Ga naar de inhoud

‘Socialisme of Barbarij’: Revolutionaire Groepering En Tijdschrift Tegelijk

In enkele recent geplaatste items op deze site was er kort sprake van ‘Socialisme of Barbarij’. Het keuze-element dat het tweetal termen voorhoudt, sloeg in de items mede op het heden, maar in feite is er sprake van een voortdurende herhaling: al in 1915 geeft de Poolse marxistische intellectuele en activiste Rosa Luxemburg (1871-1919) een tekst de titel mee ‘Sozialismus oder Barbarei?’. Daarin zit onder meer de kwestie verpakt dat kapitalisme tot crisis en oorlogvoering leidt. Het keuze-element komt in een Franse vertaling terug als er op het einde van de Tweede Wereldoorlog een revolutionaire groepering ontstaat onder de naam Socialisme ou Barbarie. De Belgische auteur Johny Lenaerts is bereid gevonden om de geschiedenis van deze groep uit de doeken te doen en ook zijn aandacht te laten uitgaan naar het tijdschrift dat deze groep onder de zelfde naam heeft uitgebracht. [ThH]

20 min leestijd

(Oorspronkelijk verschenen bij Libertaire Orde)

Inleiding

Socialisme ou Barbarie* was een revolutionaire groepering die op het einde van de Tweede Wereldoorlog ontstond uit een minderheidssstroming binnen de Parti Communiste Internationale (P.C.I.), de Franse trotskistische partij. Kern van de groep werd gevormd door Cornelius Castoriadis (1922-1997) en Claude Lefort (1924-2010). Castoriades, Grieks-Franse filosoof, econoom en psychoanalyticus, is op het einde van 1945 uit Griekenland naar Frankrijk geëmigreerd. Lefort is een Franse filosoof en politiek activist. Hij heeft nog als jonge filosofiestudent colleges gevolgd bij Merleau-Ponty.

Castoriadis en Lefort konden zich niet verzoenen met Trotsky’s stelling dat de Sovjet-Unie, hoe gedegenereerd ook, in wezen toch nog altijd een ‘arbeidersstaat’ was. In 1948 besloten ze met de P.C.I. te breken, vormden een onafhankelijke groepering, en brachten het daaropvolgende jaar het eerste nummer uit van het tijdschrift Socialisme ou Barbarie.

Het was de periode van de Koude Oorlog. De Franse Communistische Partij domineerde de arbeidersbeweging, en de groep verkeerde in een groot isolement. Op het einde van 1952 telde ze nauwelijks tien leden en de publicaties verschenen onregelmatig. Maar dan veranderde de situatie.

De Koreaanse oorlog werd beëindigd, Stalin stierf, in Oost-Berlijn kwamen arbeiders in opstand, en in Frankrijk brak een algemene staking van het overheidspersoneel uit. Er kwam leven in de groepering, er kwamen leden bij, de discussies verbeterden en de publicaties verschenen regelmatiger. Daniël Mothé, die in 1952 bij de groep gekomen was, deed enig systematisch werk in de Renault-fabriek. Met een groep fabrieksarbeiders publiceerde hij Tribune Ouvrière, waarvan hij enkele honderden exemplaren in het bedrijf verspreidde. Henri Simon speelde een belangrijke rol in een beweging van bediendes van een grote verzekeringsmaatschappij. Zij vormden een ‘comité’ en braken met de vakbond. Er werden contacten gelegd met arbeiders uit andere bedrijven en uit de provincies meldde zich een aantal correspondenten.

Het twintigste congres van de Russische Communistische Partij – dat de destalinisering inluidde -, de Hongaarse en Poolse opstanden van 1956 stimuleerden het leven van de groep. Dit alles bevestigde haar standpunten en verhoogde in aanzienlijke mate de verspreiding van het blad en de belangstelling voor de openbare vergaderingen die er in Parijs gehouden werden. Spoedig kende het tijdschrift Socialisme ou Barbarie een oplage van 700 exemplaren (tot 1000 voor sommige uitgaves) en bijna 100 mensen van buiten de groepering woonden de meetings bij. Maar er gebeurde meer dat de gemoederen bezighield. Zo was in november 1954 de Frans-Algerijnse oorlog uitgebroken. Soldaten werden naar de opstandige gebieden gestuurd, wat op veel verzet stuitte. En dan, plotseling, op 13 mei 1958, neemt De Gaulle de macht over. Door de gebeurtenissen gedreven, sluiten tientallen sympathisanten zich bij de groep Socialisme ou Barbarie aan. Waarvoor staat de groep op dat moment?

