Ga naar de inhoud

Recensie boek Ya Basta

Ya Basta is een zojuist in België verschenen boek over globalisering en de globaliseringsbeweging. Een uitgebreide recensie verscheen in Buiten de Orde en volgt hier:

19 min leestijd
Placeholder image

Mijn dochter Hanne waagt met haar vriendin Jessa enkele danspasjes op de muziek van Manu Chao, ’troubadour van de antikapitalisten’. “Dat valt wel mee”, zeggen de meisjes terwijl ze de CD-hoes onderzoeken die ik net als cadeau voor mijn 48ste verjaardag gekregen heb. Jessa logeert bij ons omdat haar ouders het Europees Sociaal Forum in Firenze bezoeken. Een korte nieuwsflits de avond voordien meldde een vredesmanifestatie met 400.000 deelnemers (volgens de politie), tussen de 500.000 en 1 miljoen volgens de organisatoren. Mijn hart begint sneller te kloppen: ‘de’ beweging zit nog altijd in de lift. Het is meer dan een ééndagsvlieg! Ik blader nog eens door “Ya Basta!”, het pas verschenen collectieve werk van drie jonge Vlaamse intellectuelen (een communist, een Trotskist en een libertaire eco-socialist), bedoeld als inleidende stand-van-zaken over het hoe en waarom, de theorie en de praktijk van de andersglobalistenbeweging.

Vormgeving: een postmoderne collage

Om de beweging te beschrijven doen de auteurs een beroep op hun eigen ervaringen (het Genua-verhaal op pp. 211-220), ervaringen van hun mede-activisten en een selectie uit de eindeloze reeks boeken en tijdschriftartikelen die reeds aan het thema gewijd zijn. Het boek bestaat uit negen ‘normale’ hoofdstukken die echter doorspekt zijn met interviewtjes, actieverslagen, geëngageerde poëzie en ondersteunende illustraties. Deze gevarieerde vormgeving kan beschouwd worden als een weerspiegeling van de verscheidenheid aan motivaties en standpunten die in de beweging zelf aanwezig zijn. Meer klassieke lezers -zoals ikzelf- lopen het gevaar in zo’n postmoderne collage van analyses, indrukken en stellingnamen de rode draad van het verhaal uit het oog te verliezen. Omdat het echter gaat om een collectief werk van duidelijk links geprofileerde auteurs, die echter niet allemaal op dezelfde golflengte zitten, mag de vraag gesteld worden of die rode draad er wel zo toe doet. Zowel de meer verhalende en theoretische hoofdstukken als de bijgevoegde interviews staan voor een groot deel op zichzelf en kunnen dus ook afzonderlijk gelezen worden en zelfs in een volgorde die de lezer zelf kiest. De zware inhoud van het boek wordt daardoor ‘verlicht’ en bovendien krijg je de impliciete boodschap mee dat de andersglobalistenbeweging gedragen wordt door geïnformeerde en mondige mensen die hun denken en doen niet laten voorschrijven door intellectuele en politieke betweters. Het boek is ook duidelijk bedoeld als een ‘inleiding’ voor een nieuwe generatie geëngageerde jongeren die niet gepokt en gemazeld zijn in het links-ideologische jargon. Dat is verfrissend maar zou door de ouderen als oppervlakkig ervaren kunnen worden. De Vlaamse/Belgische invalshoek is natuurlijk niet te vermijden, maar een kort intermezzo geschreven door Robin van Stokrom (pp. 260-269) moet het boek tevens aantrekkelijk maken voor geïnteresseerde lezers uit het Noorden.

