The media kills the message
Nieuwe media-analyse en het liberale tekort. Ondanks de komst van nieuwe alternatieve mediavormen bepalen kapitaalkracht en machtsverhoudingen nog steeds wie wel en wie niet toegang heeft tot de informatievoorziening aan de massa.
(Door Hector Reban, oorspronkelijk hier verschenen, Foto CC/flickr Sarie Rooms)
De boekenreeks Nieuw Licht is een veelbelovende serie essays van denkers die een ‘oude’ filosofische stelling trachten te plaatsen binnen de context van onze nieuwe tijd. Verheugen kunnen Ravage-lezers zich al op Ewald Engelen die zijn licht laat schijnen op het feminisme, naar eigen zeggen aardig in lijn met de analyse die ondergetekende twee jaar geleden voor dit webzine schreef.
Het essay dat Pieter van den Blink, initiatiefnemer van mediadienst 360 Magazine, voor de serie schreef over de toestand van de journalistiek in een tijd van digitalisering, is zeker ook de moeite waard. Opnieuw te beoordelen filosofisch aforisme is de soundbite van Marshall McLuhan, The medium is the message, een one-liner waaronder een behoorlijk pregnante observatie over de invloed van de nieuwe media op de wereld van communicatie schuil gaat.
Nieuwsconsumptie van Bourdieu tot nu
Volgens McLuhan vertegenwoordigt een nieuwe vorm van communicatie niet zozeer een uitbreiding van het palet aan middelen, maar verandert het middel de communicatie uiteindelijk zelf op fundamenteel niveau. Van den Blink plaatst in lijn met die stelling de Franse filosoof Pierre Bourdieu, die de toestand van de journalistiek na introductie van de televisie beschreef, als pedant van het tijdperk dat vooraf ging aan de digitale revolutie. (Een deel van Bourdieu’s kritiek is integraal opgenomen in het boekje).
De nieuwe tijd, gekenmerkt door snelle computers, netwerktechnologie en internet kan, net als het Bourdieuaanse televisietijdperk, dienen als lichtend voorbeeld voor de kracht van McLuhan’s stelling. De nieuwe technologie heeft de communicatie veranderd en daarmee het medialandschap – en zelfs de journalistiek als beroepsveld. De snelheid waarmee informatie de lezer of kijker kan bereiken is enorm gegroeid, wat bijvoorbeeld de papieren krant als middel voor scoops als achterhaald medium achterlaat.
Een ander voorbeeld is dat door computernetwerken nieuws snel kan worden gedeeld, zodat nieuwsbeleving van een individuele belevenis een sociaal fenomeen is geworden. Bovendien creëert de technologie eenvoudige hulpmiddelen voor hoofdredacties die in dienst van aandeelhouders hun product nog beter kunnen afstemmen op wat de consument zou willen. Kijk- en leescijfers per artikel of per schrijver (clicks, likes, shares) bepalen de inhoud nog meer dan voorheen en het aanbod wordt steeds sterker aangepast op individueel niveau.
Nieuws wordt ook in toenemende mate geconsumeerd vanaf de platforms van Facebook, Google, Twitter en Apple, de ‘Vier Ruiters van de Apocalyps’. Hun algoritmes bepalen wat iemand voor zijn neus krijgt, wat uiteraard het journalistieke verrassingselement om zeep helpt. ‘Maatwerk’ dus, maar vervlakking ligt op de loer: The medium kills the message.
Curatoren en mediaweigeraars
Toch ziet Van den Blink een belangrijke rol voor de journalist weggelegd in een sfeer van nieuwsconsumptie die steeds sterker wordt bepaald door de algoritmes van deze Vier Ruiters. De journalist zou zich de rol moeten aanmeten van een curator in een museum, die vanuit al het kunstaanbod zijn eigen gezagsvolle samenstelling kiest. Op die manier zouden ook journalistieke basisprincipes – hoor en wederhoor, zorgvuldigheid, fact-checking, bronbescherming, enz. – leidraad kunnen blijven voor wat een goed en betrouwbaar journalistiek medium kenmerkt.
Tegenover het gezag van de curator-journalistiek zet Van den Blink de zogenaamde ‘mediaweigeraars’, zij die zich onttrekken zich aan geëigende media en kennelijk in zijn ogen niet meer onder de bezielende leiding van de gezagvolle journalistiek van de oude stempel vallen. Zij noemen de gevestigde mediaconcerns de ‘leugenpers’ en richten eigen media op.
