Ga naar de inhoud

Neoliberalisme En De Staat

Het neoliberalisme herkent men aan een samenstel van verschijnselen en ideeën als: aansturen op deregulering, weghalen van openbare diensten bij de overheid om die in particuliere handen te laten overgaan, gebruik maken van de logica van de privatisering (opheffen van de politieke controle), het werken met het financiële kapitalisme ter bevrediging van de zucht naar graaien, het laten groeien van sociale ongelijkheden, het flexibiliseren van de arbeid, het promoten van ongebreideld individualisme en de marktgedachte.

Men vindt deze opsomming terug in een betoog van de Franse politicologe Monique Rouillé-Boireau, opgenomen in het onlangs uitgekomen nummer van het Franse anarchistische tijdschrift Réfractions (nr. 30, voorjaar 2013). Haar betoog draagt als titel ‘Le néolibéralisme’. Omdat zij er naar mijn mening goed in is geslaagd om een relevante indruk van het neoliberalisme in relatie tot staat en markt te geven, baseer ik mij hieronder op haar artikel

8 min leestijd

(Oorspronkelijk verschenen op weblog Libertaire Orde)

Nieuw?

Neo, nieuw? Maar hoe nieuw is het neoliberalisme dan? De term blijkt uit de jaren 1930 te stammen. Hij is gesmeed, zo maakt Rouillé-Boireau duidelijk, toen economen de opkomst van autoritaire regimes interpreteerden, in het licht van het politieke failliet van het liberalisme. Daarin lag voor hen de reden om te overdenken hoe aan de beperkingen van het liberalisme te ontsnappen. Daarvoor moesten zij er eerst mee breken om het vervolgens te herzien. Dat leverde verschillende pogingen tot vernieuwing op met versies van liberalisme als: ‘institutioneel liberalisme’, ‘neo-kapitalisme’, ‘sociaal-liberalisme’.

Rating

De neoliberalen die deze varanten formuleerden, reageerden mede op de in de jaren 1930 aan de orde zijnde maatschappelijke discussies. Zij zochten naar een  liberaal model dat mogelijk maakte te ontsnappen zowel aan de planificatie en het communistische collectivisme als aan het autoritarisme van de verschillende vormen van fascisme in die jaren.

Tegelijk begrepen zij, dat het klassieke liberalisme te abstract en te idealistisch was. Daardoor was het zelf verantwoordelijk voor haar politieke failliet en de opkomst van het autoritarisme. De bedoelde neoliberalen was het duidelijk geworden, dat aan het klassieke liberalisme voorbij moest worden gegaan, door het accepteren van ondermeer bepaalde soorten van regulering, van controle op de markt en de concurrentie, van het aansturen op budgettair evenwicht en monetaire stabilisatie.

Dit zijn paradoxale oplossingen omdat daarvoor op staatsingrijpen moet worden teruggevallen. Hier wordt in feite gesproken over liberaal interventionisme, waarbij staatdirigisme moet worden gerechtvaardigd. Wat is in zo’n geval dan het verschil met het interventionisme van de collectivistisch planificatie, is de terechte vraag. Daar komt naar mijn idee nog een andere paradox bij.

Al eind achttiende eeuw wordt in het liberale economisch denken een mystiek element geschoven: de ‘onzichtbare hand’ van Adam Smith (1723-1790). Deze mystiek komt men eveneens tegen bij een tijdgenoot van hem, Edmund Burke (1729-1797), die van conservatieve huize was. Over Burke leert vervolgens het proefschrift Conservatisme en cultuurrecht (1989) van Paul Cliteur, een aanhanger van de denkbeelden van Burke, dat deze hechtte aan het idee van een ‘immanente beginselorde’. Die orde komt weer dicht in de buurt van wat deze opvat als goddelijke wil.

Ik wijs hierop, omdat economen uit ons tijdperk, zoals Hayek en andere economen uit de Chicago school, schatplichtig zijn aan Smith en Burke. Dat blijkt ook wel, als we zien hoe ook Hayek werkt met de mystiek van de ‘spontane, zichzelf regulerende orde’. Die zelfde orde levert evenwel de grondslag voor de neoliberale graaicultuur. Rouillé-Boireau wijst eveneens op de problematiek van de ‘neo-smithiaanse mystiek van de autonomie van de burgerlijke maatschappij’ in relatie tot de triomf van de vrije markt.

Mij komt dit mede voor als een goddelijk gedreven passie tegen het socialistisch project. In dat project zit namelijk ondergebracht de sociale eigendom van de productiemiddelen, als voorwaarde voor vrije arbeid. Dat laatste betekent dat arbeid niet meer kan dienen tot uitbuiting van het ene individu door het andere. Aldus vormt de sociale eigendom een instrument tot emancipatie. Deze zienswijze is liberalen en conservatieven natuurlijk een gruwel. De bestrijding van die zienswijze is op zijn minst terug te voeren tot het politiek-filosofisch drijven van Burke. Echter, met diens beroep op de goddelijke wil, gaat het niet meer om economie maar om theologie! En dan betreft het iets van zeer oude datum. Wat dus nieuw?

LegeKas

De crisis breidt zich gevaarlijk uit

‘U ziet het zelf. Er is geen geld voor de publieke functies.’

Methodische deconstructie

De politieke democratie krijgt door neoliberalen verweten bijzondere belangen te dienen, belangen die sporen met de eisen van bepaalde bevolkingsgroepen. Wat hen daarbij dwars zit, zijn met name de eisen van de volksklassen. Het instrumentaliseren van die eisen stuurt namelijk aan op de ontwikkeling van een sociale staat. Die eisen dus moeten worden gepareerd en via een methodische deconstructie moet de staat zo worden onttakeld, dat deze zich niet (meer) met die sociale eisen inlaat (vandaar bijvoorbeeld de privatisering van de zorg). Dat moet weer zodanig gebeuren, dat er voor het parlement weinig tot niets overblijft om met betrekking sociaal-maatschappelijke aspecten beslissingen te nemen.

