Geografie En Anarchie: Een Libertaire Maatschappijordening Als Inzet
Het aardoppervlak, de natuurlijke omgeving, het mensen–, dieren– en plantenleven, maar ook de cultuur, dat alles wordt al eeuwen in kaart gebracht. Oude cartografie en gravures vertonen daarvan vaak sprekende beelden. Hoe men dat in kaart en beeld brengen doet, hangt veelal af van de wetenschappelijke stand van zaken in de tijd. De redenen waarom men begint aan die activiteit, het in kaart brengen, kunnen sterk van elkaar verschillen.Is de ruimte te exploiteren? Hoe staat het met de mogelijkheid van handel, industrie en verkeer, welke logistieke problemen zullen zich voordoen? Het zijn vragen die ondermeer sporen met imperialistische doelstellingen. Het zijn geografen die zich laten inhuren of die hun diensten aanbieden om die vragen te beantwoorden.
(Oorspronkelijk verschenen op Libertaire Orde)
In de negentiende eeuw dragen de genoemde doelstellingen in imperialistische naties als Engeland, Frankrijk en Duitsland bij aan de ontwikkeling van een nationalistische geografie.Niet elke geograaf, net zo min als elke econoom, socioloog of jurist, is bereid zich in dienst te stellen van de ontwikkeling of toepassing van nationalistische, imperialistisch doelstellingen. De afwijzing ervan hangt samen met het verschil in ideologische invalshoek, die wordt gekozen. Die invalshoek bepaalt tegelijk de manier van wetenschapsbeoefening. Omdat hier de denkbeelden van de Franse geograaf Elisée Reclus (1830-1905) centraal zullen staan, is het niet vreemd om als ideologische invalshoek, de anarchie te nemen.
Anarchie verwijst naar een toestand van orde zonder opgelegde regering en zonder opgelegde regels. Het gaat dus over orde, die een zelf gekozen of vrij aanvaarde structurering kent. De vraag is nu: wat is het mogelijke verband tussen geografie en anarchie? Die vraag wordt aan de orde gesteld door de Franse sociaal geograaf Philippe Pelletier in zijn onlangs verschenen boek Géographie et anarchie. Reclus, Kropotkine, Metchnikoff et d’autres. De auteur is, naast docent geografie aan een van de universiteiten in Lyon, actief in de anarchistische beweging. Hij publiceert regelmatig over beide onderwerpen
Inleiding
Ten behoeve van het beantwoorden van de vraag naar het mogelijke verband tussen geografie en anarchie, is het nodig een aantal voorliggende vragen te bespreken. Pelletier doet dat men name in het eerste deel van zijn boek. Vervolgens moet worden verduidelijkt welke verschillende keuzes er worden gemaakt, afhankelijk van de gekozen ideologische bril die men opzet. Want het maakt nogal wat uit of men in persoonlijke vooronderstellingen anarchistische elementen opneemt of ideologische elementen van een kapitalistische en nationalistische soort. Pelletier brengt die verschillen, relevant voor het soort geografie die wordt ontwikkeld, in kaart met name in het tweede deel van zijn boek.
Hoewel Elisée Reclus een hoofdrol van Pelletier krijgt toebedeeld, is het geen Reclus biografie geworden. Niet voor niets zet hij al in de titel van zijn boek naast Reclus, de tijdgenoten geografen/anarchisten en vrienden van hem: Peter Kropotkin (1842-1921) en Léon Metchnikoff (1838-1888). Reclus heeft wel een duidelijk eigen stempel gezet op het soort geografie dat hij bedrijft. Hij heeft die ‘sociale geografie’ genoemd. Daarnaast spreekt Pelletier ook over ‘reclusiaanse geografie’. Kortom, Reclus heeft de aandacht op zich gericht.
Dat maakt een persoon kwetsbaar voor verwijten. Maar zijn die verwijten ook terecht? Zo zou Reclus het kolonialisme hebben verdedigd en hij zou niet vrij van antisemitisme zijn. In het derde deel van zijn boek gaat Pelletier uitgebreid op zulke aantijgingen in en maakt hij duidelijk, dat dit soort verwijten elke grond mist. Daarnaast behandelt hij in dit deel tevens enkele thema’s die Reclus na aan het hart lagen, zoals de ontwikkeling van het maatschappelijke verschijnsel de stad.
Het werk van Reclus heeft naar twee kanten toe zijn invloed uitgeoefend: de geografie en het anarchisme. Telkens kruisen die elkaar. Om inzichtelijk te maken waar de kernen van die gedachten zitten, zal ik eerst enkele begrippen of verschijnselen paarsgewijs bespreken. Daarbij neem ik de tekst van Pelletier als uitgangspunt.
Het eerste paar betreft ‘geografie en anarchie’: waar verwijzen die begrippen naar? Vervolgens is het paar ‘anarchisten en geografie’ aan de orde: waarom zouden anarchisten in geografie geïnteresseerd zijn? Daarna komen we te spreken over de ‘anarchistische positie en wetenschap’. Het anarchisme (en de anarchie) is geen wetenschap, maar sommige anarchisten zijn wel wetenschappers. Heeft het een zijn weerslag op het andere?
