Ga naar de inhoud

Paul Verhaeghe – Identiteit

Klinisch psycholoog en psychoanalyticus Paul Verheaghe onderzoekt in zijn nieuwe boek op een doordachte wijze de effecten van dertig jaar neoliberalisme en haar organisatie van arbeid en maatschappij op onze identiteit. Verhaeghe stelt dat er geen wezenlijke menselijke identiteit is; wie wij worden hangt grotendeels af van onze omgeving. Identiteit is dus steeds een product, een constructie op grond van een wisselwerking tussen degene die de identiteit draagt en de ruimere omgeving. Daarnaast is de mens volgens Verhaeghe van nature goed, het is de postmoderne maatschappij die ons slecht maakt.

6 min leestijd
16215654-Identiteit-Paul-Verhaeghe

Zijn uiteenzetting over de relatie tussen ethiek en identiteit is interessant. Volgens Verhaeghe zijn normen en waarden onze manieren om met ons lichaam en dat van anderen om te gaan; ze bepalen wie we zijn en maken bijgevolg deel uit van onze identiteit. Hij stelt dat we onze normen en waarden niet kunnen verliezen net zomin als onze identiteit. Wel kunnen beide veranderen in de loop der tijd onder invloed van maatschappelijke veranderingen. De afgelopen decennia zijn zij beïnvloed door het neoliberalisme.

Helder legt Verhaeghe uit dat in de geschiedenis twee opvattingen over de mens tegenover elkaar staan:

  1. De mens is in wezen goed. De moraal van de klassieken (Aristoteles).

  2. De mens is in wezen slecht. De christelijke moraal ( Augustinus, Thomas van Aquino)

Ondanks de Romantiek en de Verlichting heeft de christelijke ethiek het westerse denken honderden jaren bepaald, tot en met onze tijd. Verhaeghe laat vervolgens zien dat de Verlichting het christelijke idee van onveranderlijkheid omver heeft geworpen. Vanaf toen gold: evolutie betekent verandering. Ofwel, levende wezens en mensen kunnen veranderen. Dit is volgens hem de belangrijkste kanteling in de intellectuele geschiedenis van het Westen. De gevolgen van dit idee zijn enorm: er is geen vaststaande identiteit, geen natuurlijke orde, geen natuurlijke sociale hiërarchie en de maatschappij verandert. De grote vraag vanaf toen: in hoeverre zijn de maatschappij en de mens maakbaar? Het sociaaldarwinisme is lange tijd uitgegaan van het idee dat we de richting van de maatschappij kunnen bepalen, maar met de val van de muur hield dit geloof volgens Verhaeghe op. Er werd wel een nieuwe toepassing voor verandering en maakbaarheid gevonden: het individu. Vanaf de val van de muur geldt: Je moet jezelf maken! Je moet het maken! De nieuwste mutatie in het sociaaldarwinisme heet neoliberalisme, in plaats van de natuur willen we nu de markt zijn gang laten gaan. Volgens Verhaeghe zijn wij terug bij af, terug bij het idee van een wezenlijke, ‘natuurlijke’ identiteit.

Ook gaat Verhaeghe in Identiteit in op het nature-nurture debat; hij pleit voor balans; hij concludeert dat de waarheid in het midden ligt. Volgens Verhaeghe zit onze identiteit dus niet enkel in onze genen en zijn mensen geen competitieve individuen zoals nieuwste versie van het sociaaldarwinisme ons wil doen geloven. De mens is een sociaal dier waarbij de affectieve onderbouw (buikgevoel) in cruciale situaties veel belangrijker is dan de rationeel-cognitieve bovenbouw. Hij haalt Frans de Waal aan die op basis van onderzoek concludeert dat primaten niet wezenlijk goed (empathisch en altruïstisch) of slecht (egoïstisch en agressief) zijn, maar dat omstandigheden (omgeving) bepalen in welke richting het gedrag gaat. Ook de mens is als sociaal dier zowel gericht op solidariteit als op egoïsme. Omgevingsfactoren bepalen wat de overhand krijgt. De gemeenschap waarin de identiteit wordt gevormd bepaalt dus de invulling van de identiteit van haar leden, die samenhangt met de wijze van uitwisseling binnen die bepaalde maatschappij. Verschillende economische systemen bepalen verschillende vormen van uitwisseling en bijgevolg andere identiteiten binnen andere sociale verhoudingen.