De uitvoering van dat neoliberale project vindt plaats via privatisering. En dat staat inmiddels aardig op de rails. De staat is de controle over het geld kwijt, hij heeft zijn infrastructurele werken en zijn industrie moeten verkopen, waardoor grote gaten in zijn budget zijn geslagen, het grote graaien is in de zorg geïntroduceerd. Kortom, een flink deel van zijn macht is verpulverd, waarvoor de tirannie van de markt in de plaats is gekomen. Bovenal is het neoliberalisme erin geslaagd de maatschappij in een kapitalistische houdgreep te nemen.

Zoals bekend heeft de gang van zaken zijn aanvang genomen in de jaren rond 1975 tijdens de oliecrisis. De heersende klassen zetten in op herstel van de winstvoet door de loonkosten te verlagen in een context van mondialisering, aldus schetst Rouillé-Boireau. De methodische deconstructie van het sociale kreeg zijn vervolg met de afbraak van sociale voorzieningen en arbeidsvoorwaarden. De ideeën over de economie van Friedrich Hayek, Ludwig Mises en Milton Friedman oefenden invloed uit op politici als Ronald Reagan en Margret Thatcher vanaf de jaren 1980. Deze melange levert het beeld van het neoliberalisme op dat nu algemeen is.

Antidemocratisch

Rouillé-Boireau besteedt vervolgens veel aandacht aan verschillende vormen van kritiek op de politiek-ideologische ideeën, zoals die door de Franse socioloog Pierre Bourdieu en de filosoof Michel Foucault tot uitdrukking gebracht. Verder komt bij haar uitgebreid het antidemocratische project van het neoliberalisme aan de orde. Hierover nog het volgende.

Het neoliberalisme wordt verweten ten diepste antidemocratisch te zijn. Wat dat betreft kan men zich afvragen of het ‘nieuw’ is. Want de actuele ontdemocratisering kent zijn paralel met neoliberale ideeën uit de jaren 1930 en die van Hayek. Om daarover iets te zeggen, baseert Rouillé-Boireau zich op een conferentiebijdrage van C. Laval getiteld ‘Democratie en neoliberalisme’ (2011).

Het neoliberale project voert oppositie tegen de sociale interventies van de staat en tegen de verzorgingsstaat in het bijzonder. Die heeft kunnen ontstaan vanuit de strijd binnen de politieke democratie. Maar volgens de geciteerde Laval is het een vergissing om het antidemocratische element in het neoliberalisme te plaatsen na 1945. Het zit volgens hem al in de zogeheten ‘liberale bestuursrationaliteit’ uit de jaren 1930.

Baas

‘De onzekerheid van uw baan, is de garantie van de mijne…Zo eenvoudig is het!’

De pioniers van de politieke herformulering van het liberalisme (Rougier, Lippman, Mises, Hayek) wijzen namelijk op de ‘democratische mystiek’ van de heersende mening, van de barbarij van de massa’s. Die mystiek vormt de werkelijke bedreiging van het liberalisme. Dit wordt als gevaarlijk begrepen omdat het leidt tot een institutionele geneigdheid, de effecten van het in hun ogen verderfelijke dogma van de volkssoevereiniteit te aanvaarden.

De afwijzing daarvan hangt samen met het liberale postulaat van het vrije, ‘geatomiseerde’ individu, gezien als onafhankelijk van een sociale context. Deze vorm van hyper-individualisme maakt een klassendenken mogelijk, waarin het als normaal voorkomt, dat er heersende en overheerste klassen bestaan. En dat is dan ook wat we kunnen opmerken in de huidige neoliberale kapitalistische maatschappij.

Rouillé-Boireau wijst erop dat de bedoelde afwijzing door het liberalisme als ideologie, gericht is tegen de democratie als macht van het volk. In de plaats daarvan wordt al vanaf de achttiende eeuw aan een vertegenwoordigingstheorie gewerkt. Die theorie voedt in de negentiende eeuw de ontwikkeling van elitaire politieke theorieën, welke men weer terugvindt bij de neoliberalen van de Société du Mont Pèlerin en de Chicago school. De betreffende Société was een netwerk van economen, opgericht in 1947, met als doel het idee van de vrije markt te propageren; trekker van dit netwerk was de econoom Hayek.

In onze periode wordt dan duidelijk hoe de politieke democratie onschadelijk is gemaakt door het ontdoen van de staat van zijn sociale kant. Hij heet teruggedrongen te zijn tot zijn kerntaken, zoals zorgen voor interne en externe veiligheid (politie, leger) en meer van dit soort zaken (overigens zijn die ook vatbaar voor privatisering).

De democratie in de hoedanigheid van de politieke uitdrukking van de wil van het volk is dan al geneutraliseerd door ondermeer de invoering van een specifieke invulling van vertegenwoordiging: het blank mandaat. De actuele vormen van de omkering van de autonomie, door zijn onderwerping aan de markt, luiden dan het einde in van de politieke emancipatie van de onderdrukte klassen. Het neoliberalisme blijkt niet alleen antisociaal, het is ook fundamenteel antidemocratisch.

Thom Holterman

Aantekening

De genoemde conferentiebijdrage van Laval over democratie en neoliberalisme is integraal op internet te raadplegen; klik HIER.

[Beeldmateriaal ontleend aan diverse nummers van Siné Mensuel ]