Als dit zijn weerslag heeft, komt dat dan ook uit in het soort geografie, dat wordt bedrijven? Die vraag verwijst naar het volgende thema, waarbij de kern wordt gevormd door het verschijnsel ‘grens’. Het totaal aan inzichten dat nu gevormd is, leidt bij Reclus, tegen het eind van zijn leven, tot wat hij ‘sociale geografie’ noemt. Tenslotte volgt dan een samenvatting van de door Pelletier gepareerde kritiek op Reclus.
Élisée Reclus (1830-1905)
Geografie en anarchie
Wanneer we door het landschap struinen, dan bedrijven we geografie, zo merkt Pelletier in het begin van zijn boek op. Het gaat hier om wat ik noem een functionele omschrijving van het object van studie. Waartoe dient geografie? Voor diplomatie en oorlogvoeren (geografie ten dienste van het maken van stafkaarten voor legeraanvoerders), voor het ontdekken van gebieden, die in exploitatie genomen kunnen worden (kolonialisme, imperialisme).
Een dergelijke functionele omschrijving is, in tegenstelling tot een essentialistische definitie (wat is geografie?), een open omschrijving. Dus geografie kan ook dienen voor het stichten van ‘vrede’ en kan daarvoor een verbinding aangaan met irenologie (wetenschap van de vrede), waarbij ik moet denken aan de libertaire maatschappijcriticus en antimilitarist Bart de Ligt (1883-1938).
De inhoud van een functionele omschrijving kan worden geïnstrumentaliseerd. In de loop van de tijd is dat ook geschied met de geografie, zo schetst Pelletier uitvoerig. Het is ook precies wat de geografen onder de anarchisten hebben gedaan. Zij hebben de, dat wil zeggen hun, geografie geïnstrumentaliseerd door de anarchie er in tot uitdrukking te brengen. Daarmee werd het inzet voor een andere maatschappijordening dan de bestaande.
Anarchie is een term die in anarchistische kringen gebruikt wordt om tegelijk een toestand, een perspectief en een geheel van beginselen aan te duiden. Pelletier legt uit dat men anarchie niet met anomie moet verwarren. Het laatste begrip verwijst naar afwezigheid van regels in het sociale verkeer. Een dergelijke afwezigheid kenmerkt anarchie niet. Wel is er nadrukkelijk sprake van de afwijzing van een heteronome, dus van buitenaf komende, regelgever. Kortom, anarchie sluit niet het bestaan van vrij geformuleerde, sociale regels uit.
Het spreken over sociale regels geeft tevens aan dat anarchie ook ordening, structurering omvat – vrij overeengekomen door vrije mensen. Het sluit eveneens aan, zo betoogt Pelletier, bij de erkenning van wetenschappelijke en natuurwetten, wat een veelheid van beginselen veronderstelt. Zo is het onzinnig zich tegen de wet van de zwaartekracht te verzetten. Tot de bedoelde beginselen worden ondermeer gerekend het mutualisme en het libertaire federalisme, elementen van de andere maatschappijordening.
Anarchisten en geografie
De gegeven omschrijvingen van geografie en anarchie maken uit zichzelf nog niet duidelijk welke verbanden tussen beide bestaan. Daarom preciseert Pelletier de vraag met: waarom zouden anarchisten zich met de geografie bezighouden? Verder kan men zich nog afvragen waarom geografen zich met anarchie zouden inlaten. Kortom, er is een hele melange van verbanden te onderzoeken. Dat is ook wat Pelletier zich tot taak heeft gesteld.
Peter Kropotkin (1842-1921)
De beoefening van de geografie voor zover die zich in het laatste kwart van de negentiende eeuw afspeelde binnen kringen van anarchisten, vond plaats door drie hoofdfiguren: Reclus, Kropotkin, Metchnikoff. Daarnaast valt op dat in het werk van enkele anarchisten die aan hen voorafgingen, zoals Proudhon (1809-1865) en Bakoenin (1814-1876), geografische dimensies zijn te onderkennen. Maar er is ook van een doorloop sprake tot in ons tijdperk, waarvoor men bijvoorbeeld op werk van Paul Goodman (1911-1972) en Murray Bookchin (1921-2006) stuit.
In hetzelfde stramien werkt Pelletier ook de lijn uit van mensen die enerzijds libertaire gedachten huldigden en anderzijds geografische dimensies aan hun werk gaven (zoals de lijn Patrick Geddes / Ebenezer Howard / Lewis Mumford / Colin Ward). Verder valt op dat de ontwikkeling van het reclusiaanse netwerk van anarchistische geografen, samenvalt met het opzetten van de anarchistische, socialistische en syndicalistische beweging. Het socialisme leert zich vanaf het begin van de negentiende eeuw kennen als een intellectueel en maatschappelijk project. Het ontdoet zich, zo merkt Pelletier op, van mystiek en irrationaliteit. Daarop is vanuit allerlei (maatschappij–) wetenschappen aan te sluiten.