In het sterke hoofdstuk de Enron-maatschappij laat Verhaeghe zien hoe neoliberale methoden als het Rank and Yank systeem (de zogenaamde 20-70-10 regel) uiteindelijk leiden tot een maatschappij met het motto ‘ieder voor zich, God voor ons allen’.Aan de hand van voorbeelden uit het onderwijs en de zorg wordt duidelijk dat het constant meten van prestaties leidt tot verlies van kwaliteit. Verhaeghe toont aan dat de meritocratie niet werkt en dat de maatschappelijke gevolgen van dit falen ernstig zijn. Er is een kleine topgroep boven een grote onderklasse ontstaan. De laatste voelt zich buitengesloten en vernederd,

Ook legt Verheaghe uit hoe het neoliberalisme de nieuwste generatie heeft beïnvloed. Volgens hem is er een generatie opgegroeid die allemaal dezelfde boodschap te horen heeft gekregen, namelijk dat elke behoefte, elk verlangen perfect te bevredigen is, bovendien zelfs op de korte termijn, en dat genieten via consumptie het belangrijkste levensdoel is. Het onderwijs heeft hen erg gestimuleerd in het neoliberaal denken. Een citaat:

“Het ultieme doel van het huidige onderwijs heet ‘zelfmanagement’ en ‘ondernemerschap’: jongeren moeten zichzelf beschouwen als een bedrijf, waarbij kennis en vaardigheden in eerste en laatste instantie een economisch belang hebben waarmee zij hun marktwaarde kunnen verhogen.”

Ook opent Verhaeghe in dit boek een heftige aanval op zijn eigen werkveld, op de psychiatrische en psychotherapeutische praktijk. De huidige psychiatrische diagnostiek faalt volgens hem. Het medisch model is te dominant: psychiatrische stoornissen worden toegeschreven aan onderliggende lichamelijke processen, waarbij de omgeving hoogstens een rol speelt als een factor die deze processen uitlokt. Dit terwijl, sociologisch onderzoek het verband tussen het huidige sociaaleconomische bestel en ernstige psychologische en sociale problemen heeft aangetoond. Volgens Verhaeghe weigeren de huidige disciplineringspsychotherapeuten in te zien dat het individu en zijn stoornissen het product zijn van die maatschappij.

Verhaeghe sluit af met een pleidooi voor een nieuwe ethiek die gebaseerd is op zelfzorg om het goede leven te bereiken; die gebaseerd is op het idee dat we onze onvolkomenheid, onvrede en eenzaamheid niet in termen van schuld bij de ander moeten leggen; dat we via zelfzorg zelf moeten veranderen; dat zelfzorg (in het Grieks epimeleia) in de juiste vormgeving ook zorg voor de ander en de gemeenschap met zich meebrengt; en dat die verandering gaat door en via het veranderen van onze waarden. Wij moeten ons dus allemaal veranderen van consumenten naar burgers die zich verantwoordelijk voelen voor de gemeenschap. Verhaeghe pleit voor een andere organisatie van het werk waarbij zelfsturing en bottum-up doelen stellen richtinggevend zijn.

De antwoorden vanuit het collectief van het neoliberalisme zijn niet de goede antwoorden. Zoveel is duidelijk na het leven van het boek Identiteit. Deze hebben geleid tot individualisering, atomisering en eenzaamheid, tot de reductie van mensen tot louter consumenten die elkaar beconcurreren; tot individuen die in de illusie leven dat ze uniek zijn terwijl wij slechts kopieën zijn van elkaars exclusiviteit. En voor alle duidelijkheid: Verhaeghe heeft het dan niet over anderen maar over jij en ik. Het juiste antwoord op het op het neoliberalisme ligt volgens hem dus in een nieuwe kritische beweging die een nieuwe politiek bestel nastreeft dat de steeds moeilijke en noodzakelijk evenwichtsoefening nastreeft tussen gelijkheid en verschil, groep en individu, verplichte gelijkheid en vrije keuze. De inspiratie voor deze gedachte wordt geleverd door Michel Foucault. Wij zullen dit zelf moeten doen door keuzes die wij maken op basis van veranderde waarden. Het boek Identiteit onderbouwt de noodzaak voor deze verandering op een overtuigende wijze, wat we nu precies kunnen doen blijft echter wat filosofisch. Toch is het boek een aanrader voor eenieder die het neoliberalisme wil overwinnen.

————–

ISBN: 9789023473039