De aard van de Sovjet-Unie

Socialisme ou Barbarie was dus ontstaan uit een afscheuring van het trotskisme. Ze poogde het stalinisme op een nieuwe manier te ontleden: niet langer meer als een ‘ongeval’ dat zou te wijten zijn aan het toeval of aan de persoonlijkheid van Stalin, maar als de evolutie van een bureaucratie die inherent is aan de bolsjewistische partij.

rosaRosa Luxemburg

Deze bureaucratiekritiek brengt Socialisme ou Barbarie tot een herdefiniëring van het socialisme. Het socialisme kan niet opgevat worden als de ‘nationalisering’ of de opheffing van het privé-bezit, dat de uitbuitingsregimes uit zichzelf reeds lijken te realiseren. Evenmin is het de uitschakeling van de ‘anarchie van de markt’: ‘Het socialisme betekent de opheffing van de deling van de maatschappij in leiders en uitvoerders, hetgeen zowel betekent (a) arbeidersbeheer op alle niveaus – van de fabriek, van de economie en van de maatschappij – als (b) macht van de massa-organen – sovjets, bedrijfscomités of raden. Het socialisme mag nooit meer de macht van een partij zijn, welke haar ideologie of haar structuur ook zij. De revolutionaire organisatie is en kan geen regeringsorgaan zijn. De enige regeringsorganen in een socialistische maatschappij zijn de organen van het sovjet-type, die het geheel van de werkers omvat.’

Poëzie in de arbeid

Het is voor Socialisme ou Barbarie evident dat de arbeid onder het socialisme in alles moet verschillen van de dwangarbeid die er momenteel bestaat. Het is de groepering niet voldoende dat de noodzakelijke arbeidstijd afneemt, de inhoud zelf van het werk moet omgevormd worden.

De werknemers kunnen uiteraard dit probleem niet oplossen van de ene dag op de andere, het zal de taak zijn van de historische periode die we aanduiden met socialisme. Het socialisme betekent dus vooral de oplossing van dit probleem. Het betekent dus niet in eerste instantie de politieke vrijheid, noch de ontwikkeling van de productiekrachten, noch de bevrediging van de consumptiebehoeften. Het betekent de omvorming van de aard en de inhoud van de arbeid, wat moet leiden tot: de bewuste omvorming van de technologie die van het kapitalisme overgeërfd werd, op zulke wijze dat voor de eerste keer in de geschiedenis deze technologie ondergeschikt gemaakt wordt aan de behoeften van de mens en dit niet enkel als consument, maar als producent. De socialistische revolutie betekent het begin van deze omvorming.

Voor Marx, zo merkt Castoriadis op, houdt al te dikwijls de machtsovername door de producenten – het socialisme – enkel maar in: een uitwendige politiek en economisch beheer dat deze arbeidsstructuur intact laat en dat alleen de meest ‘onmenselijke’ aspecten ervan worden hervormd. De arbeid zou in dit opzicht behoren tot het rijk van de noodzaak. En het rijk van de vrijheid kan slechts gebaseerd zijn op het rijk van de noodzaak.

Waar het werkelijk om zou moeten gaan, zo stelt Castoriadis – en Marx heeft deze conclusie op andere plaatsen getrokken -, is dat het rijk der vrijheid begint wanneer de arbeid vrije activiteit wordt: ‘Het probleem bestaat erin om van heel de tijd een tijd van vrijheid te maken, en aan de concrete vrijheid toe te staan dat het zich tot creatieve activiteit omvormt. Het probleem bestaat erin de poëzie in de arbeid te plaatsen. (Poëzie betekent in feite creatie.)’