Zo is in Proudhon een aankondiger van de sociologie te zien (in vervolg op Auguste Comte (1798-1857) die weer als een van de grondleggers van de sociologie geldt). Proudhon zal als eerste het mutualisme theoretiseren en premissen van het anarchisme aandragen. Pelletier ziet vervolgens Bakoenin, ‘op het puin van het romantisch nationalisme’, de theorie van het revolutionaire en libertaire socialisme bouwen.
In feite vindt hier een personele verwetenschappelijking plaats van het libertaire project: bepaalde wetenschappers (zoals geografen) gaan hun ideologische uitgangspunten (anarchie), binnen hun wetenschappelijk werk instrumentaliseren. Is dat methodologisch te verantwoorden? Dat is de vraag die in het volgende onderwerp ter discussie komt.
Anarchistische positie en wetenschap
In de wetenschapsbeoefening is het onvermijdelijk dat een persoonlijk element meespeelt. Een (streng) positivisme is wat dat aangaat een fopspeen.‘Feiten zijn geen feiten’, leerde ik van de rechtsfilosoof J.F. Glastra van Loon (1920-2001) in zijn kritiek op de positivistische wetenschapsbeschouwing. Het persoonlijk element levert het subjectieve moment in de wetenschapbeoefening. Is er dan nog wetenschap te bedrijven, voor zover dat weer objectiviteit vooronderstelt?
Dat lijkt me wel. Ten behoeve daarvan zijn door mij ooit twee minimumvereisten, ontleend aan Helmut Schreiner (1942-2001), voorgesteld om boven het subjectieve moment uit te kunnen stijgen. Dat betreffen:
• het vereiste van intersubjectieve reconstrueerbaarheid, en
• het vereiste van intersubjectieve accepteerbaarheid.
Reconstrueerbaarheid verwijst in dit verband naar de mogelijkheid een gedachtegang ook door een andere persoon dan de opsteller ervan, op een bepaalde, niet willekeurige wijze te laten ontwikkelen. De ander moet het dus kunnen volgen en de gebruikte gegeven kunnen natrekken (verifieerbaarheidsvereiste). Het vereiste van reconstrueerbaarheid veronderstelt het bestaan van wederzijdse communicatie en open communicatiekanalen.
Accepteerbaarheid vraagt rekenschap ten aanzien van de overeenstemming op de uitgangspunten die zich in een gedachtegang voordoen. De overeenstemming kan vrijwillig en/of bij afspraak tot stand komen (conventionele legitimiteit) of procedureel ontstaan (procedurele legitimiteit). Aldus is een intersubjectief niveau te bereiken onder gebruikmaking van methoden die genoegzaam bekend zijn, zoals analyseren, systematiseren, abstraheren, logisch redeneren, coherentie aanbrengen.
Paul Feyerabend (1924-1994)
Het is duidelijk dat vooral het vereiste van accepteerbaarheid een klem zet op het open einde van de kennistheoretische anarchie waarvoor indertijd Paul Feyerabend (1924-1994) pleitte. Die ‘anarchie’ komt tot uitdrukking in zijn slogan: ‘anything goes’ (alles is mogelijk). Dat laatste moet men als een methodologische uitdaging begrijpen. Ik wijs hier op omdat Pelletier met betrekking tot Feyerabend een visie vertolkt, die ik niet in alle opzichten deel.
Met Pelletier ben ik van opvatting dat Feyerabend rondweg bijziend is, met betrekking tot wat hij over Lenin en de neutraliteit van de staat in zijn boek Against methode opmerkt. Ook maakt Feyerabend op een andere wijze gebruik van de term anarchie, dan Pelletier zowel als ik dat doen. Feyerabend maakt dat los van de anarchistische beweging en gebruikt de term anarchie voor ongeconditioneerd kunnen beoefenen van de wetenschap. Hij wijst de dwang en drang in het wetenschapsbedrijf af. Tot zover spoort dat met een voor mij acceptabel gebruik van de term anarchie.
Maar Feyerabend gaat verder. Hij verwijst met de door hem gepresenteerde versie van anarchie tevens het idee omtrent de geschiedenis en continuïteit van het klassieke anarchisme en de anarchistische filosofie naar de mestvaalt. Met Pelletier ga ik daarmee niet akkoord. Die hele discussie kan evenwel genegeerd worden, om toch de methodologische invalshoek van Feyerabend te waarderen. Die waardering breng ik op.
Zo ben ik van mening dat het methodologische alles is mogelijk in het denken van Feyerabend tegelijk een principieel, procedureel en voorwaardelijk karakter heeft. Het is principieel omdat het pleit voor het openhouden van de kanalen waarlangs de communicatie verloopt. Het is procedureel omdat het werkt met het hoor/wederhoor beginsel: het is geaccepteerd om alle argumenten in te brengen, om oppositie te voeren (er is geen bewijs of er is tegenbewijs mogelijk). Het is voorwaardelijk omdat het vrijstaat om op geheel andere wijze tegen iets aan te kijken dan gangbaar is. Het is heel goed mogelijk dat het ‘gangbare’ gepasseerd moet of kan worden.
