Ons Brood Is Politiek. Boerenbruin Tegenover Industrieel Halfje Wit
De recent opgenomen beschouwing van Wally Rosell over de afwijzing van de industriële landbouw, nam de gehele sector onder schot. Nu zoom ik in op een enkel onderdeel: graan. Er zijn verhalen over de ervaringen te vertellen, opgedaan met zaden (tarwe) en de uitwisseling over het gemaakte meel daarvan, ten behoeve van bakkerijen. Dit is te lezen in een boek dat als titel heeft Ons brood is politiek.
(Door Thom Holterman, overgenomen van Libertaire Orde)
Het doel ervan richt zich op uitleg over (a) het terugwinnen van voedselautonomie en biodiversiteit, (b) het opbouwen van andere, meer wenselijke vormen van landbouw en (c) het zich losmaken van het industriële kapitalisme, met name door een einde te maken aan de industrialisatie van de landbouw. De auteurs van het boek zijn ‘Groupe blé’ (Graan groep) en Mathieu Brier. De volledige titel luidt Notre pain est politique, Les Blés paysans face à l’industrie boulangère. Op de site van Bibliothèque Fahrenheit 451 trof ik daarvan een samenvatting aan, die ik vertaalde; zie hieronder.
Catalogus ‘zuivere tarwevariëteiten’
Een citaat uit het boek geeft aan met welk probleem we worden geconfronteerd als we aan brood denken: ‘Het overgrote deel van de graanvelden is heden gevuld met enkele zuivere tarwevariëteiten uit de officiële catalogus. Ze zijn geselecteerd op hun bakkracht, dat wil zeggen hun capaciteit om eenmaal gemalen, zeer luchtig brood te produceren, vol met zeer taaie gluten en over het algemeen slecht voor de gezondheid’. ‘Het stokbrood, vaak omhoog gehouden als een symbool van Frankrijk, is massaal een slap brood, te zout en verstoken van bijna alle potentiële voedingswaarde.’
In de koelkasten van het ‘Centrum van genetische bronnen’ van het Institute for Agricultural Research (INRA), in Clermont-Ferrand, worden zaden van vele soorten gewassen bewaard, waaronder die van granen. Vanuit dat instituut (dan wel voorloper ervan) hield men zich vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw bezig met het opstellen van een ‘catalogus’ van zuivere variëteiten, die geleidelijk aan door de staat werd ingevoerd. Die ‘zuivere variëteiten’ moesten voldoen aan de criteria van onderscheidbaarheid, uniformiteit en stabiliteit. De staat nam ‘het recht op zich om een uitputtende lijst van planten die geschikt zijn voor de teelt te definiëren’. De staat werd daartoe aangemoedigd door industriëlen (en hun lobbyisten) die de markten voor landbouwmachines, pesticiden en vervolgens zaaigoed wilden ontwikkelen. Een decreet uit 1949 verbood vervolgens het in de handel brengen van zaad van rassen die niet in de catalogus waren opgenomen en in 1960 verdwenen landrassen (volkstarwe) uit de catalogus.
Voorheen zochten boeren zelf naar soorten graan die zij het beste vonden passen voor verbouwen ervan (rekening houdend bijvoorbeeld met de regionale grondsoort en klimatologische omstandigheden). Met het verschijnen van botanici in de 18e eeuw, en vervolgens van de zaadbedrijven, werd de relatie omgekeerd: de praktijken van de boeren moesten worden geleid door de wetenschap met doelstellingen als opbrengst, vroegrijpheid en weerstand tegen ziekten. De voorheen zelfstandige boeren verloren gaandeweg grotendeels hun autonomie.
