Reflecties over utopisch denken
Vijfhonderd jaar na het verschijnen van ‘Utopia’ treedt een aantal Nederlandstalige commentatoren in het voetspoor van Thomas More. Waarheen die sporen precies leiden blijft ook voor deze heren een twistpunt omdat het ‘Utopia’ een zeer multi-interpretabel boek blijft. Toch is ‘Andersland’ een reader die in zijn geheel aanzet tot het aanscherpen van reflecties over utopisch denken.
(Door Walter Lotens, deze recensie verscheen, al op 9 mei 2017, eerder bij DeWereldMorgen)
‘Utopia’ is een zeer waardevol boek niet minder nuttig dan aangenaam, over de beste der republieken uit het nieuwe eiland Utopia door de beroemde Thomas Morus, burger van London en vice sheriff, voor het eerst uitgegeven door M. Pierre Gillis te Antwerpen en gedrukt door Dirk Martens van Aalst, typograaf bij de achtbare universiteit van Leuven.
Zo werd ‘Utopia’ van Thomas More in 1516 aangekondigd. Vijfhonderd jaar later blijkt dat boek nog steeds springlevend.
In de voetsporen van More
Tentoonstellingen en nieuwe publicaties zetten in 2016 het werk van Thomas More nog eens extra in de verf. In dat kader past de reader Andersland die samengesteld werd door de Leuvenaars Erik De Bom, intellectueel historicus en politiek theoreticus, en Toon Van Houdt, classicus en cultuurhistoricus, en beiden ook curator van de tentoonstelling ‘Utopia & More’. Echt verbazend is die speciale aandacht nu ook weer niet, want utopisch denken is des mensen en van alle tijden, ook van vóór Thomas More zijn ‘Utopia’ schreef en hij dat streven naar het nog niet zijnde de dubbelzinnige naam ‘utopie’ meegaf.
Andersland is een lijvige bundel geworden die uiteenvalt in vier hoofddelen waarvan de eerste drie overwegend historisch van aard zijn en waaraan, buiten de samenstellers, veertien auteurs hun medewerking hebben verleend. In het eerste deel ‘More en zijn utopia’ schrijven Marc Laureys, Christoph Pieper en Erik De Bom over de humanist Thomas More, zijn vriendschap met Erasmus, maar ook over de gelaagdheid van ‘Utopia’ dat zich daardoor leent tot verschillende interpretaties. In het tweede deel ‘Ideale staten en droomlanden vóór Utopia’ geven Geert Roskam en Jef Janssens een caleidoscopisch overzicht van wat zij ‘proto-utopische’ literaire ontwerpen en politieke experimenten noemen uit de Grieks-Romeinse oudheid. ‘Van utopia naar utopisme’ luidt het derde deel van dit boek met interessante bijdragen van Toon Van Houdt die vroegmoderne utopieën schetst, maar vooral van architect Piet Lombaerde die een boeiende historische schets brengt over de mythe van de ideale stad van Plato tot Ledoux. Verder is er ook de bijdrage van literatuurwetenschapper Kevin Absilis die zich, in gezelschap van Zygmunt Bauman, buigt over wat hij, ook na de dystopieën van Huxley, Orwell en Zamjatin, de veerkracht van de utopische verbeelding noemt.
More en mini-utopieën
De naar mijn smaak belangrijkste bijdragen komen voor in het vierde deel ‘Hedendaagse confrontaties met More’ die reflecteren op het utopisch denken in deze tijd. De bijdragen van de filosofen Thomas Decreus en Lieven De Cauter hebben mij, samen met het voorwoord van de Nederlandse filosoof Hans Achterhuis, het meest geboeid. In dat voorwoord doet Achterhuis nog eens dunnetjes zijn zoveelste intellectuele zoektocht over die hem, zoals hij dat in zijn laatste boek ‘De koning van Utopia’ beschrijft, tot nieuwe inzichten heeft gebracht in verband met de ‘Utopia’ van Thomas More. In zijn eerdere werk spitste Achterhuis zich voornamelijk toe op het tweede deel van de Utopia dat de schets van het onbekende eiland ‘Utopia’ bevat, zoals de reiziger Rafaelo Babellario (in de oorspronkelijke Latijnse tekst heet hij hythlodaeus of, vrij vertaald, onzinverkoper) het aan Thomas More vertelde en dat volgens Achterhuis een voorbeeld is van een utopie die verwordt tot een dystopie zoals onder andere ook de Amerikaanse auteur Dave Eggers dat beschrijft in zijn roman De cirkel. Achterhuis spitst zich in zijn hernieuwde lectuur op het veel minder gelezen eerste deel toe dat een uitvoerig tafelgesprek bevat bij Lord Chancellor John Morton waarin Rafaelo de degens kruist met juristen en geestelijken. Centraal daarin staat de grote economische crisis die volgens Rafaelo voortkomt uit de enclosure of the commons, de omheining van de gemeenschappelijke gronden waarvoor Hans Achterhuis de oud-Nederlandse term ‘meent’ gebruikt. Het is vooral dat maatschappijkritisch stuk over de toestand in het toenmalige Engeland dat Hans Achterhuis nu op de voorgrond plaatst en dat volgens hem aansluit bij wat hij de vele mini-utopieën noemt, kleinschalige en partiële projecten die zich tussen staat en markt bewegen, die hij nu ziet opduiken.