Dit alles kan leiden tot de ontdekking van feiten of tot het verwerven van inzichten, die tegengesteld zijn aan wat daarvoor deel uit maakte van een ‘well established position’. De methodologische positie, die de mogelijkheden vrijhoudt tot het doen van tegendraadse ontdekkingen, ben ik bereid om als een ‘anarchistic position’ te verdedigen. Zonder een dergelijk methodologische inzet, zou de aarde nog plat zijn, zou de zon nog om de aarde draaien (Galileo Galilei, 1564-1642), zou de evolutie nog objectief, lineair, directief en volgens een bepaald (goddelijk) ontwerp verlopen (Charles Darwin, 1809-1882).
Het tegendeel zou allemaal niet wereldkundig geworden zijn, als het bijvoorbeeld aan de macht van de rooms-katholieke kerk had gelegen. Het zijn zaken waarvoor Feyerabend in het kader van diens slogan ‘anything goes’ aandacht heeft opgeëist. En daarom is het tegelijk volstrekt onbegrijpelijk, waarom hij juist Lenin en diens staat ophemelt als ‘neutraal’. Op dit punt moet hij stekeblind zijn geweest, maar misschien wilde hij de boel gewoon opjutten, want daarin moet hij meester zijn geweest.
Verschillende soorten geografie
Tot nu toe heeft Pelletier de verschillende uitgangsposities betreffende de geografie en de geografen, de anarchie en het anarchisme en de wetenschapsbeoefening in hun onderlinge verhoudingen geschetst. Nu kan hij zich meer in het bijzonder met de reclusiaanse geografie en het reclusiaanse netwerk gaan bezighouden. Daarbij maakt hij tegelijk inzichtelijk welke andere soorten geografie zich voordoen of ontwikkelen.
Léon Metchnikoff (1838-1888)
In het kader van deze bespreking gaat de aandacht vooral uit naar de reclusiaanse zienswijze. Maar voor de contrastvorming is het goed ook enige aandacht te schenken aan de andere opvattingen.
Enkele leidende geografen eind negentiende eeuw zijn naast Elisée Reclus de Fransman Vidal de la Blache (1845-1918) en de Duitser Friedrich Ratzel (1844-1904). Politiek gezien gaat het om heel verschillende persoonlijkheden. Reclus stelt zich op aan de zijde van Bakoenin en de Commune van Parijs (1871), waaraan hij ook deelnam. Hij zal daarvoor veroordeeld worden (uiteindelijk tot tien jaar verbanning uit Frankrijk). De reclusiaanse geografie heeft zijn wortels in Proudhon en Bakoenin en ontwikkelt zich in de onderlinge samenwerking van Reclus met Kropotkin en Metchnikoff. Ze is anarchistisch en antikapitalistisch van aard.
Vidal daarentegen stelt zich op aan de kant van ‘Versailles’ (de ultra rechtse regering die ook de Parijse Commune bloedig neerslaat). Vidal zal de eerste leerstoel historische geografie gaan bekleden (1891). Hij wordt door Pelletier als een nationalistische intellectueel beschreven, die een economisch imperialisme uitwerkt in een territoriaal imperialisme. Het is de receptie van de visie van Ratzel. De ratzeliaanse geografie dient het staatsapparaat en levert steun voor het kolonialisme. Die opvatting zal via Vidal uitlopen in de vidaliaanse school. Die school zal het pétainisme, het vichyistische ‘terug naar de natuur’ gaan verkondigen, zo legt Pelletier uit. Het is de lijn waarlangs zich de ‘géopolitique nazifiée’ ontwikkelt.
Aldus verschijnen in de schets van Pelletier twee richtingen, ieder met hun eigen ‘ideologie’ en diametraal verschillende wetenschappelijke uitkomsten. Wie kan dus nog pretenderen ‘objectief’ wetenschap te bedrijven? Niemand. Wel is duidelijk dat wie aan de kant van de macht staat, zal zien dat diens opvatting als ‘objectief’ erkenning zal krijgen en voor aanwending ervan zal worden geselecteerd. Zo zuiveren zich dus uit: aan de ene kant de macht tot behoud en aan de andere kant de wil tot verandering. Reclus heeft dan ook een libertaire maatschappijordening als inzet in gedachte.
Kortom, het maakt dus nog al wat uit, om met de Duitse jurist Joseph Esser (1910-1999) te spreken, met welk ‘Vorverständnis’ (vooronderstelling, vooroordeel) men werkt. Dat is niet alleen in de rechtswetenschap zo – vergelijk Joseph Esser zijn Vorverständnis und Methodenwahl in der Rechtsfindung (1970) – maar ook in de geografie. In die wetenschap gaat het niet over ‘recht’ maar over ‘grenzen’. Het denken daarover voltrekt zich evenzeer vanuit verschillende vooronderstellingen.
