurwetenschappelijke verklaring voor de evolutie, die hij gebruikt voor de sociale evolutie – maar dan zonder tot sociaaldarwinisme te vervallen. Het is hem te doen om de dynamiek, het dynamische: de sociale werkelijkheid is bij hem niet iets dat stilstaat, maar dat blijvende verandering kent. Den Hollander (1976: p 143) legde al uit dat Veblen onderkende dat de betekenis van de ‘strijd om het bestaan’ en het ‘overleven van de geschiktste’ valse argumenten leveren om de kapitalistische jungle te rechtvaardigen. Veblen wil dan ook de verschillende dynamieken van het kapitalisme blootleggen en wijzen op de instabiliteit ervan (het alsmaar leiden tot crisis). Er is sprake van verschillende tegenover elkaar staande logica’s, zoals die van de industriële sfeer en de financiële sfeer, de sfeer van het produceren (lange termijn denken) en van de handel (korte termijn denken van de financiers).
Het derde hoofdstuk gaat hierop door, waarbij het zich bepaalt tot Veblen’s ‘theorie van de nietsdoende klasse’. De inbreng van de sociale wetenschappen door hem wordt verhelderd waar zijn kritiek van de financiële cultuur, de concentratie op handel, consumptie en geld aan de orde komt. De opzichtige consumptie – in combinatie met opzichtige verspilling – roept de (actuele) aandacht voor de milieukwestie op. Het barbaren-statuut van de vrouw – de vrouw als trofee binnen een patriarchaal dominant kader, het passeert allemaal de revue. Het vierde hoofdstuk gaat in op de kritiek op de politieke instituties. Het is het deel van zijn werk dat in het algemeen het minst bestudeerd is. Le Goff wil daar verandering in brengen. Dat is de reden dat zij haar boek laat uitlopen op een theorie van de macht, om langs die weg meer aandacht dan gebruikelijk aan politieke ideeën te besteden. In een conclusie verwoordt zij tot slot de impact en de actualiteit van het werk van Veblen.
Met het bovenstaande is aangegeven waarmee Le Goff zich in haar boek heeft bezighouden. Hieronder werk ik nog een drietal relevante punten uit. In de eerste plaats zal de functie van de nietsdoende klasse in de denkwereld van Veblen meer in het bijzonder aan de orde komen. Daarna kom ik terug op wat Le Goff aangaf als ‘theorie van de macht’. Tot slot wijd ik enkele gedachten aan het buiten beeld gebleven onderwerp ‘Veblen en anarchisme’.
De nietsdoende klasse
Veblen gaat vanuit zijn psychologische en etnologische kennis (etnologie, voorheen ook vergelijkende volkenkunde, maar nadien meer gericht op cultuurverschijnselen die een dynamiek vertonen bij groepsgebonden processen). Dit zit al in de opening van zijn boek The Theory of the Leisure Class (1899), waar hij schrijft: ‘Het instituut van de nietsdoende klasse [leisure class] wordt het best ontwikkeld gevonden in de hogere vormen van de barbarencultuur, zoals in het feodale Europa of het feodale Japan. [..] De nietsdoende klasse als geheel omvat adel en de priesterklasse. [..] De bezigheden van deze klasse zijn divers, maar hebben economisch gemeen dat ze van niet-industriële aard zijn.’ De bezigheden van de niet-industriële hoogste klasse kunnen ruwweg worden onderverdeeld zo observeerde Veblen, in: ‘bestuur, oorlogvoering, religieuze activiteiten en sport. In Le Monde van 27 september 2019 vond ik dan ook voor de Amerikaanse president Donald Trump, in de internationale rubriek van Alain Frachon, een mooie corresponderende typering voor Trump: ‘Hij speelt te veel golf, hij schaakt te weinig’.