De autonomie heeft onder meer te maken met het onafhankelijk zijn van multinationale agro-industriële ondernemingen (de combinatie zaad / pesticide industrie). Want ‘de balans van de agro-industrie is die van een grote afhankelijkheid van meststoffen en pesticiden, waarmee weer samenhangt (a) een ongekende afname van de gecultiveerde biodiversiteit en (b) het vastleggen van het inkomen van de boeren door leveranciers en tussenpersonen. Dit loopt door de hele keten heen. Zo gebruikt de bakkerij-industrie de pure lijn tarwevariëteiten (die uit de Catalogus), gekweekt met veel chemische input, voor het produceren van een meel dat grotendeels verstoken is van voedingswaardige kwaliteiten. De praktijken van de bakkerij-industrie omvatten bijvoorbeeld het witte stokbrood van 8o eurocent [het ‘halfje wit’ in Nederland; thh.], gemaakt en ingevroren in een fabriek en verkocht in een ‘hot spot’, of aangeboden als ‘rustieke’ brood door een lokale ambachtsman. Het grootste deel van de winst gaat daarbij terug naar dezelfde economische actor, de agro-industrie.
Wetenschap, agro-industrie en de rest moet het maar geloven
In tegenstelling tot de (industriële) ‘zuivere lijn tarwe’ staat de ‘boerentarwe’ als product van de zaadautonomie. Dit kent zijn ontwikkeling als eindjaren 1990 het activisme tegen de komst van GGO’s [genetisch gemodificeerd organisme] leidt tot een proces van herselectie van planten buiten het kader van de agro-industrie om. Het is in relatie hiermee dat in 2004 het ‘Boeren Zaden Netwerk’ (RSP) wordt opgericht. De landbouwers binnen dat netwerk gaan vervolgens een massaselectie uitvoeren door elk jaar een deel van de zaden te selecteren alvorens ze opnieuw te planten. De tarwe die op deze manier wordt gekweekt, raakt geleidelijk aan verwijderd van de definitie van een ras met een zuivere lijn. Het ging in dit geval niet om het behoud van een historisch ras, maar om het verwerven van zaadautonomie, door het herbestemmen van knowhow over de productie en de selectie van zaden bij de boeren zelf en anderen binnen de keten (maalderijen, bakkers).
‘De soorten volkstarwe passen zich aan de veranderingen in het territorium aan, waarin ze voorkomen’. Het begrip boerenzaden is gekoppeld aan het begrip gebruikseigendom, als reactie op de toe-eigening van ‘levend materiaal’ (zoals koren) door de industrie. De constructie van algemene kennis staat haaks op het onderscheid tussen wetenschap die weet en de bevolking die gelooft [hier vinden we een kern van het verzet dat de Oostenrijks-Amerikaanse wetenschapstheoreticus Paul Feyerabend in de jaren 1970 tegen ‘de’ wetenschap aantekent; thh.]. Deze boerenzaden, vrij van eigendomsrechten, zijn niet verboden, ook al zijn ze niet opgenomen in de officiële catalogus, maar de overdracht ervan is alleen toegestaan voor niet-commerciële doeleinden. Men kan ze zaaien voor persoonlijk gebruik en vervolgens vermenigvuldigen om de oogst te verkopen of te verwerken. De landbouwers kunnen hun eigen meel maken zonder de verplichting om te malen, aangezien de Landbouwwet (Code rural) alle verwerkingsactiviteiten ‘in het verlengde van de productie’ toestaat.
Als dan het ambachtelijk bakken in de jaren negentig van de vorige eeuw een soort wederopstanding beleeft, gaat het meer om een kwestie van diversificatie van het aanbod van brood, dan om een radicale verandering in de productiemethode. Zowel franchisenemers als zelfstandigen hebben zich in dat verband opgezadeld met exclusieve leveringscontracten met houdstermaatschappijen zoals Vivescia. Kortom, ook hier blijft het goed de twee verschillende lijnen van herkomst van het graan (industriële lijn of ‘boerenlijn’ te onderkennen, waarbij de boerenlijn vaak een relatie tot biologische productie- en verwerkingmethodes kent).
Oude en nieuwe maaltechnieken
‘Vandaag de dag wordt in Frankrijk het overgrote deel van de tarwekorrels gemalen op ‘cilinders’: een techniek die teruggaat tot de 19e eeuw en die het mogelijk maakt om in zeer korte tijd veel tarwe te malen.’ [Het gaat om een geïndustrialiseerde manier van malen met walsen zoals in een meelfabriek; meer uitleg, klik HIER; thh.]. De schillen, rijk aan vezels, mineralen en sporenelementen, worden gescheiden van de rest van het graan. De landbouwcoöperatie verving de middeleeuwse Heer en garandeerde de boeren het recht om hun productie te verkopen in ruil voor een vorm van slavernij aan de wetten van de wereldtarwemarkt.