Bureaucratie

Castoriadis is van mening dat alle organisaties die de arbeidersbeweging sedert de 19de eeuw uitgebouwd heeft – vakbonden en partijen- uiteindelijk gedegenereerd zijn en geïntegreerd werden in het uitbuitingssysteem. Deze degeneratie van de arbeidersorganisaties is gepaard gegaan met hun bureaucratisering, dat wil zeggen de vorming van een laag onafzetbare en oncontroleerbare leiders. En de politiek van deze organisaties drukt momenteel de belangen en de aspiraties van deze bureaucratie uit.

Daar waar de bureaucratische organisaties de macht overgenomen hebben, zoals in de Sovjet-Unie en Oost-Europa, is het voor het proletariaat duidelijk dat zij de zuivere en simpele incarnatie vormen van een uitbuitingssysteem. In de meeste westerse landen, zo merkt Castoriadis op, toont de houding van de werkers tegenover de bureaucratische organisaties aan dat zij er instellingen in zien die buiten hen staan en hen vreemd zijn: ‘In tegenstelling tot wat er nog op het einde van de Tweede Wereldoorlog gebeurde, geloven in geen enkel geïndustrialiseerd land de werkers nog dat de partijen en de vakbonden fundamenteel hun situatie willen of kunnen veranderen. Zij kunnen de partijen en vakbonden “steunen”, door voor hen te stemmen als voor het mindere kwaad; zij kunnen hen gebruiken – dat is bij de vakbonden nog meer het geval – zoals men een advocaat of de brandweer gebruikt. Maar zelden mobiliseren zij zich voor hen of op hun oproep; nooit participeren zij eraan. Of het ledental van de vakbonden stijgt of vermindert, niemand zal deelnemen aan de vakbondsvergaderingen. De partijen kunnen minder en minder rekenen op het actieve militantisme van de arbeidersaanhang en functioneren voornamelijk met betaalde vrijgestelden, kleinburgers of ‘linkse’ intellectuelen. In de ogen van de arbeiders maken partijen en vakbonden deel uit van de gevestigde orde – min of meer even verrot als de rest, maar in wezen eraan gelijk. Als de arbeidersstrijd ontketend wordt, dan gebeurt dit zeer dikwijls buiten de bureaucratische organisaties om, soms zelfs rechtstreeks tegen hen in.’

 ClaudeLefortClaude Lefort

Informele strijd

Socialisme ou Barbarie was een van de eerste – en weinige – groeperingen die oog hadden voor de informele strijd- en organisatievormen van de arbeidersbeweging.

Men heeft de gewoonte de ogen te richten op de ‘historische’ momenten van de arbeidersstrijd – revolutie of algemene staking -, of op zijn minst op dat wat men zijn expliciete organisatie en actie kan noemen – vakbonden, partijen, belangrijke stakingen. Maar volgens Castoriadis kunnen deze acties en deze organisaties slechts begrepen worden als momenten in een ontwikkeling van permanente actie en organisatie, die hun oorsprong vinden in de diepgang van het dagelijkse leven van het bedrijf en die enkel levendig en oorspronkelijk blijven door daar onophoudelijk naar terug te verwijzen.

Deze dagelijkse actie en organisatie, waar Socialisme ou Barbarie een zeer belangrijke rol aan toeschrijft, laat zij vallen onder de term impliciete strijd. De informele of elementaire organisatie van de arbeiders vormt maar één aspect van deze strijd. De organisatie is niet meer dan een logisch moment in de ontwikkeling van de strijd. De strijd omvat de actie, de organisatie, de doelstellingen. Deze impliciete strijd wordt gezien als de keerzijde van de dagelijkse arbeid van de arbeiders.

In een kapitalistisch bedrijf gaat werk niet zonder strijd. Dit vloeit rechtstreeks voort uit een arbeidsorganisatie die gebaseerd is op de tegenstelling tussen leiders en uitvoerders. Daardoor is de kapitalistische arbeidsorganisatie gebaseerd op de definitie van de arbeidsnormen. De arbeiders verzetten zich tegen deze normen. Men zou in deze strijd enkel een ‘verdediging tegen de uitbuiting’ kunnen zien. Maar volgens Castoriadis houdt dit veel meer in: precies om zich te verdedigen tegen de uitbuiting is de arbeider verplicht het recht op te eisen om zelf zijn werkritme te bepalen, en verzet hij zich ertegen als een ding behandeld te worden. De arbeiders leveren een dagelijkse strijd tegen de kapitalistische organisatievorm, en uit deze strijd ontstaan embryonale elementen van een nieuwe maatschappelijke organisatievorm, van een nieuwe houding en van een nieuwe mentaliteit. Het is vanuit dit terrein dat men zou moeten vertrekken om de dynamiek en de betekenis van de arbeidersstrijd te analyseren.