Veblen gaat uit van een culturele evolutie, die een onderscheid laat zien tussen een primitieve, vredelievende fase en een barbaarse fase. Wat daarin verschijnt als een fase van roofzuchtige cultuur kent een grens in het industriële. Er zijn mensen die werken (industriële activiteit) en die niet-werken (nietsdoen: geen ambacht uitoefenen). Roofzucht kan dus niet een gebruikelijke winstgevende affaire worden als er geen klasse zou bestaan die industriële methodes hanteert om via productie in de levensbehoeften te voorzien en gedwongen kan zijn om een overschot te produceren. De opkomst van de nietsdoende klasse valt samen met de invoering van de (private) eigendom. Het vormt de elementen van een sociale structuur – nietsdoen en eigendom zijn ‘matters of interest’. Nietsdoen leidt tot niet-productieve consumptie.
In termen van Veblen leven wij, zo kan worden geobserveerd, in een doorontwikkelde barbaarse, roofzuchtige cultuur. De nietsdoende klasse wordt gevormd door superrijken, grootaandeelhouders, financiële hyena’s van bankdirecties tot hedgefondsen, enzovoort. Waar zij op uit zijn is: cumulatie van geld (vermogen), waar alles voor moet wijken. De nietsdoende klasse doet zeker wel wat: uitbuiten en roven. Veblen werkt dit als een fijnmazige maatschappelijke dynamiek uit, met voorbeelden uit zijn wereld, die van rond 1900. Hoe barbaars die dynamiek uitpakt, maken wij ruim een eeuw later mee, tot het in brandsteken van het Amazonegebied aan toe, om in het kader van een vrijhandelsverdrag zoveel mogelijk gebraden kippetjes in Europa te kunnen laten af te zetten.
In zijn boek The Theory of Business Enterprise (1904) werkt hij een aantal facetten uit van het industriële en niet-industriële handelen. In het hoofdstuk ‘Handelsbeginselen in recht en politiek’ komt een kern voor, die alles typeert wat wij heden meemaken en wat aansluit bij het voorgaande: ‘Moderne politiek is ondernemerspolitiek, zelfs afgezien van de sinistere toepassing van de term waarmee men naar flagrant corrupte politiek verwijst. Dit geldt zowel voor binnenlandse als voor buitenlandse politiek. Wetgeving, politietoezicht, de bestuurlijke organisatie van het justitiële apparaat, de militaire en diplomatie diensten, alle zijn voornamelijk betrokken op zakelijke relaties, financiële belangen, en die niet veel meer dan een incidentele invloed hebben op andere menselijke belangen.’ Want wat dit laatste betreft: die leveren niets op en kunnen dus worden verwaarloosd. De betrokkenheid van politiek op zakelijke relaties en handelsbeginselen kan niet beter geïllustreerd worden dan het laten vallen van de internetbelasting door de Franse president Macron als de Amerikaanse president begint te schermen met een wijnbelasting. Wie blijven daar beter van worden en wie betalen uiteindelijk het gelag?
Veblen en de theorie van de macht
Veblen weigert aan de sociale wetenschappen een voorschrijvende functie te verlenen. Zijn insteek is niet die om een alternatief institutioneel project op te stellen. Hij wil een verhelderende kritiek leveren aangaande het verband tussen economische en politieke instituties. ‘Theorie van de macht’ betekent hier: een type van reflexie formuleren ten behoeve van het denken over de verdeling van sociale macht en het proces dat dit veronderstelt. Le Goff geeft daarbij aan dat Veblen machtsverhoudingen niet beperkt tot een zaak van de staat. Hij beschouwt ze als verschijnselen die dwars door alle menselijke activiteiten lopen waar die gemotiveerd zijn door rivaliteit, door wedijver, en daarmee dwangverhoudingen bedekkend zoals ze zich in de oorlog, de sport, de handel of juridische gedingen voordoen.