Men zou dit ook de diversifiëring van het journalistieke product kunnen noemen waarbij de vorming van nieuwe spelers wordt gefaciliteerd door nieuwe vormen van communicatie. Voor elke soort journalistiek is er een markt; dat geldt zowel voor hoogstaande journalistiek als voor wat ooit het ‘Boulevardblad’ werd genoemd. Eigenlijk creëren ‘weigeraars’ hun eigen markt, niet per definitie eentje zonder die hoogstaande principes die mastodonten als The Washington Post zouden leiden.
De ontwikkeling van de nieuwe, rechts-populistische pers in Nederland is in die zin weinig meer dan het vullen van een ontstane markt niche, maar nu (mede) met andere, digitale middelen. Men weigert de media niet, men weigert de zogenaamde ‘linkse kwaliteitsmedia’. De negatieve waardering die Van den Blink hier aan geeft, alsof het a priori om anti-journalistiek zou gaan, is onterecht. GeenStijl, Powned, The Post Online en aanverwante grote en minder grote media vormen een nieuwe zuil in het medialandschap, zodat digitalisering in die zin slechts gevolgen heeft gehad voor aantal en aard van reacties op de berichtgeving (‘reaguren’)
Staats-business nexus
Van den Blink’s visie lijdt vaker aan wat je ‘het (sociaal-) liberale tekort’ in de media-analyse zou kunnen noemen. Onvoldoende wordt ingezien dat grote ongelijkheid in toegang en beheer nog steeds beslissende gevolgen heeft. Zoals Shell en BP trachten nieuwe technologieën te incorporeren en onder controle te brengen, zo proberen de oude media – in samenwerking met de staat – de mogelijkheden van de digitalisering te claimen.
Wat betreft bovenstaand voorbeeld van de nieuwe populistische pers: het soort product dat het bedrijf levert is wellicht veranderd (web-based in plaats van papier, andere toon, meer mogelijkheden om te reageren), maar in de staat-business nexus bestaat nog steeds onverminderd de grootste slagkracht. GeenStijl is inmiddels gewoon onderdeel van het Telegraaf-concern, Blendle en 360 Magazine zijn inderdaad, zoals Van den Blink onderkent, nog afhankelijk van het gezag van de bronnen die zij brengen. Maar ook – en vooral – van de grote contracten met de oude media mastodonten.
Hypes ontstaan sneller door het nieuwe nieuwsdelen, maar het bereik van belangrijke informatiehubs op de nieuwe media – de oude media online – is daarvoor in de meeste gevallen nog steeds beslissend. De mogelijkheden voor hype-makers zijn wel ruimer, omdat de boodschap, met de smartphone altijd bij de hand, tot in de haarvaten van het menselijke consumptiepatroon is ingebed. Vertrouwen of gezag zijn belangrijk, maar marktpositie is nog steeds de basis. Ook al kan het digitaal opererende publiek nu gemakkelijker, en bovendien legaal, individuele bloggers of commentatoren kiezen om nieuws uit te putten – mits die er op enigerlei wijze in geslaagd zijn zich ‘in de markt te zetten’.
Het is vaker voorgekomen dat groepen mensen opstonden die zich wilden onttrekken aan de gevestigde media door voor alternatieven te kiezen of hebben geprobeerd onder het strikte staat-business regime uit te komen. In de tweede helft van de vorige eeuw waren dat de radio- en tv-‘piraten’, die ‘illegaal’ – want verboden door de staat – vanaf zee of land hun eigen geluid wilden laten horen. GeenStijl is wat dat betreft de TROS of Radio Veronica van nu, opvanghub voor weglopers. Van den Blink zou de luisteraars en kijkers van de talloze kleine piraten of van de enkele gezagsvollere kanalen met meer bereik waarschijnlijk ‘zich verschansende mediaweigeraars’ hebben genoemd.
Curator-functie
Een ander voorbeeld van het tekort in zijn media-analyse is hoe Van den Blink de curator-functie invult. De geschoolde journalisten van het medium selecteren en het medium wordt gekozen op basis van vertrouwen. Maar van een level-playing field tussen aanbieder en ontvanger is, net als bij de oude media, nog steeds geen sprake. De consument kan al dan niet besluiten te consumeren, maar heeft verder – buiten de sporen die hij nalaat in getallen – geen invloed op het product.