Grenzen
Hierboven zagen we dat Ratzel en Vidal nationalistische posities innemen. Reclus neemt daarentegen een ‘communalistische’ positie in. De nationalistische posities zijn statelijk geënt en de communalistische positie manifesteert zich als antistatelijk. De twee eerste geografen zijn dan ook uit op het verdedigen van staatsgrenzen, de laatste verwerpt die juist. Het is uit die verwerping van grenzen, dat de federalistische voorstellen van Proudhon, Bakoenin en Reclus voortkomen, zo betoogt Pelletier.
In de context van de ideeën van de laatst genoemden, wordt afstand genomen van vastliggende, juridisch gewaarborgde, territoriale begrenzingen evenals de zogeheten ‘natuurlijke’ grenzen. Wat voor nationale staatsgrenzen geldt, lijkt mij vervolgens eveneens van toepassing te kunnen zijn voor gemeentelijk en provinciale grenzen. Hierbij kan een functionele benadering een belangrijke rol vervullen, wat het vaststellen van – vlottende – begrenzingen aangaat. Ik kom daarop omdat dit ook binnen de rechtswetenschap een rol speelt. Daarvan twee voorbeelden.
Als de jurist J. In’t Veld voor zijn proefschrift in 1929 zoekt naar nieuwe vormen van decentralisatie (tevens de titel van zijn proefschrift), dan begint hij niet een juridisch bestel te beschrijven, neen, hij hecht er waarde aan om te denken vanuit dynamisch op te vatten krachten: centripetale krachten (centraliserend) en centrifugale krachten (decentraliserend). De problematiek die In’t Veld behandelde, betrof met name de groei van de Rotterdamse haven en de vraag of de expanderende havenactiviteit in het Rotterdamse gebied al dan niet van een (nieuw soort) eigen bestuur moest worden voorzien.
Weer op een andere manier komt het denken over (vlottende) grenzen aan de orde, via de uitdrukking de immanente wet van de functionele structuur. Het gaat om een inzicht door de Rotterdamse rechtstheoreticus Jack ter Heide,1923-1988) uitgewerkt in diens functionele rechtsleer. Ik nam dit van hem over maar paste het toe in een breed geografisch perspectief. De bedoelde uitdrukking geeft het verband aan tussen een concreet middel en de in te calculeren (directe en indirecte) effecten van het gebruik van het middel.
Als voorbeeld kan dienen een in bedrijf zijnde windmolen (bijvoorbeeld om graan te malen of hout te zagen). Zo’n molen kan alleen werken als de windvang ervoor vrij is, de immanente wet. Dit betekent dat er in een bepaalde straal rond de molen geen hoge bebouwing ‘mag’ verrijzen. De molen is te zien als de functionele structuur. Het niet mogen oprichten van hoogbouw binnen die straal hangt niet van juridische regelgeving af (een verbod), maar van de immanente wet die de molen als functionele structuur in zich meedraagt.
Die immanente wet verwijst naar de noodzaak om vrij de benodigde wind op te vangen, zonder welke niet gewerkt kan worden. Die immanente wet geldt tot over gemeentelijk en provinciale grenzen heen. De functionele structuur en niet een wetgever dicteert hier de ‘wet’ (de ‘grens’).
Grenzen zijn markeringen van dominantie, helpt Pelletier te herinneren. Ze zijn vastgesteld door of na oorlogvoering, door verovering. Dominantie komt ook om de hoek kijken bij het vaststellen van gemeente– en provinciegrenzen (vergelijk de actuele discussie in Nederland over de samenvoeging van enkele provincies tot één grote provincie).
Grenzen zijn verbonden met geografie, wat mede in geopolitiek tot uitdrukking komt. Theoretische anarchisten, die zich per definitie interesseren voor het politieke, gaan zich dus – al dan niet bewust – met geografie in laten, ook al is het niet hun dagelijkse bezigheid (zoals Proudhon of Bakoenin). En andersom is net zo vanzelfsprekend. Een geograaf die in zijn Vorverständnis anarchie meedraagt, zal een geografie tot ontwikkeling brengen, die een anarchistische uitstraling heeft. Dat komen we bij Reclus tegen in zijn ‘sociale geografie’.
Sociale geografie
Pelletier wijst erop dat de geografie zoals Reclus die bedrijft, rust op de dialectiek van milieu-ruimte en milieu-tijd. Ruimte is een sociale constructie. Milieu-ruimte wordt in een synchrone benadering van de complexe constructies van interacties bestudeerd Het levert ‘horizontale’ beschouwingen op. Het gaat om aandacht voor verschijnselen die in de tijd naast elkaar voorkomen. Milieu-tijd wordt door middel van een diachrone, evolutionaire benadering bestudeerd. Het gaat hier om aandacht voor verschijnselen die elkaar in de tijd opvolgen (‘verticale’ beschouwing). Dit levert een dynamiek op. Reclus heeft dus geen statische visie op bijvoorbeeld de natuur, zo concludeert Pelletier.
