Spookbeelden Van Het Fascisme. (Fascisme III)
Het is tien jaar terug dat de Italiaanse historicus Enzo Traverso, docent geschiedenis aan de Universiteit van Cornell (New York), een artikel schreef onder de titel ‘Spectres du fascisme’ (Spookbeeld van fascisme). Het is vanzelfsprekend om vanuit een libertair standpunt de nazistische en fascistische ideologie fundamenteel te verwerpen.
(Foto: Mussolini in 1930, Bundesarchiv, Bild 102-09844 / CC-BY-SA 3.0 bwo wikipedia)
Waar ik moeite mee heb, zijn vormen van ongenuanceerdheid aangaande die verwerping, vaak gepaard gaande met een nietszeggende kretologie. Daar is het onderwerp te serieus voor. We konden dat al opmaken uit deel 2 van deze serie (zie Online).
Enzo Traverso heeft de behandeling van het fascisme in zijn artikel ‘Spectres du fascisme’ ruim opzet. Hij spreekt over ‘postfascisme’, dat hem als term relevanter lijkt. Ik heb uit zijn artikel de inleiding en het hoofdstuk ‘Concepten’ vertaald (het artikel verscheen in Revue du Crieur, 2015/1 en is integraal te downloaden, Online). De tekst die hier volgt, vormt deel III van de serie Fascisme. [ThH]
Enzo Traverso: Het definiëren van nieuwe gezichten van het fascisme impliceert het wegwerken van zowel het algemene gebruik van dat woord als de ‘aangeleerde’ wetenschappelijke omhulling waarin het gevangen zit. De eerste – de nieuwe gezichten –, die zich verspreiden na traumatische gebeurtenissen zoals die van 7 januari 2015 (aanslag op Charlie Hebdo), dienen om alles en zijn tegendeel te kwalificeren – een ‘islamofascisme’-achtig veiligheidsbeleid –, de tweede – ‘wetenschappelijke’ omhulling – maakt er een steriel gebruik van en stelt zich meestal tevreden met een vergelijkende benadering die de terugkeer van de jaren dertig aankondigt. De uitdaging is echter niet gering, namelijk ons in staat stellen de ad hoc instrumenten te vinden om de contouren van dit postmoderne fascisme te ‘onthullen’. Dat moet dan gebeuren zonder een andere ‘horizon van verwachting’ dan die van een terugkeer naar de gestructureerde orde (reactionair, op identiteit gebaseerd en soeverein-achtig), veel meer dan door antisemitisme of anticommunisme, of door hondsdolle islamofobie.
Het fascisme is terug. In feite is het nooit uit het interessegebied van historici verdwenen en heeft het hun controverses gevoed. Ook is het al geruime tijd nadrukkelijk teruggekeerd in publieke debatten. Soms duikt het spontaan weer op, als een soort semantische faciliteit, als we niet weten hoe we nieuwe, onverwachte en vooral zorgwekkende realiteiten moeten benoemen. Met deze term duidt men soms de opkomst van radicale rechtsen bijna overal in de Europese Unie aan, soms het Rusland van Poetin en de facties die in Oekraïne botsen, soms het ‘kalifaat’ dat Daesh probeert op te bouwen in Irak en Syrië, en soms uiteindelijk de terroristische acties in begin 2015 in Frankrijk, in Tunesië of in Kenia.Vooral in Frankrijk hekelt of noemt iedereen het ‘fascisme’, de uitingen van Marine Le Pen tot Manuel Valls, tot aan Alain Badiou en andere linkse intellectuelen, in een verwarrende kakofonie.
Zijn we er zeker van dat het willekeurige gebruik van een dergelijk concept ons echt helpt verschijnselen te begrijpen die zo duidelijk van elkaar verschillen? Veel meer dan het analyseren ervan, dient een beroep op het begrip fascisme om die verschijnselen te stigmatiseren. Dit geschiedt volgens een tendens die typerend is voor onze tijd, ten behoeve van het omvormen van moraliteit tot een cognitieve categorie. De terugkeer van het ‘fascisme’ maakt het echter noodzakelijk en urgent om de realiteiten, die dit begrip omvatten, duidelijk te onderscheiden. [..]
