Ga naar de inhoud

Op safari naar Armoeland

Bespreking “Op safari naar Armoeland” van Darren McGarve. Een harde les voor links en de ‘professionals’

8 min leestijd

(Door Hans Boot, oorspronkelijk verschenen op solidariteit.nl)

In Op safari naar Armoeland beschrijft de Schotse Darren McGarvey – rapper Loki – zijn jeugd van armoede, verwaarlozing en verslaving. Zijn moeder bedreigde hem met een mes, hij was vijf, twaalf jaar later overleed zij aan alcohol en drugs, 36 jaar oud. In een grillige op- en neergang maakte hij uiteindelijk een succesvolle overlevingstocht. Van reportages voor BBC Scotland tot begeleid wonen, van jongerenwerker tot columnist, van onrust naar een overzichtelijk bestaan. Daarin deed hij stekelige ervaringen op met de ‘linkse beweging’ en de ‘armoede-industrie’. Vooral daarover zal het hier gaan.

McGarvey groeide op in de wijk Pollok in Glasgow. Op het eerste gezicht niet meer dan een biografisch gegeven, maar in de internationale wereld van de gezondheidswetenschappen is het begrip Glasgow effect een maatstaf. Hoe na de jaren zestig een grote stad met een verleden van havens, scheepswerven, staalfabrieken, kolenmijnen en een strijdbare arbeidersbeweging getekend werd door een bevolking met een lage levensverwachting en slechte gezondheid. Niet alleen in vergelijking met het overige Verenigd Koninkrijk, maar ook met de rest van Europa. Een kwart van de mannen sterft voor het 65ste levensjaar, de levensverwachting van de armsten is 54 jaar en 82 jaar in een ‘rijke wijk’, twaalf kilometer verderop. In 2012 bleek bijna een derde van de huizen bewoond te zijn door werkloze huishoudens. Het Glasgow effect staat model voor de groeiende tegenstellingen in inkomen, werk, opleiding en gezondheid tussen de inwoners in de snel veranderende steden.

Uitsluiting en achterdocht

Armoede is in het geprezen boek van Mc Garvey meer dan sociaaleconomische achterstelling in een achterstandswijk en weinig geld om van te leven. Armoede is een kommervol bestaan van onzekerheid en spanning, ongeregeld onderwijs en op straat zichtbare verslaving, seksueel misbruik en geweld, ongezond eten en deurwaarders. Met stress als bindweefsel (p. 257). De ondervonden uitsluiting valt samen met een beslotenheid die een leven buiten de buurt uitzonderlijk maakt en een chronische achterdocht tegen ‘vreemdelingen’ kweekt. Een wantoestand die de laatste jaren is versterkt door de afbraak van de oude behuizing – in Glasgow een stapeling van gezinnen in torenhoge flats – en de komst van nieuwe bewoners. Gentrificatie betekent eenvoudig dat mensen met meer geld dan jij, maar niet meer geld dan de mensen met het grote geld worden uitgenodigd om zich voor een prikje te vestigen bij jou in de buurt, in de hoop dat zij door hun aanwezigheid de wijk uit de goot zullen tillen (p.126).

De tegenstelling met de geslaagde buitenwereld illustreert McGarvey met een gebeurtenis die breed in de media werd uitgemeten. Een Amerikaans gezin kreeg via de rechter een boete, omdat het ondanks de waarschuwingen van de school en daarna de lokale overheid in de reguliere schoolperiode met de dochter in Florida vakantie had genomen. Uiteraard via een vliegreis. In dezelfde dagen besloot de Schotse regering na eerdere verlagingen van de kinderbijslag tot een uitzonderingsbepaling die nauwelijks de openbaarheid bereikte. Gezinnen met een laag inkomen en maximaal twee kinderen kregen het recht op een toeslag, wanneer een derde kind door seksueel geweld was verwekt. Dat vrouwen om de aanvullende uitkering te kunnen ontvangen met bewijzen moesten komen, gaf deze ‘sociale regeling’ de naam van verkrachtingsclausule. En daarmee was het overheidsbeleid definitief zijn morele kompas kwijt (p. 75). Twee werelden van strijdige vanzelfsprekendheden, één van burgerlijke vrijheid en één van minachtende staatsbemoeienis.

De buurt als te managen project

Na jaren van hulp en begeleiding, regelmatig afgewisseld met perioden van sociale en individuele verloedering, wist McGarvey een zelfstandig bestaan te verwerven, het oude ik maakte plaats voor een trots nieuw mens (slotpagina, 297). Hoe enthousiast en waarderend hij zich ook uitsprak over een geduldige psychologe en de steun van een enkele sociaal werker, zijn kritiek op het ‘armoedebeleid’ en de uitvoerders is genadeloos. Professionals die zelf zelden ervaring met armoede hebben, creëren een kloof tussen de oplossing en de praktijk van het armoedeprobleem. Voor hen is de buurt een project, een onderneming (…) waar succes betekent dat er net genoeg sociale problemen overblijven om iedereen aan het werk te houden en hogerop te helpen (p. 138). Kortom, een armoede-industrie die arme gemeenschappen saneert, moderniseert en bijschoolt, oftewel via planningsprocedures al evaluerend in ‘praatsessies’ managet.