In de oude krant heeft de nieuwsconsument dat overigens ook niet. Er is voor het publiek slechts enkele vierkante centimeters beschikbaar voor het ventileren van meningen en deel te nemen aan het debat. Het eigenlijke debat vindt plaats tussen geselecteerde opinievormers, wat feitelijk natuurlijk een elitaire opvatting over democratie met zich meebrengt.
Met andere woorden, als er al sprake zou zijn van democratisering en individualisering van de nieuwsgaring, dan bestaat er in Van den Blink´s universum nog weinig van het afleggen van directe verantwoording met betrekking tot de belangrijke positie van informatiehub die de curator inneemt. Het ‘bestuur’ van de informatievoorziening is nog steeds top-down georganiseerd en de gebruiker kan alleen ‘met de voeten stemmen’. (weglopen, besluiten het product niet te kopen)
In die zin is het concept achter ‘De Correspondent’, gefaciliteerd door de nieuwe mogelijkheden, een stuk verder. De opiniemakers achter dit forum zijn stelselmatig bezig verantwoording af te leggen over de keuzes die men maakt in de nieuwsvoorziening. Zij bieden de ‘leden’ ook de ruimte inhoudelijke voorstellen te doen, hoewel de besluitvorming voor een belangrijk deel in eigen hand wordt gehouden.
De Nieuwe Controle
Uiteindelijk neemt Van den Blink afstand van het gevaar dat de Vier Ruiters van de Apocalyps op de nieuwsvoorziening en informatieverspreiding vormen, en dus ook van de antithese in de titel die als leidraad van zijn essay diende. Het is niet duidelijk waarom. De positie die de Grote Vier (Google, Facebook, Apple, Twitter) in het speelveld innemen neigt al naar een oligopolistische verdeling van marktinvloed op de informatievoorziening.
Die ontwikkeling, gekoppeld aan de banden die deze bedrijven hebben met de Amerikaanse overheid, is bij uitstek een voorbeeld van hoe het radio en tv uiteindelijk ook is vergaan. Welke vorm van communicatie ook werd gelanceerd en hoe de wijze van consumptie ook is veranderd, er is nog steeds geen reden aan te nemen dat de nieuwe media een tendens naar meer centralisering en controle zullen kunnen weerstaan.
De Nieuwe Controle heeft angstaanjagende, totalitaire eigenschappen, en juist in die zin is het een product van de digitalisering. De mogelijkheden voor datamining, data dragnets en surveillance zijn oneindig veel groter geworden nu iedereen met zijn communicatiemiddelen aan de Matrix ligt. De nieuwsgebruiker wordt van consument een product dat geëxploiteerd kan worden; de private ruimte van het individu en de publieke ruimte van de burger worden vermorzeld tussen Big Business en Big Government. Misschien ligt het aan het liberale tekort in Van den Blink´s zienswijze dat hij deze ontwikkeling onderschat.
Burgeronderzoekers?
Diezelfde onderschatting keert terug bij het verkeerd beoordelen van een nieuw fenomeen dat gebruik maakt van de gedigitaliseerde communicatie, de zogenaamde ‘burger-onderzoekers’. Deze nieuwsvoorzieners (wellicht zou Van den Blink ze ‘media-aanvullers’ noemen) zouden met behulp van open source investigation de waarheid een dienst bewijzen. Nieuw Licht ontmoet hier Tegenlicht, dat in een recente tv-uitzending de rol van enkele initiatieven op dat gebied bejubelde.
Op zichzelf is het ontstaan van de burgeronderzoeker een prima ontwikkeling, iets waar ik mijzelf ook aan verbonden heb. Wat jammer genoeg ook in dit geval onderbelicht wordt, is hoe de relatieve posities op het speelveld ook in dit geval de mate van toegang tot het grote publiek bepalen. Ook nu weer is het bereik van de burgeronderzoeker voor het grootste gedeelte afhankelijk van oude mediaconcerns en de oude machtsstructuren.