De rol van de revolutionairen

In de loop van 1953 had de toen tachtigjarige astronoom en marxistische denker Anton Pannekoek – samen met de dichter Herman Gorter – theoreticus van het radencommunisme, kennisgemaakt met Socialisme ou Barbarie. Hij schrijft een enthousiaste brief aan Castoriadis, die in Socialisme ou Barbarie afgedrukt wordt, en waarin hij overeenkomsten maar ook verschilpunten met de Franse groepering ter sprake brengt. Zo is hij het er niet mee eens om de Russische revolutie van 1917 een proletarische revolutie te noemen: ‘Het ging, om het kort te houden, om de laatste burgerlijke revolutie, maar die was het werk van de arbeidersklasse. Burgerlijke revolutie betekent een revolutie die het feodalisme vernietigt en de weg opent naar de industrialisering met alle maatschappelijke gevolgen die dat impliceert.’

 PannekoekAnton Pannekoek

Pannekoek is verheugd te lezen dat de groep Socialisme ou Barbarie – net als hijzelf – een centrale rol toekent aan de arbeidersraden. Toch legt hij het accent anders: ‘Terwijl u de activiteit van deze organen beperkt tot de organisatie van het werk in de fabrieken na de maatschappelijke machtsovername door de werkers, beschouwen wij hen eveneens als organen waarmee de arbeiders deze macht veroveren.’

Pannekoek verzette zich vooral tegen de opvatting dat een revolutionaire partij of organisatie de leiding van de strijd naar zich toe zou trekken. Hij stemt met Socialisme ou Barbarie in als deze stelt dat haar taak op de eerste plaats van theoretische aard is: ‘door middel van studie en discussie de beste weg van actie voor de arbeidersklasse te vinden en aan te duiden’.

Pannekoek had met zijn brief een gevoelige snaar geraakt. Want voor Castoriadis mocht een revolutionaire groepering zich niet beperken tot louter theoretisch werk: ‘Ik denk dat deze taak ook en vooral een taak van strijd en organisatie is.’ Dit standpunt vormde een twistappel binnen de groepering Socialisme ou Barbarie. Het zou in 1958 uitlopen op een scheuring. Een deel van de groep (met Claude Lefort en Henri Simon als woordvoerders) zou Socialisme ou Barbarie verlaten en een nieuwe groepering oprichten, Informations et Liaisons Ouvrières, dat later tot Informations et Correspondances Ouvrières omgedoopt werd. Castoriadis was de woordvoerder van de meerderheidstendens en behield Socialisme ou Barbarie.

Beide tendensen waren het eens in hun afwijzing van het leninistische partijmodel, volgens hetwelk het socialisme van buitenuit in de arbeidersklasse gebracht wordt. Een opvatting die niet eigen is aan het bolsjewisme, maar dat ook de houding vertolkt van de leiders van de Tweede Internationale en van de reformisten. Dergelijke ideeën staan haaks op de kritiek van de bureaucratie en het doel van de arbeidersautonomie zoals die door Socialisme ou Barbarie geformuleerd werden. Men kan niet aanvaarden dat het politieke bewustzijn van buitenaf, door een georganiseerde minderheid, in het proletariaat binnengebracht wordt. Evenmin dat de partij een machtsorgaan zou moeten vormen.

Volgens Castoriadis vervallen Lefort en zijn vrienden evenwel in het andere uiterste: onder het motto van elke leiding van het proletariaat af te zweren, zouden deze de revolutionaire organisatie reduceren tot een discussieclub, die weigert de taken van strijd en organisatie op te pakken.