Kapitalistische globalisering en de tegenbeweging

Twee derde van het toch wel lijvige boek (358 blz.) behandelt de geschiedenis, de theorie en de praktijk van het verzet tegen de kapitalistische globalisering.
Maar in de eerste 130 bladzijden wordt dieper ingegaan op de vraag tegen welke soort globalisering men zich teweerstelt. ‘Globalisering’ verwijst eerst en vooral naar de verspreiding van de kapitaalslogica over de ganse aardbol. Van de vroegere overzichtelijke geopolitieke indeling in een Eerste Wereld (Noord-Amerika, West-Europa en Japan) die kapitalistisch en rijk is, een Tweede Wereld (het Oostblok, China en de socialistische landen in Afrika en Azië) die zelfvoorzienend en communistisch is en de Derde Wereld (al de rest) die arm en ongebonden is, blijft niet veel meer van over. In plaats daarvan is het ‘archipel-model’ gekomen: rijke kapitalistische landen met verspreide eilandjes van verpaupering en arme kapitalistische landen met ommuurde bastions van rijkdom. In de tweede plaats verwijst ‘globalisering’ ook naar de verdieping van de kapitaalslogica: de toenemende ‘vermarkting’ of ‘commodificatie’ (van ‘commodoty’= koopwaar) van basisdiensten- of goederen die voordien openbaar beheerd werden (vervoer, communicatie, post, water … maar ook: geneeskunde, onderwijs).
Deze verbreding en verdieping van de kapitaalslogica tast ook de natuurlijke basis van het menselijke leven aan. In het boek is er sprake van het bekende Scylla- en Charibdis-dilemma: “hoe meer mensen in welvaart leven, hoe meer het ecosysteem in gevaar is; hoe meer het ecosysteem gevrijwaard wordt hoe meer dit gepaard gaat met menselijke ellende”. Die ellende treft niet enkel mensen in de arme regionen van de geglobaliseerde wereld. Ook de kwaliteit van het menselijke leven in de rijke regionen gaat achteruit: zowel materieel (toenemende arbeidslast, disciplinering en onzekerheid) als psychisch (toenemend sociaal isolement, afbrokkelende zingeving, depressies).
Dit alles werd mogelijk gemaakt door interne verschuivingen binnen het kapitalistische systeem. Het financiële kapitalisme heeft de overhand gekregen op het productieve en de MNO’s boven de nationaal verankerde bedrijven wat ten koste is gegaan van het politieke stuurvermogen van de (middelgrote en kleine) natie-staten. De wereld wordt meer en meer een markt en het functioneren van die markt wordt overgelaten aan ondemocratische internationale instellingen die toelaten dat de geproduceerde rijkdom geconcentreerd wordt in weinige handen en in weinige landen terwijl het fenomenale kostenplaatje afgewenteld wordt op de vele armen in Noord en Zuid, op de natuur en op de toekomstige generaties.

De auteurs benadrukken dat het onrechtvaardige en ondemocratische karakter van die globalisering te wijten is aan het kapitalistische karakter ervan. Kapitalisme wordt omschreven als een oneindig accumulatieproces voortgedreven door winstmaximalisatie waarin menselijke behoeftenbevrediging van bijkomend belang is en waarbij een ondraaglijke hypotheek wordt gelegd op de leefbaarheid van onze planeet. Zij situeren zich dan ook expliciet in de post-kapitalistische stroming binnen de andersglobalistenbeweging: “een andere wereld veronderstelt een nieuw economisch paradigma”. Een stellingname waarmee ze zich niet direct populair zullen maken!