Een moeilijkheid doet zich voor bij het vertalen van de term ‘milieu’. Bij Reclus heeft die term een breder bereik dan gebruikelijk. Er zit het Nederlandse ‘omgeving’ in en tegelijk wijst het op een middenpositie (Reclus spreekt ook over mesologie, waarin ‘meso’ zit, wat de plaats aangeeft tussen micro en macro). In mijn discussie met de auteur bleek dat een term, die het inclusieve karakter van ‘milieu’ bij Reclus omvattend weergeeft, ambiance is: de materiële en morele sfeer die een persoon of een groep personen omringt (waarvoor het Franse verklarend woordboek Le Petit Robert weer als mogelijke synoniemen noemt…klimaat, milieu).
Al zoekend ontwikkelt Reclus de geografie verder. Op het moment dat hij, tegen het eind van zijn leven, daarbij drie ‘wetten’ aanwijst, gebruikt hij de term sociale geografie. De drie wetten zijn ‘ordes van feiten’, die bestudeerd moeten worden, te weten: (1) klassenstrijd, (2) zoeken naar evenwicht en (3) de soevereine beslissing van het individu. In de chaos van de dingen, tonen deze ordes zich als voldoende constant om er over te spreken in termen van ‘wetten’ meent Reclus.
Het gaat hier niet om juridische maar om sociologische wetten, die in de sociologie wel worden getypeerd als ‘conventionalistisch wetsbegrip’. Daarbij gaat het om groeperingen van niet meer dan partiële regelmatigheden. Dat spreekt ook uit Pelletier zijn uitleg. De eerste wet is een verwijzing naar de socialistische problematiek: de menselijke geschiedenis kan worden opgevat als een lang verhaal over strijd tussen twee verschillend geëquipeerde groepen, waarvan één groep telkens uit heersers bestaat.
De tweede wet is heden bekend onder de term ‘homeostase’ (door middel van zelfregulering in evenwicht blijven). In relatie tot de eerste wet, verwijst de tweede naar het zoeken naar evenwicht bij het strijden voor gerechtigheid. De derde wet is een verwijzing naar het idee dat de maatschappij niet goed kan functioneren en ook niet vooruit komt, als ze niet steunt op de vrije medewerking van het individu (waarvoor hij soeverein moet zijn).
De drie door Reclus genoemde wetten maken tevens duidelijk waar een van de verschillen zit met de opvatting van Marx. Door hem wordt aan de loop van de geschiedenis een determinisme ontleend. Daaraan zitten toekomstvoorspellingen gekoppeld met zekerheidsgehalte (doorlopen van het kapitalisme in fasen, waarna het socialisme zal intreden in de wereld). Het is, zoals Pelletier aangeeft, een door anarchisten verworpen benadering van de geschiedenis. Het houdt namelijk een visie in die verschijnselen, lineair, teleologisch en fatalistisch benadert (mede op grond van de dialectiek van Hegel). In de geschiedenis worden de verschillende fasen als noodzakelijk doorlopen. Inmiddels weten we dat van de voorspellende waarde in deze marxistische dialectiek opgeslagen, niets is overgebleven.
Voor zover in het anarchisme van dialectiek sprake is, verloopt die serieel (bipolair; Proudhon). Het is daarom incorrect Proudhon een Hegeliaan te noemen, wat trouwens ook geldt voor Reclus, die over ‘evenwicht zoekend’ spreekt. Er is namelijk sprake van ‘spanningsvelden’, bijvoorbeeld die tussen ‘vrijheid en gerechtigheid’ (twee ‘polen’, die een bipolariteit vormen). De tegenstellingen kennen geen ‘synthese’ waarin ze worden opgeheven, zoals in de Hegeliaanse, marxistische opvatting. Het draait juist om een ‘instabiel evenwicht’ (Reclus).
Deze reclusiaanse manier van kijken bepaalt ook hoe gereageerd wordt in discussies over bijvoorbeeld het darwinisme, de natuur, de ecologie. Het komt bij Pelletier allemaal aan de orde en hij neemt er de ruimte voor om deze thema’s in zijn magnum opus te behandelen. Telkens als er iets transcendents, een niet te corrigeren determinisme, een als onvermijdelijk fatalistisch en eschatologisch einde wordt gepresenteerd, dan strijkt dat tegen de haren van zowel de reclusiaanse geografen als anarchisten. Onvermoeibaar zet Pelletier dan uiteen hoe dat in elkaar steekt.
Kritiek op Reclus
Het is bijna vanzelfsprekend dat bepaalde inzichten of zienswijzen van een wetenschapper van meer dan een eeuw geleden, verouderd zijn. Pelletier wijst daar ook regelmatig op als hij reclusiaanse opvattingen bespreekt. Deze constatering vermindert niet de waarde van iemand als voorloper. Daarover gaat de kritiek dan ook niet.
Het gaat hier om kritiek die anderen in de laatste jaren op Reclus hebben geuit, zoals dat hij racisme zou hebben bedreven, dat hij het kolonialisme zou hebben goedgekeurd of het antisemitisme zou hebben aangehangen. Pelletier pareert deze vormen van kritiek overtuigend. De grond voor de kritiek behelst slechts in het ene geval een vage verwijzing en in een ander geval raakt die letterlijk kant noch wal. De reden waarom dergelijke anachronistische verwijten worden gemaakt, is volstrekt onduidelijk. Het enige dat ik kan bedenken is dat men het reclusiaanse, anarchistische denken in diskrediet wil brengen.