Postfascisme
De onverwachte terugkeer van het fascisme heropent de oude kwestie van de relatie tussen het schrijven van geschiedenis en het publieke gebruik van het verleden. Volgens Reinhart Koselleck, de grondlegger van de ‘geschiedenis van concepten’ (Begriffsgeschichte), gaat de historische ervaring vooraf aan de conceptualisering ervan; de sociale elementen die de geschiedenis vormgeven, gaan vooraf aan de taal die ze definieert, zonder welke ze echter onbegrijpelijk zouden blijven. Er bestaat een spanning tussen historische feiten en hun taalkundige transcriptie, omdat de twee – tegelijk – verschillend en onafscheidelijk zijn. [1]
Dit betekent niet alleen dat concepten essentieel zijn voor het denken over historische ervaringen; het betekent ook dat ze (a) eraan voorbijgaan, (b) het overleven en (c) gebruikt kunnen worden om nieuwe realiteiten te begrijpen.
Dit laatste zal, als het niet ingebed is in een raamwerk van temporele continuïteit, op zijn minst worden gedefinieerd in relatie tot wat er is gebeurd. Historisch comparativisme [zaken met elkaar in verband brengen] heeft, zoals Marc Bloch opmerkt, tot doel analogieën [zaken die op elkaar lijken] en verschillen tussen tijdperken te begrijpen. Dat moet men dan weer weten te onderscheiden van homologieën [zaken aan elkaar gelijk zijn] of herhalingen [2]. Dit soort kwesties komt telkens voort uit de spanning tussen geschiedenis en taal.
Tegenwoordig, met de opkomst van radicaal-rechts, wordt deze spanning acuter en wordt de behoefte aan een vergelijkende benadering urgenter. Aan de ene kant aarzelen analisten om over ‘fascisme’ te spreken – op enkele opmerkelijke uitzonderingen na, zoals de Gouden Dageraad in Griekenland (die kan worden gekarakteriseerd als ‘neo-nazi’) of Jobbik in Hongarije. Ze zijn het erover eens de verschillen te erkennen die deze nieuwe bewegingen scheiden van hun voorouders uit de jaren dertig; aan de andere kant vereist elke poging om dit nieuwe fenomeen te definiëren een vergelijking met het interbellum.
Het concept van ‘fascisme’ lijkt zowel onbevredigend als ongepast en essentieel voor het begrijpen van deze nieuwe realiteit. Het concept van ‘postfascisme’, een term die deze nieuwe realiteit onderscheidt van het historisch fascisme en tegelijkertijd continuïteit en transformatie suggereert, lijkt mij relevanter. Het beantwoordt zeker niet alle open vragen, maar komt overeen met deze overgangsfase.
Om vruchtbaar te zijn mag het comparativisme niet worden gereduceerd tot mechanische parallelliteiten. Weten of de nieuwe radicale-rechtsen samenvallen met een fascistisch ‘ideaaltype’ – de convergentie van nationalisme, racisme en antisemitisme, oppositie tegen de democratie, het gebruik van geweld, massamobilisatie en charismatisch leiderschap – is een nogal steriele oefening. Een continent dat zeventig jaar vrijwel ononderbroken vrede heeft gekend, kan niet hetzelfde ‘brutaliseerde’ beleid uitdragen dat Italië, Duitsland en Spanje in de jaren twintig en dertig trof. Zoeken naar Filippo Tommaso Marinetti, Ernst Jünger en Carl Schmitt – estheten van geweld en theoretici van de totale staat – in het Europa van vandaag, zou net zo anachronistisch en ijdel zijn als het betreuren van de afwezigheid van een filosoof van communicatieve handelen als Jürgen Habermas of een denker over rechtvaardigheid als John Rawls in Italië van 1922 of Duitsland van 1933. Nadenken over het hedendaags fascisme betekent nadenken over de mogelijke vormen van een fascisme van de 21e eeuw, niet de reproductie van dat van tussen twee oorlogen.