En zo belanden wij bij het tweede deel van het boek (vanaf hoofdstuk IV, p. 132: “Sporen naar Seattle”). We maken kennis met de oorsprong van de beweging: verontwaardiging van de jonge generatie over de excessen van het kapitalisme (zowel op menselijk als op ecologisch vlak); einde van de post-modernistische fixatie op deelproblemen en teloorgang van Oud Links en de daarmee samengaande bereidheid om de linkse theorie, strategie en praktijk onbevooroordeeld onder de loupe te nemen. Een aantal in het oog springende historische etappes worden in herinnering gebracht: de opmars van de Zapatisten in zuidelijk Mexico en de onconventionele politieke theorie en praktijk van subcommandante Marcos; de oprichting van ATTAC in december 1997 onder inspiratie van Le Monde Diplomatique-hoofdredacteur Ignacio Ramonet; de keldering van het MAI-project in 1999; de impuls die uitging van de dynamische Braziliaanse volksbewegingen (Porto Alegre, MST, …) en tenslotte de demonstraties in Seattle die de beweging in de schijnwerpers van de wereldmedia plaatsten.
De auteurs benadrukken dat het om een zeer gediversifieerde beweging gaat -een huis met uiteenlopende kamers, van ruime salons tot rommelige achterkamertjes- die bij momenten massaal en krachtdadig in de openbaarheid kan treden maar ook permanent het gevaar loopt uiteen te vallen. De metaforen die gebruikt worden ter typering van de beweging spreken in dat opzicht boekdelen: David tegen Goliath; Lilliputters die de plunderende Gulliver vastbinden; een nest mieren die een rotswand moeten oversteken; een school vissen rond een reuzetanker; een zwerm bijen die een log beest aanvallen; vlooien die het leven van hun drager moeilijk maken, enzovoort. Deze opbeurende beeldtaal mag ons toch niet doen vergeten dat de beweging, wil zij in de toekomst meer invloed verwerven (niet zozeer in de media als wel in de hoofden en de harten van de gewone mensen die de eerste slachtoffers zijn van de kapitalistische globalisering), een aantal knopen zal moeten doorhakken. Over welke knopen het gaat en op welke wijze ze kunnen doorgehakt worden wordt aangegeven in het laatste en -wat mij betreft- interessantste deel van het boek (vanaf hoofdstuk VII, p. 234).

Een stap vooruit, maar toch …

Ik beschouw Ya Basta! als een stap vooruit op het vorig jaar verschenen boek De antwoorden van het antiglobalisme van de Vlaamse geëngageerde journalist Dirk Barrez. Barrez’ boek was opgebouwd rond interviewfragmenten met al dan niet bekende participanten aan het Wereld Sociaal Forum in het Braziliaanse Porto Alegre. Alhoewel Barrez een uitgesproken mening heeft over waar het naartoe moet met de andersglobalistenbeweging (zowel politiek, strategisch als organisatorisch), bleek dat niet steeds uit zijn commentaren op de afgedrukte intervieuws. Zowel gematigden als radicalen konden ogenschijnlijk op zijn begrip rekenen, maar op het bewegingsterrein zelf intervenieert hij duidelijk in gematigde zin.
Die dubbelzinnigheid is niet aanwezig bij de auteurs van Ya Basta!: zij laten er geen twijfel over bestaan dat zij de sociale en ecologische problematiek niet oplosbaar achten binnen een kapitalistisch kader. Het kapitalisme moet teruggedrongen worden ten voordele van een ‘radicaal’ postkapitalistische alternatief. Daarbij stellen zij zich niet sectarisch op: het bestaansrecht van de twee andere stromingen binnen de beweging- de ‘deglobalisten’ die pleiten voor een bepaalde mate van economische autarkie en de ‘neokeynesianen’ die pleiten voor een democratisch bijgestuurd internationaal kapitalisme- wordt niet in vraag gesteld. Wél proberen ze de beperkingen van de anderen (bijvoorbeeld de ecologische blinde vlek in het neokeynesianisme) aan te tonen, beperkingen die niet zouden bestaan binnen hun eigen postkapitalistische perspectief. Tot op zekere hoogte kunnen de diverse bewegingen samen opstappen en samen een vuist ballen (zie ook het tweede deel van hoofdstuk IX: ‘gemeenschappelijke eisen en strategieën’, p. 302-309). De wegen beginnen uiteen te lopen als men begint te discussiëren over de wenselijke maatschappij van de toekomst. Maar dat heeft natuurlijk ook zijn gevolgen voor de veranderingsstrategie die men in het heden voorstaat. Neokeynesianen die het kapitalisme als een wenselijk goed zien (of tenminste als een noodzakelijk kwaad) zullen eerder geneigd zijn met de kapitaalbezitters aan tafel te gaan zitten om hen te overreden tot ethische of wettelijke bijsturingen. Postkapitalisten die in het kapitalisme een maatschappelijke kanker zien beschouwen kapitaalbezitters niet als mogelijke redelijke gesprekspartners, maar als te overwinnen obstakels.
Het hedendaagse postkapitalisme vertoont twee grote zwakten. Er bestaat in de praktijk geen model van hoe het anders zou kunnen. Het is een louter ’theoretische’ voorstelling die bovendien negatieve associaties oproept met politieke praktijken uit het verleden. Vervolgens bestaat zelfs op dat theoretische vlak geen eensgezindheid over hoe men die ‘andere’ maatschappij wil verwezenlijken. Die onenigheid is voelbaar aanwezig in het boek. Ik heb reeds gezegd dat elk hoofdstuk op zichzelf staat zodat desbetreffende schrijver ‘zijn’ thema naar eigen overtuiging kon uitwerken. Met dienverstande dat de drie auteurs overeengekomen zijn ofwel de scherpe kantjes van bepaalde uitspraken af te ronden ofwel door besluiten te formuleren die zowel de kool als de geit sparen. De samenwerking werd dus mogelijk gemaakt ten koste van de eenduidigheid van de perspectieven. Belangrijke knelpunten worden aangeduid maar iedere auteur lijkt zijn eigen visie te hebben over hoe de ‘ontknoping’ dient te gebeuren.
Ik zal hieronder een drietal van die knelpunten de revue laten passeren die volgens mij van wezenlijk belang zijn om een levenskrachtige postkapitalistische stroming te consolideren.