Het langst staat Pelletier stil bij het antisemitisme–verwijt. Hij gaat daarbij in op teksten van Henriette Chardak en Jean-Didier Vincent. Die twee auteurs noemen geen gedocumenteerde bronnen waar zij hun idee vandaan halen. Recent voegde Béatrice Giblin zich in dat gezelschap. Zij merkt op dat Reclus Joden altijd op een bepaalde, discriminerende wijze opvoert, maar daarvoor geeft zij geen enkele tekstuele verwijzing. Pelletier neemt er een kleine dertig pagina’s voor om onder verwijzing naar bronnen de kwalijke beweringen te ontzenuwen.
Pelletier gaat niet in op de brandende kwestie, waar het vandaan zou komen om iemand als Reclus in diskrediet te brengen. Ik kom erop terug omdat ook in Nederland iets dergelijks anachronistisch aan de orde is, rond de figuur van Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919). Domela is een van de negentiende eeuwse grondleggers van het socialisme en latere anarchist. Het is de hedendaagse biograaf Jan Willem Stutje die niet zo lang geleden Domela op antisemitisme betrapt. Historici als Bert Altena en Rudolf de Jong hebben vervolgens dat verwijt bekwaam gepareerd. Toch blijft zo’n verwijt rondzingen.
Bij een andere auteur, Robin te Slaa, leidt dit namelijk tot de ontsierende opmerking als zouden sommige fascisten hun antisemitistische opvatting ontlenen aan sommige anarchisten. En waarop baseert hij zijn zienswijze? Ondermeer op de enkele opmerkingen van Stutje over Domela. Zo gaan mythen een eigen leven leiden, merkt Hans Ramaer in zijn bespreking van het boek van Te Slaa op.
Sociabiliteit eerst
Wat is het overkoepelende leerstuk van de reclusiaanse geografie? Dat is nauwelijks in één woord te vatten, maar met sociabiliteit, of met wederkerig dienstbetoon komen we een aardig eind in de richting. Het laat zich als volgt beredeneren.
De ruimte, zo zagen we, is een sociale constructie. Er is een veelheid van ruimtes aan te treffen. Ook het ‘milieu’ komt in veelvoud voor bij Reclus. De mens zelf wordt door hem een milieu voor de mens genoemd. Die veelheid van ruimtes en milieus wordt als in beweging gedacht, vandaar de inzet van de dynamische gedachte bij Reclus ten opzichte van het geografische en historische determinisme. Determinisme wordt namelijk onmiddellijk van tegenwicht voorzien door variatie.
Meervoud is daarom essentieel voor Reclus, zegt Pelletier. En dat strijd daarom een factor in de evolutie is, zoals Darwin uitwerkt, wordt niet ontkend. Darwin is echter wat factoren vergeten, te weten die van solidariteit en coöperatie, in één term gevat: entraide (wederkerig dienstbetoon). Daarop zijn de anarchistische geografen gaan hameren. Het is een van de effecten van mensen (en dieren) die in sociale verbanden leven. Daar wijst ook het gebruik van de term sociabiliteit op.
Wederkerig dienstbetoon, entraide, speelt bij Reclus een rol, maar is door die andere anarchist en geograaf, Kropotkin, met wie hij bevriend was, op de kaart gezet met zijn boek Mutual aid, a factor of evolution (1902; ook in het Nederlands vertaald). Hierbij valt op te merken dat Léon Metchnikoff, de derde geograaf en anarchist, hierin een hoofdrol heeft gespeeld. In feite is hij het die in 1886 het basismateriaal voor de theorie van het wederkerig dienstbetoon heeft aangedragen.
Pelletier heeft met zijn boek dit alles in kaart gebracht. Hij heeft er telkens weer op gewezen hoe concrete situaties en sociale constructies, concrete sociabiliteit dus, samengestelde menselijke krachten opleveren. Het betreft krachten die bijdragen aan het definiëren van de emanciperende en de revolterende kwaliteit van de collectieve eenheid. Maar zonder de aanwezigheid van het soevereine individu zou die collectiviteit leeglopen. De dynamiek moet gewaarborgd blijven.
Pelletier heeft een boek afgeleverd om te bestuderen en om als naslagwerk te gebruiken. Het is dan ook een van de zeldzame Franse boeken met een trefwoorden– en namenregister!
Thom Holterman
PELLETIER Philippe, Géography et anarchie, Reclus, Kropotkine, Metchnikoff et d’autres, Éditions du Monde libertaire & Éditions libertaires, Paris, 2013, 632 blz., prijs 24 euro.
Aantekeningen
[ 1 ] Reclus. Het meest heeft Élisée Reclus gepubliceerd over geografie. Zonder weerga is zijn Nouvelle géographie universelle, La Terre et les Hommes, Hachette, Paris, 1876-1894, 19 delen. Tegen het eind van zijn leven heeft hij voltooid L’Homme et la Terre, Librairie Universelle, Paris, 1905-1908, 6 delen, waarin zijn ‘sociale geografie’ nadrukkelijk door hem is verwerkt.
