Ga naar de inhoud

Paul Goossens, “De ongelijkheidsmachine, Een verborgen Europese geschiedenis”

Voor de iets oudere Vlaamse lezer zal de naam Paul Goossens niet onbekend zijn, en herinneringen oproepen aan de roerige sixties in Vlaanderen, meer bepaald de studentenrevolte in Leuven. Goossens was een van de studentenleiders van een beweging bekend als ‘Leuven Vlaams’, die ontstond rond de eis voor het afstoten van de Franstalige vleugel van de Katholieke Universiteit Leuven ‘omdat Leuven een Vlaamse stad is en Franstaligen er niet thuishoren’. Maar niettegenstaande deze flamingantische, kleinburgerlijke oorsprong van de beweging met soms xenofobe ondertoon, ontwikkelde zich een linkervleugel die het had over sociale strijd, en ‘franskiljons buiten’ verving door ‘boerzwas buiten’.

14 min leestijd

De auteur

Goossens behoorde tot deze linkervleugel, en trok er op met radicale figuren als Ludo Martens, Kris Merckx en anderen die later AMADA (’Alle Macht Aan De Arbeiders’) zouden oprichten, de voorloper van de huidige radicaal-linkse partij PVDA-PTB. Goossens is hen op die weg niet gevolgd, maar de nu 80-jarige heeft zijn linkse sociaal-kritische gedachten nooit opgegeven. Geen opportunisme dus zoals bij die andere gewezen studentenleiders als Joschka Fischer of Daniel Cohn-Bendit. Ook geen carrière in kabinetten van sociaaldemocratische of groene ministers, maar na zijn afstuderen als licentiaat (en later doctor) in de economie begon hij een loopbaan als journalist (Vrijdag, De Morgen, De Standaard) en vanaf de jaren negentig Europa-correspondent voor het persagentschap Belga.

Het is dus deze Goossens die zopas bij uitgeverij epo een flinke turf uitbracht (550 bladzijden, plus literatuuropgave en register), waarvan de titel alleen al laat vermoeden dat het geen zoveelste verzameling platitudes is over het ‘wonder’ dat Europese Unie heet. De ongelijkheidsmachine, Een verborgen Europese geschiedenis zindert van sociale verontwaardiging, en men kan vermoeden dat Goossens na al die jaren van onvermijdelijke redactionele discipline eindelijk opgelucht kon schrijven wat hij er echt van denkt.

Dit klinkt allemaal veelbelovend, en het is verheugend dat er ook in Vlaanderen nog dissonante stemmen opgaan die de grote rechtse consensus doorbreken. Toch vrees ik dat Goossens er maar zeer gedeeltelijk in slaagde zijn verontwaardiging om te zetten in een tekst die verhelderend is, mensen aan het denken, en sommigen zelfs in beweging zet. In wat volgt probeer ik die kritiek te verduidelijken.

Ongelijkheid als invalshoek

Het hele boek is eigenlijk gebouwd rond de idee dat de menselijke geschiedenis de geschiedenis is van de ongelijkheid. Goossens stelt zelf dat hij zeer onder de indruk was van het werk van de Nederlandse politicoloog/historicus Siep Stuurman, die in zijn De uitvinding van de mensheid schrijft dat ‘ongelijkheid de ruwe grondstof is van de geschiedenis’. Nu is ongelijkheid weliswaar een kenmerk van de meeste maatschappijen van de laatste vijf of acht millennia, maar het is geen sociale kracht. Men moet geen marxist zijn om in te zien dat de ruwe grondstof van de geschiedenis bestaat uit sociale krachten, en eenmaal de maatschappij opgedeeld is in kasten, klassen, economische elites en geëxploiteerde arbeidskrachten is het resultaat inderdaad ongelijkheid.