Het strategische vraagstuk: arbeidersbeweging en revolutie

Ondanks de uitdrukkelijke intentie van de auteurs om een nieuw, post-kapitalistisch radicalisme van de grond te krijgen blijkt uit sommige hoofdstukken een gehechtheid aan dogma’s uit het verleden. Moet de arbeidersklasse -in laatste instantie natuurlijk- toch niet beschouwd worden als drager van een radicale maatschappijverandering? Daarbij wordt duidelijk aangegeven waarom die loontrekkenden zo belangrijk zijn vanuit een ‘radicaal’ perspectief. “Ten eerste biedt hun numeriek overwicht een fantastisch potentieel om de samenleving in een andere richting te sturen. Ten tweede zorgt de plaats die ze innemen in het kapitalistische productieproces ervoor dat ze effectief kunnen wegen op de bezits-en machtsverhoudingen” (p.287). Dit kwantitatieve belang en de strategische positie van de arbeiders zegt echter niets over hun veranderingsbereidheid. In de naoorlogse periode heeft de arbeidersbeweging zich via overleg met overheid en werkgevers opgewerkt tot systeembeheerder en steunpilaar van de sociale markteconomie. Vastbesloten om de (kapitalistische) kip met de gouden eieren NIET te slachten! In de tachtiger jaren zijn de sociaal-economische machtsverhoudingen aan het schuiven gegaan en werden de spelregels veranderd ten koste van de maatschappelijke invloed van de arbeidersbeweging. Dit heeft bij de vakbondstoppen tot een zekere ontreddering geleid en misschien zien zij in de andersglobalistenbeweging een instrument om een deel van haar verloren macht en dynamiek terug te winnen. Maar maken we ons geen blaaskes wijs: de bijsturende systeembeheerders zullen zich niet ontpoppen tot radicale systeemopposanten. Daarvoor zijn de vakbondsapparaten te veel geketend aan de gevestigde belangen (politiek, financieel, administratief, ideologisch …). Zelfs de socialistische vakbond -waarschijnlijk nog altijd anti-kapitalistisch volgens haar statuten- heeft van de sociale begeleiding van kapitalistische herstructureringen haar waarmerk gemaakt. Buitengevlogen bij Sabena, Ford of Philips? Sorry, internationale concurrentie, maar wij zorgen er wel voor dat je een opleiding kunt volgen zodat de kans groter wordt dat je terug aan de slag kunt!
Natuurlijk zijn de vakbonden welkom in de andersglobalistenbeweging. Maar verwacht van hen geen trekkersrol. Integendeel: sommigen zullen eerder als dood gewicht fungeren die voortdurend door de andere groepen meegetrokken zullen moeten worden. Ook weet ik wel dat de arbeidersbeweging niet samenvalt met de arbeidersklasse en dat die arbeidersklasse een zeer heterogene groep vormt. Bij wijze van voorbeeld: van de groep der jonge, werkloze migrantenjongeren is meer opstandigheid te verwachten dan van goed verdienende bankbedienden in de middenleeftijd. Probeer die radikale groepen in je acties te betrekken zonder de andere loontrekkenden al bij voorbaat af te schrijven. Voor die laatsten geldt echter: zet eerst zelf de kar in beweging en geef hen daarna de kans om mee op de rijdende kar te springen …