Men heeft binnen Socialisme ou Barbarie veel gediscussieerd over het probleem van de ‘strijdcomité’s’, waaronder men de poging tot autonome hergroepering van kleine kernen per bedrijf en onafhankelijk van politieke organisaties verstond. Zo stelde men zich in het bijzonder de vraag of dergelijke hergroeperingen buiten een periode van openlijke strijd een permanente activiteit konden ontplooien. Dat was een kwestie die door de bureaucratisering van de vakbonden erg actueel gemaakt werd: kon er onder het uitbuitingsregime op een permanente wijze een klassenorganisatie van arbeiders bestaan, zelfs minoritair, embryonaal en haast informeel ?

Castoriadis: ‘Er bestaat een enorme objectieve behoefte van de arbeidersklasse om autonome strijdorganen te vormen; en er is het feit dat de enigen die voor dergelijke organen opteren en vastbesloten zijn de nodige arbeid te verrichten opdat zij tot stand zouden komen, enkele politieke militanten zijn met duidelijk omlijnde ideeën.’

De autonome klassenorganisatie zou dan ook een politiek karakter moeten dragen, zich niet beperken tot louter bedrijfsarbeid, en actief moeten interveniëren op alle vlakken van de klassenstrijd.

Terugtrekking in het privéleven

Tussen 1958 en 1961 nam het ledental van Socialisme ou Barbarie toe. In Parijs waren er twee of drie cellen actief en in de provincie werden er verschillende andere opgericht met studenten en arbeiders. Tegen 1960 telde men een honderdtal leden, hetgeen al heel wat was voor deze periode. Er volgden publieke meetings en de groepering won aan invloed bij sommige studenten in Parijs alsook bij arbeiders in de Renaultfabrieken. Deze ontwikkeling liep parallel met de demonstraties tegen de oorlog in Algerije en met de afwijzing van schandelijke standpunten van de traditionele organisaties.

In een serie artikelen uit 1959-1961, onder de titel ‘Le mouvement révolutionnaire sous le capitalisme moderne’, komt Castoriadis tot enkele belangrijke conclusies. Hij ging daarin uit van de vaststelling dat het kapitalisme een aantal nieuwe kenmerken vertoonde. De heersende klassen waren erin geslaagd om het niveau van de economische activiteit te controleren en om grote economische crisissen te vermijden. Werkloosheid was zo goed als verdwenen. Het reële loon van een arbeider was gevoelig gestegen, hetgeen een verhoging van de massaconsumptie met zich gebracht had. De vakbonden, die radertjes van het systeem geworden waren, onderhandelden over de volgzaamheid van de arbeiders in ruil voor een loonsverhoging. Het politieke leven speelde zich nog enkel af tussen specialisten, en de bevolking toonde daar geen interesse voor. Er waren geen politieke organisaties meer waarin de arbeidersklasse participeerde en die zij met haar acties steunde. Het proletariaat verschijnt niet meer als een klasse met eigen belangen. De bevolking trekt zich in zijn geheel in het privéleven terug en denkt enkel nog aan haar persoonlijke belangen, de belangen van de samenleving lijken haar te ontsnappen.

We zouden volgens Castoriadis het stadium bereikt hebben van de ‘geacclimatiseerde nachtmerrie’, waarin in het privéleven enkel de consumptie om de consumptie telt, en in het collectieve leven de organisatie om de organisatie, en daarmee gepaard gaand: terugtrekking in het privéleven en apathie tegenover zaken van collectief belang, ontmenselijking van de maatschappelijke verhoudingen.

Voorkant.Castoriadis

Herbeginnen

Men zou hieruit kunnen concluderen dat er geen revolutionair prespectief meer bestaat. Castoriadis was evenwel een andere mening toegedaan. De grote staking van 1960-61 in België, waarin tot een miljoen werknemers voor een maand het werk neerlegden, was voor hem een betekenisvol gebeuren. Het drukte ongetwijfeld zijn stempel op een aantal praktische conclusies, die voor zichzelf spreken, en waarvan er een aantal op een bijzondere manier weer actueel geworden is:

  • ‘Als georganiseerde beweging dient de revolutionaire beweging vanaf nul opnieuw opgebouwd te worden. Deze reconstructie zal een stevige basis verwerven in de ervaringen van de arbeidersbeweging, maar zij vooronderstelt een radicale breuk met de huidige organisaties, hun mentaliteit, hun werkmethodes, hun acties. Alles wat bestaan heeft en wat er bestaat als geïnstitutionaliseerde vorm van de arbeidersbeweging (partijen, vakbonden, enz.) is hopeloos en onherroepelijk verouderd, verrot, geïntegreerd in de uitbuitingsmaatschappij.’
  • ‘De traditionele organisaties baseerden zich op het idee dat de economische eisen het centrale probleem voor de arbeiders vormden, en dat het kapitalisme niet in staat is daaraan te beantwoorden. Dit idee moet resoluut afgewezen worden, omdat het in niets met de huidige realiteit overeenstemt. De revolutionaire organisatie en de activiteit van revolutionaire militanten in de vakbonden kunnen niet gebaseerd zijn op het verder opdrijven van economische eisen, die zonder grote problemen door het kapitalistisch systeem realiseerbaar zijn.’
  • ‘De uitbuitingsrelatie in de huidige samenleving neemt meer en meer de vorm aan van een hiërarchische verhouding; en het respect voor de waarde van de hiërarchie, dat gesteund wordt door de ‘arbeiders’-organisaties, wordt het laatste ideologische steunpunt van het systeem. De revolutionaire beweging moet een systematische strijd organiseren tegen de ideologie van de hiërarchie in al haar vormen, en tegen de hiërarchie van de lonen en arbeidsplaatsen in de bedrijven.’
  • ‘De revolutionaire beweging moet niet langer meer optreden als een politieke beweging in de traditionele betekenis. De politiek in traditionele betekenis is dood, en om goede redenen. De bevolking keert er zich van af omdat zij haar ziet als wat zij in haar sociale realiteit is: de activiteit van een laag van professionele mystificators die rond de staatsmachine en diens aanhangsels draaien om daar in door te dringen of om er zich van meester te maken. De revolutionaire beweging moet uitkomen voor wat zij is: een totale beweging die belang stelt in alles wat de mensen doen en ondergaan in de maatschappij, en op de eerste plaats in hun reële dagelijkse leven.’
  • ‘De revolutionaire beweging moet dus ophouden een organisatie van specialisten te zijn. Het moet de plaats worden – de enige in de huidige maatschappij, buiten het bedrijf – waar een groeiend aantal individuen het ware collectieve leven opnieuw leert kennen, hun eigen zaken ter hand neemt, zich verwerkelijkt en zich ontwikkelt door in wederzijds respect voor een gemeenschappelijk project te werken.’
  • ‘De kloof tussen de oudere generatie en de jongerenrevolte in de moderne samenleving kunnen niet vergeleken worden met het “generatieconflict” van weleer. De jongeren verzetten zich niet tegen de ouderen om hun plaats in te nemen in een gevestigd en erkend systeem, zij wijzen dit systeem af, erkennen diens waarden niet. De huidige maatschappij verliest zijn greep op de jongeren. De kloof is bijzonder diep op het vlak van de politiek.

Enerzijds hebben we de overweldigende meerderheid van kaders en volwassen arbeidersmilitanten die niet meer, welke ook hun goede bedoelingen zijn, kunnen veranderen. Zij herhalen machinaal de lessen en de zinnen die zij ooit geleerd hebben en die leeg geworden zijn. Anderzijds slagen de traditionele organisaties er minder en minder in om jongeren te recruteren, in wier ogen hen in niets onderscheidt van heel de vermolmde en bespottelijke santenkraam, die zij leren kennen als zij zich op het terrein van het sociale leven begeven.

De revolutionaire beweging kan een positieve betekenis geven aan de immense revolte van de huidige jeugd en er de hefboom van maken voor de sociale omvorming indien zij erin slaagt de ware en nieuwe taal te vinden die zij zoekt, en haar een activiteit te tonen van daadwerkelijke strijd tegen de wereld die zij afwijst.’

  • ‘De crisis en de aftakeling van het kapitalistisch systeem breiden zich momenteel uit tot alle sectoren van het leven. Zijn leiders sloven zich uit om de breuken van het systeem te dichten zonder dat zij daar ooit in slagen. In deze maatschappij, de rijkste en sterkste die de aarde ooit gekend heeft, is de ontevredenheid van de mensen, hun onmacht tegenover hun eigen creaties veel groter dan ooit. Indien tegenwoordig het kapitalisme erin slaagt de arbeiders naar hun privéleven terug te dringen en hen van het sociale probleem en van de collectieve actie af te houden, dan kan deze fase niet eeuwig blijven duren, al was het maar omdat de bestaande maatschappij er als eerste door verstikt wordt. Vroeg of laat, als gevolg van één van de onvermijdelijke “ongevallen” onder het huidige systeem, zullen de massa’s opnieuw in actie komen om hun leven te veranderen.’