In tegenstelling tot de filosofische en sociologische ‘realistische’ traditie ontkent Veblen elke vorm van aangeboren zijn van dwangverhoudingen; uitbuiting, roofzucht, macht zijn losgemaakt van het ‘natuurlijke’ zijn. Ze maken geen deel uit van de menselijke natuur. Men moet dus onderzoeken welke drijvende krachten de bron vormen van die dwangverhoudingen. Veblen schrijft dan over het losmaken van de greep die parasitaire groepen (religieuze, dynastieke, economische) uitoefenen op de productieve industriële arbeid. Hij gaat ook niet voorbij aan het verschil dat ten onrechte tussen mannen en vrouwen wordt gemaakt. Soms spreekt Veblen, zo citeert Le Goff, over de ‘discipline van het leven’ of de ‘discipline van de gewoonte’ om er mee te schetsen dat sociale en culturele discipline veroorzaakt wordt door institutionele machtsverhoudingen.
Bij Veblen verwijst het begrip ‘institutie’ naar een ‘gewoonte van denken’. De instituties die richtsnoeren vormen waaronder mensen leven, worden op deze manier van jongs af aan ontvangen. Instituties zijn dus producten van een proces uit het verleden, worden aangepast aan veranderde omstandigheden en zullen daardoor nooit in volledige overeenstemming met de behoeften van het heden zijn, schrijft hij (p. 118-119; 1899). Er is dus een inherent veranderingsproces mee gegeven aan ‘institutionele machtsverhoudingen’: verhoudingen zijn aan verandering onderhavig als wij dat willen.
Kapitalistische maatschappijen worden beschreven vanuit het perspectief van een confrontatie tussen opgelegde discipline, uit het verleden geërfd, en de discipline van de machine. Veblen benadrukt bijvoorbeeld dat de manier waarop arbeiders constant worden blootgesteld aan machinale processen ertoe neigt individuen tot automaten of verlengstuk van machines te maken. Dat heeft zijn weerslag op hun intelligentie, door hen te gewennen te denken in onpersoonlijke en feitelijke mechanische doelmatigheid. Die gewenning is het begin van ‘discipline’. De (sociale) discipline raakt eerst het lichaam of de gedragsgewoonte, maar zij raakt ook de denkgewoonten: praktijken worden slechts ‘instituties’ vanaf het moment waar zij ook onze manieren van het begrijpen van de wereld en het nadenken over zichzelf ‘disciplineren’. Instituties impliceren een circulair gedrag tussen discipline van gedragsgewoonte en de discipline van denkgewoonten.
Veblen weet van groot naar klein, van macro-sociaal (de maatschappij omvattend) naar micro-sociaal (zoals naar een concentratie op het gedrag van het individu) te werken en andersom. Wat zojuist over disciplinering aan de orde kwam, demonstreert dit. Le Goff verwijst wat dit aangaat van De theorie van de nietsdoende klasse naar The Instinct of Workmanship (1914) om de disciplinering via allerlei technische dingen te beschrijven. Zo kan men de klok zien als drager van een uniformering van routine in het leven, en ook de automobiel, de telefoon, de schrijfmachine maken daar deel vanuit. Deze dingen hadden oorspronkelijk tot doel het reizen en het communiceren te vergemakkelijken. Veblen benadrukt dat ze eerder de bron van nieuwe sociale dwang zijn (de schrijfmachine verdubbelde het volume van de correspondentie waarop men weer moest antwoorden; de telefoon presenteerde zich vervolgens als bron van nieuwe ‘nerveuze spanningen’.