Het belang dat gehecht wordt aan het aantal en de strategische positie van de arbeiders in onze maatschappij getuigt bovendien van een nog altijd sluimerend geloof in het oude revolutiemodel: de massa’s die het Winterpaleis bestormen en van daaruit de socialistische maatschappij proclameren. Lees deze passage er eens op na: “Hoewel men van de andersglobaliseringsbeweging niet kan en niet mag verwachten dat zij in de nabije toekomst zelf voor de grote revolutionaire omwentelingen gaat zorgen, neemt dat niet weg dat we op termijn zullen moeten nadenken hoe we de economische macht in handen kunnen nemen en hoe die verregaand kan worden verdeeld binnen de nieuwe maatschappijvormen. Daarvoor moet het bestaande wereldwijde machtsonevenwicht grondig worden gecontesteerd. Symbolische strategieën worden dan waardeloos” (p. 328). Het is echter betwijfelbaar en waarschijnlijk zelfs onwenselijk dat men van de ene op de andere dag ‘de’ vrije en gelijke samenleving zou kunnen tot stand brengen. Laten we eerder proberen met de (beperkte) krachten waarover we beschikken het emancipatorische potentieel dat in het huidige maatschappelijke tijdsgewricht aanwezig is te realiseren en laten we het aan de toekomstige generaties over om die maatschappij mogelijkerwijze nog vrijer en gelijker te maken … De libertaire politieke filosoof Marius De Geus heeft ooit eens de verschillende vormen van maatschappijverandering vergeleken met het verbouwen van een versleten huis. De revolutionair/’utopian engineer’ wil een compleet nieuw en ingewikkeld huis ontwerpen, verlost van alle lelijkheid en de perfectie benaderend. De conservatieve reformist/’piecemeal’ klusjesman houdt het oude huis in principe intact en pakt enkel de gevolgen van de slijtage aan (een nieuwe dakgoot hier of een nieuw raam daar). Daartussenin bevindt zich de revolutionaire reformist/renovator die het oude huis niet sloopt maar de structuur ervan wel diepgaand wijzigt om te kunnen voldoen aan de nieuwe eisen van de tijd. Revoluties kunnen er altijd losbarsten, dat heeft niemand in de hand (en het is maar te hopen dat we er in dat geval voldoende greep op krijgen en blijven houden), maar mijn politieke voorkeur gaat toch wel uit naar de traditie van het ‘revolutionaire reformisme’.