Een tweede twijfelachtig uitgangspunt, eveneens ontleend aan Stuurman, is dat het verzet tegen ongelijkheid een kwestie is van de vooruitgang van het gelijkheidsidee “waarvan alleen al het ontstaan verbaast” (p. 10). Deel 1 van het boek – het telt er drie – wordt omschreven als “de barre tocht van het gelijkheidsidee door de Europese geschiedenis.” Moeilijk om hierbij niet te denken aan een hegeliaanse geschiedenisopvatting als de ontwikkeling van de ideeënwereld. Ronduit fout is de bewering (p.54-55) dat ongelijkheid een evidentie was in de prehistorie, en dat er in de Oudheid, bijvoorbeeld bij Homerus, “de eerste barsten ontstonden in dit vergrendelde denken”. Weinig antropologen zullen ontkennen dat de primitieve klassenloze samenlevingen van de prehistorie egalitair waren. Zodra er een sociaal meerproduct ontstond, zodat een samenleving kon overleven zonder dat alle leden er dag in dag uit de handen uit de mouwen moesten voor steken, ontstonden de eerste barsten in het oorspronkelijk egalitarisme.

Drie delen

Ongelijkheid als rode draad door de geschiedenis (en prehistorie) is ook de rode draad doorheen het boek. Zoals vermeld schetst Deel 1 de gelijkheidsidee doorheen de Europese geschiedenis, in feite vanaf 1500 en het begin van het Europees kolonialisme. Hierin worden ook de Amerikaanse en de Franse Revolutie behandeld, en hun falen bij de realisatie van een minimum aan sociale en economische gelijkheid. Dit eerste deel loopt verder met de Eerste, de Tweede Wereldoorlog en de naoorlogse periode, om op te houden eind jaren 70. De periodisering 1500-1980 is eigenlijk vrij merkwaardig. Met de staart nog in de feodaliteit, over het Europees Absolutisme, het handelskapitalisme, twee burgerlijke revoluties, de ontwikkeling van het industrieel kapitalisme, twee wereldoorlogen in de 20e eeuw, de ‘Golden Sixties, allemaal te beschouwen als de aarzelende ontwikkeling van het gelijkheidsidee, dat lijkt toch eerder een lukrake keuze.

Het filosofisch idealisme waarvan zulke voorstelling doorspekt is, gaat helaas ook voorbij aan een van de sociologische pijlers die het voortbestaan van ongelijke samenlevingen mogelijk maken, namelijk de ideologische rol van religie, filosofie, en in een meer recent stadium pseudowetenschappelijke theorieën over rassen, seksen, economie, armoede enzovoort. Zeker, de rol van de Kerk, van filosofen en theologen in het legitimeren van slavenhandel, kolonialisme, racisme en seksisme komt vrij uitgebreid aan bod. Maar dit wordt voorgesteld als de spirituele drijvende kracht achter de inegalitaire maatschappij, niet als een voortbrengsel ervan.

En dan komen we aan het tweede deel van het boek, startend rond 1980 en een “revival van de ongelijkheid” inluidend. Gewoonlijk wordt deze periode omschreven als de triomf van het neoliberalisme, met Thatcher en Reagan als boegbeelden, en figuren als Milton Friedman, Friedrich von Hayek en de Mont Pelerin Society als wegbereiders. Dit deel is bijna helemaal aan de Verenigde Staten gewijd en behandelt het verhaal van de afbouw van Roosevelt’s New Deal. De titel van dit deel is eigenlijk te suggestief. ‘Amerika en de sloop van de gelijkheid’ miskent de enorme ongelijkheid die de VS kenmerkte, ook in de naoorlogse periode, en de unieke focus op de VS kan geïnterpreteerd worden als de verspreiding van een virus dat helaas ook de Europese kusten bereikte. De titel van het derde deel, “De gemiste focus van de Europese Unie” versterkt het idee van een Europese slachtofferrol, en niet die van een Europees kapitalisme dat maar al te graag de ‘welvaartstaat’ achter zich liet, en daartoe de Europese constructie in toenemende mate mee vorm gaf als een geschikt instrument.