Kapitalisme

Filosofische wending

De ideeën die Castoriadis in dit essay formuleert, riepen vanaf het begin in de schoot van de groepering een heftige weerstand op. Er ontwikkelde zich een oppositie, waarin we merkwaardigerwijze de latere postmodernistische filosoof Lyotard terugvinden. De voorstellen om te werken rond themata zoals de kritiek van de consumptiemaatschappij, het onderwijs, de crisis van de jeugd en studentenproblemen, de vrouw, het gezin, de seksualiteit, de cultuur… werden onthaald met hoongelach of bedolven onder een hoop platitudes. Men weigerde de betekenis onder ogen te zien van de relatieve toeloop van studenten naar de groepering – hetgeen, op kleine schaal, vooruitliep op Berkeley en Mei 68. Men beschouwde hen enkel als materiaal voor het vormen van militanten die zo snel mogelijk naar de fabriekspoorten dienden gestuurd te worden, en geenszins had men oog voor de specificiteit van hun motiveringen en problemen. Ontelbare uren discussies werden er door de oppositie verspild in de poging om aan te tonen dat er geen ‘studentenkwestie’ zou bestaan, en dat alle problemen gereduceerd konden worden tot de economische uitbuiting van het kapitaal en de onderdrukking van de staat.

De discussies hielden aan en zouden in 1963 uitlopen op een splitsing. Op een amicale manier kreeg de oppositie het maandblad Pouvoir ouvrier dat de groepering sedert 1959 uitgaf en dat aan de arbeidersproblematiek gewijd was. De meerderheidsstroming rond Castoriadis behield Socialisme ou Barbarie. Na de splitsing werden er nog zes nummers van het blad uitgegeven, het laatste dateert van juni 1965. De groepering zou actief blijven tot in de lente van 1966. Gedurende deze laatste periode was de respons het grootst (meer dan 1 000 exemplaren werden er van elk nummer verkocht, aan de publieke meetings namen meer dan 200 mensen deel). Maar anderzijds was er geen feedback meer. Castoriadis was, in een reeks van ellenlange artikelen, begonnen met zijn kritiek op het geheel van het marxisme te formuleren. Zijn essays namen een meer abstracte en filosofische wending. De groep voelde niet de noodzaak aan om ze te bediscussiëren. Men besloot uiteindelijk het blad op te heffen. Het bleek niet langer meer aan een behoefte te voldoen. De analyses van de voorbije jaren werden door nieuwe groepen overgenomen, en zouden in 1968 de arbeiders- en studentenrevolte inspireren.

Johny Lenaerts

Aantekeningen

*François Dosse, ‘Castoriadis, une vie’, Paris: La Découverte, 2014; Philippe Gottraux, ‘”Socialisme ou Barbarie”. Un engagement politique et intellectuel dans la France de l’après-guerre’, Lausanne: Editions Payot, 1997.

[ 1 ] De titel van het Franse tijdschrift Socialisme ou Barbarie is een verwijzing naar een tekst van Rosa Luxemburg uit 1915, Sozialismus oder Barbarei?; voor haar tekst in het Duits, klik HIER, in het Nederlands, klik HIER.

[ 2 ] Een artikel over Cornelisus Castoriades (in het Frans), klik HIER.

[ 3 ] De theorie van het instorten van het kapitalisme, door Anton Pannekoek (1934). Hij steunt daarbij op de theorieën van Rosa Luxemburg en Henryk Grossmann, en laat zien waarom her kapitalisme nooit in elkaar zal storten aan wat voor interne systeem tegenstellingen, maar alleen door de bewuste actie van de arbeidende klasse. Pannekoek: ‘De zelf-emancipatie van het proletariaat is de instorting van het kapitalisme’. Voor zijn theorie (in het Engels), klik HIER.