Het vraagstuk van de praktijk: micro- versus macro-revolutie

In de epiloog van Ya basta! wordt er terecht voor gepleit om het andersglobalistische protest duurzaam te verankeren in locale actie. De beweging heeft zijn bekendheid te danken aan mediatieke verstoringen van een aantal Toppen van de Groten der Aarde. Wie het heeft meegemaakt houdt er dikwijls een triomfalistische gevoel aan over. “Nochtans lijken deze ‘cumulatiepunten’ voor velen een ver-van-mijn-bed-show te zijn, gevechten over onderwerpen die schijnbaar niet onmiddellijk met de dagdagelijkse strijd verbonden zijn. (…) Bovendien dwingt het feit dat onze agenda bepaald wordt door die van de neo-liberale instellingen ons tot een defensieve opstelling. Dit kan al snel een gevoel van machteloosheid en demotivatie in de hand werken, vooral in het geval er geen zichtbare directe resultaten totstandkomen” (p. 343). Het is een zeer terechte diagnose die een opvallende overeenkomst vertoont met Murray Bookchins negatieve beoordeling van de massale anti-oorlogsdemonstraties (Vietnam) in de V.S. van de zestiger jaren. Hij zegt daarover: “Het probleem waarmee we te maken kregen was dat wanneer de mensen samengebracht werden in Washington, zij minder energie in duurzaam lokaal werk staken en minder bezig waren met de thema’s die de zwakheden van het systeem blootlegden en die konden bijdragen tot de bewustwording van het volk. De nationale ‘mobs’ (mobilisaties) draineerde de energie van vele militanten weg van het serieuze organisatorische en educatieve werk …” (Anarchism, marxism and the future of the left, 1999, p. 85). De conclusie van de auteurs van “Ya Basta!” is steekhoudend: “De enige gezonde weg voorwaarts is dan ook dat het globale en het lokale verzet samenkomen. Wat vandaag wordt beschouwd als dé andersglobaliseringsbeweging moet omgevormd worden tot duizend en één lokale bewegingen, die ook op het concrete microniveau weerstand bieden tegen de neoliberale politiek, waarvan de gevolgen zich keer op keer manifesteren als dakloosheid, loonmatiging, stijging van de huurprijzen, meer blauw op straat, criminalisering van de migranten en allerlei aanvallen op de openbare dienstverlening. We moeten leren globaal én lokaal te denken, en lokaal én globaal te handelen” (p. 344). Die laatste zin getuigt dan toch weer van een zekere dubbelzinnigheid: laat ons zowel het ene als het andere doen, terwijl het probleem net is dat de twee niet samen kunnen gaan omdat dit te veel energie zou opslorpen. De enige correcte conclusie zou zijn: het zwaartepunt van onze activiteiten moet geconcentreerd worden in het lokale omdat slechts op die manier een gunstige voedingsbodem voor een globale verandering op wat langere termijn gecreëerd kan worden. Ik besef echter heel goed dat je niet met één vingerknip de activisten kunt overtuigen om zich te engageren in basiswerk dat soms boeiend kan zijn, maar dikwijls ook banaal is en de nodige frustraties met zich meebrengt (vraag maar aan de strijdbare vakbondsmilitanten die het vertrouwen van ‘hun’ mensen gewonnen hebben!).