Het fascisme wordt vaak aangehaald om autoritaire trends en nieuwe vormen van macht te definiëren die na de Tweede Wereldoorlog opkwamen, niet alleen in Latijns-Amerika maar ook in Europa. In een beroemd artikel uit 1959, op het hoogtepunt van het Adenauer-tijdperk, geloofde Theodor W. Adorno dat ‘het voortbestaan van het nazisme in de democratie’ gevaarlijker was dan het voortbestaan van ‘fascistische tendensen gericht tegen de democratie’ [3]. De Duitse studenten die in de jaren zeventig demonstreerden tegen de anticommunistische wetten van de BRD (Berufsverbot), zeiden niets anders.
In 1974 observeerde Pier Paolo Pasolini de komst van een ‘nieuw fascisme’, gebaseerd op het consumentistische antropologische model van het neoliberale kapitalisme, waarbij het regime van Mussolini onherstelbaar archaïsch leek, als een soort ‘paleofascisme’ [4]. En zo’n tien jaar geleden konden historici die naar het Italië van Berlusconi keken niet anders dan een relatie, zo niet een band, met het klassieke fascisme begrijpen.
Zeker, de verschillen zijn aanzienlijk: Berlusconi als aanhanger van ‘negatieve vrijheden’ en doodsvijand van het communisme – een term die hij gebruikte als metafoor voor elk idee van gelijkheid – zou niet de ambitie gehad hebben om een nieuwe staat op te bouwen. Hij had zich in plaats daarvan gewijd aan de cultus van de markt. Zijn natuurlijke habitat was de televisie, niet de ‘grote bijeenkomsten’ waar zijn voorganger (Mussolini) de voorkeur aan gaf. Zijn charisma en de tentoonstelling van zijn lichaam zouden vervaardigd zijn door moderne communicatiemiddelen en zouden een bijzondere variant van het charisma ‘op afstand’ zijn in plaats van het klassieke charisma, dat door Max Weber werd getheoretiseerd, wat een directe, emotionele, bijna fysieke relatie tussen de leider impliceert en zijn volgelingen [5].
Deze kleine uitweiding is voldoende om aan te tonen dat het fascisme niet alleen een transnationale dimensie heeft – briljante studies hebben het transatlantische karakter ervan benadrukt – maar ook een transhistorische dimensie. Het is het collectieve geheugen dat de link vormt tussen een concept en het publieke gebruik ervan, buiten de historiografische dimensie ervan. Vanuit dit perspectief bezien kan het fascisme een transhistorisch concept worden dat verder gaat dan het tijdperk dat het heeft voortgebracht, op dezelfde manier als andere noties in ons politieke lexicon.
Als je zegt dat de Verenigde Staten, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk democratieën zijn, betekent dat niet dat je de identiteit van hun politieke systemen postuleert, laat staan dat je beweert dat ze overeenkomen met de Atheense democratie uit de tijd van Pericles. Het fascisme van de 21e eeuw zal niet het gezicht hebben van Mussolini, Hitler of Franco, noch – laten we hopen – dat van totalitaire terreur, maar het zou verkeerd zijn hieruit te concluderen dat onze democratieën niet in gevaar zijn. Het rituele voor de geest roepen van externe bedreigingen die op de democratie wegen – te beginnen met het islamitisch terrorisme – vergeet een fundamentele les uit de geschiedenis van het fascisme: de democratie kan van binnenuit vernietigd worden.
Enzo Traverso (Vertaling Thom Holterman; het artikel is integraal te downloaden, Online)
[Volgende keer verschijnt Fascisme IV, getiteld ‘Fascisme en tegenvuur’.]
[Behalve de cartoon in de koptekst, zijn de cartoons van de Engelse illustrator, activistische anarchist, Clifford Harper (1949); zie voor zijn werk, Online.]