Het malen op steen [de bekende molenstenen; maar bedenk je kan die stenen ook met een (elektro)motor aandrijven; thh.] is minder efficiënt wat de opbrengt betreft, maar het resulteert wel in de mogelijkheid om de eiwitbasis in het meel te behouden. De molen van Astrié die in de jaren 1970 door twee broers is ontwikkeld, maakt het mogelijk om in één keer een maximaal winningspercentage te verkrijgen [met molenstenen vervaardigd uit graniet; zie voor een gebruik ervan door bijvoorbeeld Agribio; klik: HIER; thh.].
De Marot-sorteermachine (reinigen van graan), die in het midden van de 19e eeuw haar hoogtijdagen beleefde, was goedkoop, gemakkelijk te gebruiken en in werkende staat te houden zonder de tussenkomst van een specialist. Het betrof gereedschap dat kon worden gerepareerd. Wie dit alles in zet om te produceren, keert zich met een bescheiden uitrusting tegen het beleid van steun aan de landbouwsector die afhankelijk is, en daardoor gemanipuleerd kan worden, van de schuldenlast op haar schouders en dat tot in onze dagen.
Gluten
Gluten wordt gevormd door de zwaarste eiwitten, zodra het zetmeel in de tarwe is opgelost tijdens het wassen van het meel. [Gluten van het Latijn gluten, lijm; zie voor een discussie over gluten het artikel ‘Le gluten industriel pointé du doigt’; ik begrijp nu waarmee ik zat te lijmen als kind: een potje Gluton, met een kwastje.] Gluten geeft het meel zijn bakkracht, die nu tweeënhalf keer zo groot is als zestig jaar geleden. De glutenintolerantie die de Franse bevolking steeds meer ontwikkelt – Nederland blijft daarin niet achter, denk ik – en die niets met allergieën te maken heeft, veroorzaakt een vernietiging van de darmvlokken, de zeer fijne plooien, als vlokkige aanhangsels in de darmen, die de voedingsstoffen in de bloedsomloop laten overgaan [de mensen zijn niet ziek, ze zijn ziek gemaakt door wat ze eten; thh.]. Het chemische principe van de zuurdesem wordt ook aangetast. Het gebruikmaken van gluten heeft dus alles te maken met verhoging van productiemogelijkheid, zoals van brood en de schone schijn die er mee ontstaat, zoals mooi luchtig brood. Dit is een zeer interessante deel van het onderwerp, reden waarom Fahrenheit 451 geïnteresseerde lezers uitnodigt om er meer over te lezen. Kort door de bocht gezegd: de broodindustrie in Frankrijk [en ongetwijfeld ook in Nederland; thh.] is meer bezig met haar winst dan met de gezondheid van de consument, en de industrie ontwikkelt, net als op andere gebieden, nieuwe markten door de schijn te wekken dat ze de eerder veroorzaakte aandoeningen herstelt.
Fahrenheit 451 eindigt de samenvatting met er op te wijzen dat het om een technische, maar goed toegankelijke tekst gaat. De verzameling van getuigenissen en de aandacht voor collectieve kennis aangaande een gemeenschappelijke aanpak bewijzen hoezeer en hoe het mogelijk is om de valkuilen van de industrie en de markten te vermijden. Tevens wordt weergegeven hoe een netwerk van verzet en alternatieve praktijken in beweging te zetten, onder gebruik making van de mazen van de wet.
Groupe blé en Mathieu Brier, Notre pain est politique, Les Blés paysans face à l’industrie boulangère, Éditions de la dernière letter, Montreuil, 2019, 210 blz., prijs 13 euro.
[Samenvatting integraal te vinden op de site Bibliothèque Fahrenheit 451; vertaald en bewerkt door Thom Holterman.]