Het vraagstuk van de theorie: naar een postmodern radicalisme

Ik ga ervan uit dat de postkapitalistische stroming nood heeft aan een min of meer coherente maatschappijtheorie die een diagnose stelt van de kwalen van onze tijd en onze ogen opent voor de strijdvormen waarmee die wereld veranderd kan worden. Dat is een pleidooi voor een post-marxistisch maar evenzeer ook voor een post-anarchistisch radicalisme. Marxisme heeft ons geleerd dat vrijheid zonder gelijkheid leidt tot onrecht & privilege; anarchisme dat gelijkheid zonder vrijheid uitmondt in slavernij & brutaliteit; neo-anarchisme en feminisme dat menselijke emacipatie permanente strijd tegen machtsongelijkheden in alle maatschappelijke sferen veronderstelt; ecologie dat de strijd voor socialisme, vrijheid en emacipatie niet ten koste mag gaan van de integriteit van onze natuurlijke omgeving. Dat stelt ons voor de opdracht een nieuw Groot Verhaal uit te denken dat de waardevolle elementen van de oude en nieuwe sociale bewegingen samenbrengt om enerzijds een verhelderend licht te werpen op menselijke vooruitgang (wat Murray Bookchin de ‘legacy of freedom’ noemt) en anderzijds een mobiliserend en enthousiasmerend effect heeft. Tegelijkertijd moeten we er ons van bewust zijn dat Grote Verhalen noodzakelijkerwijze tijdsgebonden, selectief en dus onvolledig en onaf zijn en dat ze voortdurend moeten bijgesteld en soms vervangen worden door een volledig nieuw theoretisch paradigma. Het Verhaal mag geen wetenschappelijke pretenties hebben (zoals het geval was/is met het marxisme-leninisme): het moet een verhaal zijn dat ‘dissensus'(i.t.t. consensus) toelaat en aldus als motor kan fungeren voor een voortdurende, gepassioneerde dialoog.
Ya Basta! geeft in dit opzicht uiteenlopende signalen, waarvan het voorstel van voorwoord-schrijver Jan Blommaert (overigens een stevige linkse pilaar in het schrale Vlaamse intellectuele landschap) om ons terug te gaan verdiepen in de klassieke progressieve traditie (Wallerstein, Hobsbawn, Habermas e.d.) mij het minst geïnspireerd lijkt. Waardevolle intellectuele bijdragen mogen inderdaad niet verwaarloosd worden, maar de beweging heeft momenteel weinig boodschap aan abstracte theorieën die zich lenen tot eindeloze academische haarkloverijen. De auteurs zelf spreken zich op het einde van het boek uit voor een ‘libertair marxisme’ à la Daniel Guérin. De intentie om vervallen ideologische scheidingsmuren te slopen is lovenswaardig maar om daarvoor je mosterd te gaan zoeken bij een verdienstelijke maar niet erg diepgravende denker uit de zestiger jaren lijkt me ongeschikt. De onvermijdelijke referentie naar de radicale bestseller Empire van Negri/Hardt (p. 246-47) is positief maar hier dreigt dan weer het gevaar zich te laten meesleuren op de golfslag van modieuze concepten (‘multitude’) waarvan de meerwaarde voor de dagdagelijkse strijd niet altijd duidelijk is (“onverteerbare kost thuishorend in een wereld van doctoraatsthesissen, een impasse”, recenseerde onlangs John Holloway). Zelf zou ik eerder gaan zoeken bij de theoretici van autonomie, zelf-valorisatie en strijd om waardigheid (autonome marxisten als Harry Cleaver, John Holloway en een snuifje Toni Negri en de overleden post-marxist Cornelius Castoriadis) en de theoretici van het democratische alternatief (Murray Bookchin, Takis Fotopoulos en Michael Albert). Sommige van bovenvermelde auteurs staan vermeld in Ya basta!, maar het gaat eerder om een oppervlakkige verwijzing. Voor een grondige kennis of verwerking van hun ideeën zullen we moeten wachten op een volgende postkapitalistische publicatie.

Ya Basta! is, mede omwille van alle bedenkingen die het oproept, verplichte literatuur voor alle mensen die inventief willen werken aan een nieuwe, andere, betere en humanere wereld. Het is een ‘open boek’ dat verder geschreven en opnieuw geschreven dient te worden via de politieke discussies en inspirerende praktijken waartoe het uitnodigt. Een boek zoals er nooit genoeg geschreven zullen worden!

Ya basta! Globalisering van onderop
D. Dessers, J. Dumolyn, P.T. Jones,
Academia Press, Gent 2002.
Isbn 90 382 0409 4
17 euro(zie ook website:)

Het boek is te verkrijgen bij de goede boekwinkel en in Nederland door overmaking van 17 euro op girorekening 5394767 tnv Baalprodukties, Sittard ovv Ya Basta! En voor België door 17 euro over te schrijven op rekeningnummer 001-2361090-89 van Peter Tom Jones.

(Dit artikel was oorspronkelijk op GlobalInfo gepubliceerd door Roger Jacobs.)