Dit derde deel interesseerde ons, bij deze bespreking voor Ander Europa, natuurlijk het meest. We komen er verder op terug.

Een klepper, voor wie?

Het is een goede zaak dat een uitgeverij als epo bereid is dit lijvig, en toch wel tegendraads werk te publiceren. Toch vraag ik me af bij welk publiek deze klepper in goede aarde zal vallen. De leesbare taal [1] en de niet academische aanpak (geen voetnoten of literatuurverwijzingen – die vele tientallen bladzijden zouden beslaan) maken duidelijk dat auteur en uitgever een groot publiek voor ogen hebben. In die zin is het ook geen bezwaar dat er wat feitenmateriaal betreft niets echt nieuw in dit boek staat. Over het Europees kolonialisme, de Franse en Amerikaanse Revolutie en de Burgeroorlog, de Eerste en Tweede Wereldoorlog kan men zich in elke gewenste mate van detail documenteren. De cijfers over ongelijkheid komen van Piketty en collega’s, het verhaal van de Angelsaksische neoliberale draai is door heel wat linkse auteurs beschreven. Maar die werken zijn vaak in het Engels of het Frans, wat toch al een aanzienlijke drempel kan betekenen. Een Nederlandstalige weergave kan dus wel veel nieuws bevatten voor een hoop lezers.

Maar dan stelt zich de vraag hoeveel van die lezers zich een werk van 550 bladzijden zullen aanschaffen en doornemen. Sommigen zullen zich misschien ook wat bedrogen voelen dat een volume met ondertitel ‘Een verborgen Europese geschiedenis’ voor ongeveer een derde gaat over de Verenigde Staten. Ik hoop me hierin te vergissen, maar sociale kritiek op een degelijke manier populariseren houdt ook in dat men rekening houdt met de felle achteruitgang van de leescultuur.

Ook inhoudelijk zou een meer sociale, in plaats van politieke, geschiedenis van de strijd tegen de ongelijkheid beter kunnen aansluiten bij de leefwereld van bijvoorbeeld vakbondsmilitanten en linkse activisten. Dat mankement is, denk ik, niet vreemd aan Goossens voorstelling van de strijd voor gelijkheid als een ideeënkwestie. Een begrip als sociale krachtsverhouding komt in het boek eigenlijk niet aan bod, terwijl het een of zelfs dé sleutelkwestie is.

Over de Europese Unie

Zou het derde en langste deel, getiteld De gemiste focus van de Europese Unie, ons inwijden in de naoorlogse ‘verborgen Europese geschiedenis’, zoals de ondertitel van het boek suggereert?

Het ontbreekt die geschiedenis zeker niet aan verborgen of verzwegen kanten. Goossens vernoemt er een aantal, maar blijft daarbij nogal op de vlakte. Het is ook geen aanleiding om zich algemenere vragen te stellen over de aard van het politiek object EU. Ik geef enkele voorbeelden.

In academische cursussen en teksten van de Europese instellingen zelf lees je steevast en zonder verdere commentaar dat ‘het Europees recht bovenaan staat in de hiërarchie van het recht’, wat ook wel de ‘suprematie van het Europees recht’ genoemd wordt. Het Europees recht heeft dus voorrang op het nationale. Een normaal mens gaat er dan bijna automatisch van uit dat dit wel in het stichtingsverdrag van Rome of een van de volgende verdragen zo zal overeengekomen zijn. Maar dat is helemaal niet zo, op geen enkel ogenblik hebben lidstaten of hun parlementen met deze belangrijke bepaling ingestemd. Het is terecht dat Goossens wijst op deze anomalie (p. 384), die alleen het gevolg is van een uitspraak van het (onverkozen) Europees Hof van Justitie. Maar hij stelt zich niet de vraag hoe zoiets mogelijk is, laat staan dat hij er bedenkingen aan koppelt over de ‘Europese democratie.