Over het anarchisme schreef hij slechts een boek L’Évolution, La Révolution et l’Idéal anarchique (1898); dit is in een Nederlandse vertaling verschenen onder te titel Evolutie, Revolutie en het Anarchistisch Ideaal, De Roode Bibliotheek, Amsterdam, met een ruime inleiding van Ferdinand Domela Nieuwenhuis.
In het geboortedorp van Reclus, Sainte Foy la Grande (ter hoogte van Bordeaux), is een reclusiaanse vereniging actief geheten ‘Les Reclusiennes’; op 10-14 juli 2013 hielden zij hun eerste ‘zomeruniversiteit’; voor hun site, klik HIER.
[ 2 ] Antisemitismeverwijt Domela Nieuwenhuis. Het verwijt is geproduceerd door de historicus Jan Willem Stutje. Bert Altena bestreed dat op de site van De Vrije met zijn ‘Domela Nieuwenhuis was geen antisemiet’; voor zijn reactie, klik HIER. Ook Rudolf de Jong wijst de zienswijze van Stutje af met zijn ‘Was Domela antisemiet? Biograaf Jan Willem Stutje slaat de plank mis’, in: de AS 180, winter 2012.
Gelet op het beginsel ‘hoor/wederhoor’ zou er op 20 november 2012 een ‘Discussie over Domela Nieuwenhuis’ worden gehouden met als deelnemers ondermeer Jan Willem Stutje en Rudolf de Jong. Ondanks zijn toezegging, meldde Stutje zich om niet nader opgegeven redenen af, waarna de bijeenkomst niet doorging. Voor informatie over die geplande bijeenkomst meer op de site van De Vrije, klik HIER.
Hoe zo’n mythe zijn eigen leven gaat leiden, leest men in de boekbespreking van Hans Ramaer, in de AS 181/182, voorjaar/zomer 2013.
[3] Irenologie. Het is de libertaire maatschappijcriticus en antimilitarist Bart de Ligt (1883-1938) die zich tussen de beide wereldoorlogen nadrukkelijk met de irenologie heeft beziggehouden; zie zijn ‘Inleiding tot de wetenschap van de vrede’ (door De Ligt geschreven voor de eerste zomercursus van de ‘Académie de la Paix’ in 1938), opgenomen in de bundel Bart de Ligt 1883-1938, Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1939.
[ 3 ] Methodenstrijd en Paul Feyerabend. Voor hetgeen ik hier betreffende Paul Feyerabend heb opgemerkt, maakte ik gebruik van zijn: Againt Method, Outline of an anarchistic theory of knowledge, London, 1975; verder baseerde ik mij op zijn ‘Outline of a pluralistic theory of knowledge and action’, in: S. Anderson (ed), Planning for diversity and choise, Possible futures and their relations to the man-controlled environment, Cambrigde, Mass., 1968, p. 275-284.
Mijn opvattingen over wetenschapsbeoefening heb ik verantwoord in het boek Argumentatieve willekeur en de beoefening van de staatsrechtwetenschap (Zwolle, 1988), evenals in ‘Wetenschapsbeoefening en publiekrecht’ in de bundel: Thom Holterman, C. Riezebos (e.a. red.), Algemene begrippen staatsrecht (Zwolle, 1991, derde druk; p. 281-317).
Het ‘Feiten zijn geen feiten’ van J.F. Glastra van Loon vindt men opgenomen in zijn bundel De eenheid van handelen – Opstellen over recht en filosofie (Boom, Meppel / Amsterdam, 1980). Met betrekking tot intersubjectiviteit werkte ik vanuit H. Schreiner, Die Intersubjektivität von Wertungen, Zur Begründbarkeit von Wertungen im Rechtsdenken durch ethisch verplichtetes Argumentieren, Berlin, 1980.
Over de positie van Paul Feyerabend binnen de anarchistische beweging nog het volgende.
In de jaren 1974-1985 verscheen bij het libertaire Karin Kramer Verlag, in Berlijn, het anarchistisch cultureel tijdschrift Unter dem Pflaster liegt der Strand, uitgegeven door Hans Peter Duerr. Daar zijn 15 delen van verschenen (in de vorm van jaarboeken). In praktisch elk deel is wel een bijdrage van Paul Feyerabend opgenomen. Voor het tijdschrift, klik HIER.
Ook de AS besteedde ruime aandacht aan Feyerabend in het themanummer ‘Anarchisme en wetenschap’ (nummer 37, januari/februari 1979).
Op YouTube nog een interview met hem, een jaar voor zijn dood, opgenomen in Rome, vanaf een balkon dat uitkijkt op het Vaticaan. De opening verwijst ernaar, wanneer de interviewer retorisch op de grootsheid van ‘het geloof’ wijst. Feyerabend erop: ‘Es kann nicht gros sein!’. Voor het interview, klik HIER.
[ 4 ] Meer over Jack ter Heide op deze site, klik HIER.