Heroveren van de commons
Dat is ook de insteek van Lieven De Cauter in zijn bijdrage ‘Het moment Morus. Utopia in het licht van de ‘nieuwe omheiningen van het gemeengoed’. Ook zijn herlezing van ‘Utopia’ waarin de herovering van de commons, van die beweging naar ‘vergemeenschappelijking’ centraal staat, leidt tot een herdefinitie van het begrip ‘utopie’. In open source- en coöperatieve bewegingen, urban gardening en allerlei activiteiten van burgerbewegingen ziet hij een radicaal, creatief antwoord op de onteigening van het gemeengoed. Al die initiatieven noemt hij ‘utopisch’ omdat zij niet te plaatsen zijn in de gangbare kaders.
Dat is ook de benadering van Thomas Decreus in zijn bijdrage ‘De hedendaagse utopie. Van gevaar tot noodzaak’. Hij spreekt over ‘het utopische verlangen’ naar een andere, betere samenleving. Zoals ook in zijn laatste boek ‘Dit is morgen’ verwijst hij naar al die ‘mini-utopieën (cohousing, stadstuinieren, coöperaties, autodelen, enz.) die nog niet direct de wereld gaan veranderen, maar die de hoop en het verlangen die eraan ten grondslag liggen wel blootleggen.
Ernst Bloch
Zonder de naam te noemen sluiten zowel Achterhuis, als De Cauter en Decreus aan bij het gedachtegoed van de Duitse filosoof van de hoop Ernst Bloch die in zijn monumentale Das Prinzip Hoffnung onderzoek deed naar wat hij ‘concrete utopieën’ noemt. Het ‘beginsel hoop’ noemt Bloch de ‘warme golfstroom’ op een mogelijke menselijke bevrijding. Het is die onderstroom van het streven naar ‘het nog niet zijnde’ die Bloch probeert boven te halen. Het ‘nog niet’ houdt de hoop levend en maakt de kern uit van een utopisch bewustzijn. In de woorden van de Duitse filosoof: “De werking van de hoop vereist mensen die zich actief storten op het wordende, waartoe ze zelf behoren. Hopen is jezelf aan de toekomst geven, en dat engagement met de toekomst maakt het heden leefbaar.” Het zou zeker een verrijking geweest zijn mocht er in deze reader een bijdrage opgenomen zijn om de concrete utopie van Bloch een plaats te geven. Iemand als Ludo Abicht, die nog ooit cursus volgde bij de Duitse filosoof zou dat zeker uitstekend gedaan hebben.
De reader eindigt naar mijn smaak een beetje in mineur want ‘Bij wijze van uitleiding’ hebben de samenstellers het nodig gevonden om twee bekende Leuvenaars aan het woord te laten. Rik Torfs heeft het in een weinig geïnspireerde en weinig relevante tekst over de ‘Herbergzame utopie’ en Louis Tobback laat in ‘Lessen uit Utopia enkele beschouwingen van hem optekenen over ‘slonzige democratie, hebzucht en de condition humaine’. Hij maakt van de gelegenheid gebruik om wat steken uit te delen naar ‘actiegroepen die de burger niet vertegenwoordigen’, naar Ringland en naar standpunten van Luc Huyse die precies aansluiten bij het pleidooi voor de mini-utopieën die Hans Achterhuis, De Cauter en Decreus in Utopia menen te herkennen. Dit zegt natuurlijk veel meer over Tobback dan over Thomas More die – en dat blijkt nogmaals – er in elk geval voor gezorgd heeft dat, ook na vijfhonderd jaar, zijn Utopia multi-interpretabel blijft. Ondanks deze laatste kritische bedenkingen blijft Andersland een reader die in zijn geheel aanzet tot het aanscherpen van reflecties over utopisch denken.
Erik De Bom & Toon Van Houdt (reds), Andersland, in de voetsporen van Thomas More, Polis, Kalmthout, 2016, 382 blz. ISBN 9789463101691, prijs 24,95 euro