Ander voorbeeld: de militarisering van de EU. Goossens geeft aan dat hij geen minnaar is van de NAVO, en hij stelt zich vragen bij de toenemende defensie-uitgaven, maar de grote verontwaardiging van Deel 1 is toch zeer veraf: “Het gemak waarmee de militaire uitgaven het fiat van de regeringen en parlementen kregen, verbaast.” (p. 513). Over de zeer recente ‘verborgen geschiedenis’ van de aanslag op de Nord Stream pijplijn blijft hij erg op de vlakte: “Op 26 september bliezen onbekenden die van aanpakken wisten de hele handel op.” (p. 519). Zou men zich dan niet afvragen hoe een Unie die zogezegd ontstaan is om de vrede in Europa te garanderen, en zelfs de Nobelprijs voor de vrede kreeg, nu zonder veel discussie een militaire wending neemt? En is het ook geen beschouwing waard als een EU die ‘strategische autonomie’ ambieert zich in stilzwijgen hult bij een aanslag op haar energie-infrastructuur waar naar alle waarschijnlijkheid een ‘bondgenoot’ nauw bij betrokken was?

Natuurlijk, men kan, zelfs van een turf van 550 bladzijden, niet verwachten dat alles in detail uitgewerkt wordt. Maar de discrepantie tussen de paar lijnen die aan fundamentele Europese kwesties gewijd worden, en de lange uiteenzettingen over Amerikaanse politiek zijn toch verrassend in een boek over de ‘verborgen Europese geschiedenis’. We mogen deze kritiek wel niet veralgemenen. Goossens’ kritische uiteenzetting over de euro en de munteenheid zal voor veel lezers verhelderend zijn. En hij is een van de weinige auteurs die wijzen op de verantwoordelijkheid van de politieke leiders. Over de financiële crisis van 2008 kan de Vlaamse sociaaldemocraat Frank Vandenbroucke in 2016 wel op de constructiefouten van de muntunie wijzen, maar die vaststelling komt wel wat laat, merkt Goossens terecht op (p. 414). Maar zulke kritische reflectie ontbreekt toch bij erg veel belangrijke items.

Nogal wat hiaten  

Naast al te grote beknoptheid en geringe reflectie over sommige kernkwesties, zijn er ook een aantal belangrijke onderwerpen die volledig ontbreken. Ik vind het bijvoorbeeld bizar dat na de sterke verontwaardiging over mensonwaardige episodes in de Europese geschiedenis (Deel 1), er niet de minste melding gemaakt wordt van het huidig Europees vluchtelingenbeleid, de duizenden doden in de Middellandse Zee, het optreden van de Europese grensautoriteit FRONTEX, de miljardendeal met Erdogan…

Er wordt ook geen enkele melding gemaakt van het verzet tegen de zogenoemd ‘Europese grondwet’, die in Frankrijk per referendum verworpen werd na een intense campagne die vooral door andersglobalisten (ATTAC) gedragen werd in 2005. Ook het Nederlands referendum verwierp de grondwet. Ook hier kan dit soort sociaal verzet van onderuit op weinig interesse van Goossens rekenen. En het feit dat de verworpen ‘grondwet’ via juridische spitstechnologie bijna integraal terug te vinden is in het Verdrag van Lissabon was geen vermelding waard, evenmin als de ‘herkansing’ van Ierland dat in een eerste referendum het verdrag van Lissabon verwierp, om het in een tweede te aanvaarden. Nog een zeer verborgen hoofdstuk van de Europese ‘democratie’, de Raad voor regelgevingstoetsing, bestaande uit zes onverkozen maar wel op hun neoliberaal credo getoetste personen, die een praktisch vetorecht hebben op de Europese wetgeving, blijft buiten beschouwing.