Bellingcat, een ‘burgerjournalistenplatform’ dat de MH17-vliegramp onderzoekt maar er bij voorbaat al vanuit ging dat Russische separatisten achter de aanslag zaten, kon in Nederland niet groot worden zonder het tv-programma DWDD en enkele bepalende verslaggevers van Nederlandse kranten. Hun anti-Russische focus en hun trendy hype-klare methodieken maken het hen gemakkelijk goed in het blaadje te komen bij hen die de toegang tot de informatievoorziening aan de massa bepalen. Zoals de Nederlandse Bellingcat-medewerker in Tegenlicht zei: ,,Als wij hen (lees: de burger-informanten die informatie leveren die voordelig uitpakt voor het westerse gezichtspunt) geen geluid geven, wordt het verhaal door de Russen bepaald.”
Zo’n uitspraak laat niet alleen zien hoe ideologisch gedreven Bellingcat zich inzet voor een bepaalde geopolitieke agenda, het schijnt ook licht op een merkwaardige manier van denken. Het baseert zich namelijk op het waanidee dat de Russen hier de toegang van informatie tot de media zouden (kunnen) domineren, een observatie die in geen enkele verhouding tot de werkelijkheid staat.
Anders gezegd, ook nu is er een verschil in bereik dat niet wordt bepaald door de aard van de nieuwe technologie, maar door het contouren van de machtsconstellatie. Google sponsort Bellingcat, Facebook sponsort Atlantic Council (=NAVO gelieerde denktank, waarin Bellingcat-oprichter Eliot Higgins ook zitting heeft), het State Department controleert en maakt gebruik van de informatie die Google en Facebook verzamelen. Bellingcat is niet zomaar een groepje burgers. Het is een nuttig radartje in de beeldvormingsmachine gericht op de war at home (het winnen van het thuispubliek voor een oorlog) en daarmee een instrument van de politiek van de NAVO. Vroeger zouden we het een ‘mantelorganisatie’ hebben genoemd.
Blind spot
Organisaties als Bellingcat kunnen dus gebruikt worden om informatie van geheime diensten van een objectieve en betrouwbare oorsprong te voorzien. De Syrisch-Britse onderzoeker die in Tegenlicht breeduit werd bejubeld – waarbij op de achtergrond tot tweemaal toe schijnbaar terloops berichtgeving over vermeende gifgas-aanslagen door Assad voorbij kwam – formuleerde oude technieken in het nieuwe burgerjournalistieke jargon.
Naar eigen zeggen verzamelde hij gegevens van lokale burgers in oorlogsgebieden, waar (westerse) journalisten (en andere westerlingen) niet konden komen. Om de waarheid te dienen uiteraard. Wat hij feitelijk aan het doen was, bleek weinig meer dan wat in de taal van de intel-gemeenschap ‘het runnen van informanten achter de vijandelijke linies’ heet. Van den Blink is niet scherp genoeg ingevoerd om dat te kunnen herkennen, zoals hij ook de macht van oude en nieuwe concerns en overheden op de gedigitaliseerde wereld onderschat.
Ik wil hier geen pleidooi houden voor de stelling dat alles bij het oude is gebleven en om McLuhan´s these te verwerpen. De digitalisering heeft de wereld anders gemaakt en veel van wat Van den Blink analyseert, heeft waarde. Zeker zijn pleidooi voor oude journalistieke principes als ankers voor serieuze vormen van nieuwsgaring kan niet voldoende ondersteund worden, ook al is het bestaan van ‘markten’ die zich op andere principes baseren, geen exclusief modern verschijnsel.
Aan de andere kant is veel hetzelfde gebleven, vooralsnog in ieder geval. Gezag en vertrouwen zijn inderdaad – gelukkig – nog steeds belangrijk voor de nieuwsconsument. Maar vooral kapitaalkracht en machtsverhoudingen bepalen wie wel en wie niet toegang heeft tot de informatievoorziening aan de massa. Dat laatste is in enkele belangrijke gevallen – de Vier Ruiters, de burgeronderzoekers – een blind spot van de essayist, een donkere plek waar het liberale analyse-tekort in schuilt.
titel The medium kills the message – nieuw licht, op journalistiek, media en kijkcijfers
auteur Pieter van den Blink
uitgeverij Ambo|Anthos uitgevers|2016
uitgave Paperback
isbn 9789026335976
prijs € 10,-