Veblen en anarchisme
Alice Le Goff bespreekt nog of de bijdrage van Veblen aan een theorie van de macht, zoals sommigen opmerken, beperkt is door zijn negatieve concept dat hij aanbiedt. De tegenwerping houdt in: het concept zou gebonden zijn aan een benadering van macht in termen van dwang, uitbuiting en roofzucht. Dit laatste ligt sterk in lijn met de libertaire ader die Veblen bezielt, leest men – en wat die libertaire ader aangaat ben ik akkoord. Maar zoals ook Alice Le Goff betoogt: bij Veblen blijft het daar niet bij, zijn kritiek is breder opgebouwd, zo zagen we. En ik wil hieraan toevoegen dat die verbreding ook bij het anarchisme is te constateren. Zo is de invloed van het denken van bijvoorbeeld Foucault erin te onderkennen en ook de inbreng van hedendaagse antropologen. Nu toch het libertaire element via dit zijspoor is ingebracht wil ik nog opmerken, dat ook andersom erkenning bestaat. Zo kom je in de teksten van de Amerikaanse libertaire denker en maatschappijcriticus Paul Goodman (1911-1972) meermaals verwijzingen tegen naar Veblen (wat zeker ook te maken heeft met beider gevoeligheid voor het filosofisch pragmatisme). Wat de aandacht in anarchistische kring aangaat voor Veblen, wijs ik nog op een uitgave van de Canadese anarchistische uitgeverij Black Rose Books, die in 2016 het boek uit bracht Thorstein Veblen and the American Way of Life geschreven door de Engelse historicus Louis Patsouras en besproken op de site van Jura Books (een anarchistische boekwinkel, Sydney, Australië).
Uit de beschrijving van Den Hollander maak ik verder op dat ‘men’ Veblen wel een ‘utopisch anarchist’ heeft genoemd (1976: p.145). Hij is dan wel voorzichtig door te zeggen ‘niet geheel terecht’; beter zou naar mijn idee zijn ‘ten onrechte’. Ik zou Veblen, die geen systeem, geen leer, geen blauwdruk heeft geproduceerd, geen utopist noemen. Zelf heeft hij zich verder nooit anarchist genoemd, voor zover ik weet. Maar hij moet nog steeds in staat geacht worden, libertaire kringen bijvoorbeeld met een kritisch, economisch perspectief te voeden. Dit kan via de institutionele economie die hij ontwikkelde.
Zoals we zagen, houdt Veblen wat hij instituties noemt voor een verwijzing naar gedrag binnen groepsprocessen en daarmee dus ook naar economisch gedrag. Het gedrag van financiële instituties destabiliseert het kapitalisme (leidend tot crisis). Het gaat er nu om die processen te analyseren en daardoor te begrijpen wat er precies gebeurt. Dit maakt dat je daar ook een begrippenapparaat voor kan ontwikkelen. Voortaan spreken we bijvoorbeeld niet meer in termen van ‘productie van rijkdom’ maar over de ‘macht tot roofzucht losgelaten op het collectieve’. Op dat gedrag wordt dan de nietsdoende klasse aangevallen omdat hun roofzucht leidt tot ook met het blote oog te constateren destructie (milieuschade, klimaatverandering).
Voor Le Goff opent Veblen in deze richting wegen voor onderzoek die hoogst actueel zijn. Zo maakt Veblen de groeiende greep duidelijk van handelspraktijken van corporate governance (vernietiging van oerwouden en al wat daar leeft voor het opzetten van palmolieplantages). De kwestie van de relatie tussen consumptie en milieu vormt een ander actueel onderwerp om over na te denken. De analyses die Veblen beschreef aangaande de productiepraktijken van kapitalisten in relatie tot uitbuiting en verspilling van natuurlijke bronnen, hebben niets aan hun belang verloren. Veblen stopte daar niet. Zo onderzocht hij de relatie tussen kennis en macht, wat zich bij hem vertaalde in problematiserend pionierswerk over de commercialisering van universiteiten.
Alice Le Goff schreef een inspirerende intellectuele inleiding over Thorstein Veblen waarvoor men wel rustig de tijd moet nemen om alles te laten doordringen – maar het is de moeite waard dit te doen.
Thom Holterman
Le Goff, Alice, Introduction à Thorstein Veblen, Éditions La Découverte, Paris, 2019, 127 blz., prijs 10 euro.