De klimaatproblematiek, en de steeds verontrustender wederwaardigheden van de Europese Green Deal, zijn een andere afwezige. De reden daarvoor staat al op de eerste regel van de Inleiding:  het ontbreekt de auteur aan de kennis en de deskundigheid om iets wezenlijks aan dat debat toe te voegen; en zijn boek heeft ‘een ander brandpunt: de groeiende extreme ongelijkheid’. Bescheidenheid siert de mens, maar is het ook geen blinde vlek van de auteur om de rol van ongelijkheid in het klimaatdossier niet aan de oppervlakte te brengen? Niet alleen de ongelijkheid tussen Europa en het globale Zuiden, maar zelfs de ongelijkheid in onze westerse welvaartsmaatschappijen, waar de gewone werkmens niet de middelen zal hebben om zich een elektrische wagen aan te schaffen, en aangewezen is op een openbaar vervoer waarvan de Europese Unie alleen maar een grondige afkeer heeft?

Conclusie

Wie dit boek doorneemt zal er waarschijnlijk heel wat in vinden dat zij of hij niet wist of zich niet meer herinnert: over kolonialisme en slavenhandel, over racistische uitlatingen van grote filosofen, over begin en eind van Roosevelt’s New Deal, over de ongelijke verdeling van rijkdom en inkomen, over een aantal aspecten van de Europese constructie, over de muntunie, en nog veel meer. Wie echter op zoek is naar meer inzicht in wat er in Europa, en de wereld in zijn geheel, aan het gebeuren is, wie enige duiding zoekt in de vele feiten die vermeld worden, zal waarschijnlijk op zijn honger blijven zitten. Of misschien ook niet; honger is de beste saus, zegt men. De ongelijkheidsmachine kan ook een aansporing zijn om met meer aandacht commentaren, analyses en kritieken van het wereldgebeuren te volgen.
Als ik de reden voor mijn matig enthousiasme in twee punten zou moeten samenvatten, betreft het enerzijds een zeker gebrek aan samenhang van het boek in zijn geheel. Deel 1 en Deel 2 lijken op het eerste gezicht bedoeld te zijn als historische aanloop naar het derde deel, Europa sinds de naoorlogse ‘eenmaking’, maar dit derde deel staat er vrij los van. Waar lijnen hadden doorgetrokken kunnen worden, zoals bijvoorbeeld van kolonialisme naar neokoloniale verhoudingen in handel en migratiepolitiek van de EU, vooral tegenover Afrikaanse landen, gebeurt dit niet. Er wordt evenmin ingegaan op parallellen (of eventueel het ontbreken ervan) tussen de militarisering van Europa in het begin van de vorige eeuw en die van vandaag.

Anderzijds lijkt het mij een lang achterhaalde benadering van de geschiedenis als de ontwikkeling van een idee. In dit geval het gelijkheidsidee, waarvan de eerste noties zouden ontstaan zijn in de Oudheid, op slechts weinig enthousiasme onthaald werd door de verlichte Europese denkers, een opkikker kreeg door de New Deal en de West-Europese welvaartstaten, om vanaf 1980 gecounterd te worden door het ongelijkheidsdenken van figuren als von Hayek en Friedman. Bij een dergelijke aanpak is het ook niet verwonderlijk dat sociale strijd, sociale krachtsverhoudingen, geen prominente plaats innemen.

Eigenlijk jammer bij een auteur waarvan alles erop wijst dat hij aan de goede kant staat in die strijd.

[1] Nederlandse lezers zullen misschien wel minder vertrouwd zijn met een woord als ‘incontournable’ uit het Belgisch politiek jargon (‘wetstraatees’), maar toch wel weten dat een ‘pompier’ een brandweerman is, en dat marchandise die niet deugt slechte waar is. Koterij zijn de achterkeukentjes en stapelhokjes die tegen heel wat Vlaamse huizen in lintbebouwingzones, al dan niet legaal, aangebouwd werden, een begrip dat ook tot het politiek jargon is gaan behoren en wijst op geïmproviseerde politieke constructies. Ik zou iets strenger zijn voor de eindredacteur die een aantal termen die zo van de internationale persagentschappen gerold lijken niet in gangbaar Nederlands heeft omgezet: embedded in machtsstructuren, dis-embedded geld- en kapitaalverkeer, de gilded age, winnen met een landslide