De gang naar de ‘nieuwe mens’ heeft wel wat weg van een bevrijdingsstrijd die zich op collectief niveau liet zien met bijvoorbeeld de acties voor een Pollok Free State. Al voor de tijd van McGarvey, eind jaren zeventig, begonnen met een campagne tegen een snelweg die de buurt zou ontmantelen en de toegang tot het Pollok park zou blokkeren. Een festijn met festivals en voetbaltoernooien die aan de passiviteit en onzekerheid een einde maakte. Later voortgezet tegen de sluiting van jongerencentra en buurtscholen, maar gebroken door lokale overheid en politieoptreden.

Niettemin een tijdelijke zege voor dwarsliggers. Wezenlijk, omdat mensen zonder enige ervaring het heft in eigen handen nemen of zoals McGarvey dat meerdere keren benadrukt: de verantwoordelijkheid nemen voor veranderingen in hun bestaan. Hij licht dat onder meer toe aan de latere voedselbanken. Aan de ene kant een vorm van goed bedoelde bedeling en aan de andere kant mogelijkheden voor een vrijplaats, waarin mensen zich engageren en organiseren. Er wordt een verzetscultuur gesmeed op het aambeeld van de sociale achterstand en voor elke persoon die wegkwijnt in armoede, wordt een andere juist meer doortastend en vastberaden (p. 208).

Maar de Pollok Free State smoorde in de politieke participatie waaraan de professionals bleven trekken, omdat blijkbaar onze cultuur de moeite van het behouden niet waard was (p. 106).

Vriend van de armen

Ook in zijn ellendigste perioden, beschouwde McGarvey zich, voor een deel terugkijkend, als ‘links’, als ‘socialist’. Des te schrijnender komen zijn ervaringen aan dat de armoede-industrie gedomineerd lijkt te worden door een links georiënteerde, progressieve middenklasse. Vriend van de armen, voorvechter van de belangen van de onderklasse. Omdat deze deskundigen het oprecht goed bedoelen met de mensen in de achterstandswijken, zijn ze verbijsterd, van streek of gekwetst als juist die mensen zich kwaad op hen maken (p. 193). En dat gebeurde als ‘links’ de waarheid in pacht leek te hebben, het systeem, de staat of ‘rechts’ beschuldigde zonder concrete, hoe klein ook, oplossingen te bieden voor de dagelijkse problemen.

Inderdaad zijn, volgens McGarvey, fundamentele veranderingen en radicale acties hard nodig, maar wie ijvert voor de mondigheid van de arbeidersklasse luistert naar de schaamtevolle verhalen over obesitas, junkfood, ruzies en slapeloosheid. Armoede is immers meer dan geldgebrek en verdwijnt niet na een gloedvol betoog over de revolutie. Die gloed slaat dan om in arrogantie. Ik hoor eindeloos debatteren over de structurele onderdrukking in de westerse maatschappij (…), maar zelden een debat over te veel eten. Ik hoor nooit actievoeders openlijk over hun drankprobleem en drugsgebruik of de onderliggende psychologische problemen praten (p. 175).

Zwart/wit straatfoto in de motregen Familie foto, binnen Darren McGarvey, Loki – The Pavement Magazine, 5 september 2018. Partner Becci en zoon Daniel – Daily Record, 2 november 2017.

Verantwoordelijkheid

Dit bij links onbesproken gebied van persoonlijke tegenslagen, zorgen en teleurstellingen – ‘emotionele ongeletterdheid’ – verbindt Mc Garvey aan de kloof tussen het pleidooi voor ‘systeemveranderingen’ en de dag in en dag uit ondervonden ellende van dat systeem. Een debat over klimaat, immigratie, racisme, gender, identiteit en Brexit – hoe wezenlijk ook – krijgt dan geen gehoor en bevestigt de ervaringen van de ‘gewone man en vrouw’ in de steek gelaten te worden. Waarmee niet alleen in Schotland de traditionele linkse beweging haar positie als vertegenwoordiger en belangenbehartiger ziet verschrompelen. Dat biedt nieuwe kansen aan rechtse figuren die veel minder scrupules hebben en de afgedankte taal van de klassenstrijd bezigen (p. 228).

Behalve de erkenning van de afstand tussen ‘de leer’ en de behoeftevoorziening door McDonald, wijst McGarvey op de betekenis van individuele gedragsverandering om tot collectieve bestaansverbetering te komen. Wie verzet wil plegen tegen sociaal onrecht, kan aan de snelle en korte verlokkingen die dat verhinderen niet voorbijgaan. Het gaat tegen onze intuïtie in om de verantwoordelijkheid voor bepaalde dingen te aanvaarden, zeker als we onze omstandigheden niet zelf hebben gekozen (p. 258). Dat is geen schuldbekentenis, maar de erkenning dat ‘het systeem’ ons persoonlijk aantast. Anders gezegd: zelfgenoegzaamheid is de vijand van links.

Een indringend geschreven boek in een soms ongebruikelijke, maar altijd boeiende stijl en woordkeus. Zeker waar het gaat over de persoonlijke verantwoordelijkheid en gedragsverandering als wegen van verzet en succes, is het de vraag of de geslaagde individuele overleving van McGarvey als maatstaf te nemen is. Hij is ook in dit opzicht openhartig: Soms heb ik het gevoel dat links niet langer een veilige plek is voor iemand zoals ik. Maar ik heb het wel vaker fout gehad (p. 296).

Darren McGarvey, Op safari naar Armoeland. Oorspronkelijke titel Poverty Safari. Understanding the Anger of British Underclass – Vertaling: Tineke Jager en Dirk Nimmegeers. Uitgeverij EPO Berchem België – www.epo.be – e-mail: uitgeverij@epo.nl

Hans Boot