Ga naar de inhoud

Staatsrecht En Dystopische Verschijnselen. Deel 2, Rechtstaat

Staatsrecht is in de hier gepresenteerde optiek het recht aangaande de staat. Het gaat over zijn organisatie en zijn functie als heerser over burgers. In die functie uit hij zich regelmatig onaangenaam, oorlogszuchtig, onheilspellend. Die uitingen worden met het oog op het literaire subgenre uit de sciencefiction ‘dystopische verschijnselen’ genoemd.

25 min leestijd

(Door Thom Holterman, libertaire Orde, illustratie van website schooltv, onder de titel: Kenmerken van een rechtsstaat. De burger wordt bescherm)

Het bovenstaande wordt in verschillende stappen uitgelegd en aannemelijk gemaakt. De eerste stap, die reeds gepubliceerd is, vindt men in deel 1, Staatsrecht, waarbij tevens grond- en mensenrechten aan de orde worden gesteld. De tweede stap betreft Rechtstaat (deel 2). Hier zal Frankrijk als ‘case-study’ worden behandeld. Frankrijk als spiegel voor Nederland. Die stap zet ik nu. De derde en laatste stap is Dystopie (deel 3), waarin allerlei dystopische verschijnselen als voorbeelden passeren uit Nederland, Frankrijk en de USA.

Frankrijk is bang

‘Met al die gewelddadige politieagenten laat ik mijn kinderen niet meer buiten spelen’.

Rechtstaat

Tientallen jaren geleden, in de tijd dat ik rechtenstudent was, werd er nog gesproken over de ‘democratische en sociale rechtstaat’, zo meen ik mij te herinneren. In de loop van tijd is onder doorvoering van neoliberale maatregelen, waaraan in Nederland de PvdA en in Frankrijk de Parti socialiste (PS) naar hartenlust meewerkten, het sociale gesneuveld mede onder invloed van de privatisering. Dat leidde tot verzwakking van de rechtstaat, aldus Herman Tjeenk Willink, oud-vicepresident van de Raad van State (in 2012). Inmiddels is het ‘democratische’ zodanig in een karikatuur veranderd, dat dit niet meer de term ‘rechtstaat’ met goed fatsoen kan vergezellen – wat mede ook verband houdt met het permanent maken van de uitzonderingsstaat (wat in de sfeer van het strafrecht verloopt via het opnemen in het ‘gewone’ strafrecht van noodrecht-maatregelen; ik kom daar uitgebreid op terug). Blijft dus over alleen te spreken over rechtstaat die danig is ontmanteld.

Een van de weinigen die nog over ‘democratische rechtstaat’ spreekt, is de kritisch aangelegde staats- en bestuursrechtjurist, onder meer oud-ombudsman en heden faculteitshoogleraar ‘aspecten van de rechtsstaat’ Universiteit Utrecht, Alex Brenninkmeijer. In zijn intreerede getiteld Stresstest rechtsstaat Nederland (2015) erkent hij, dat vooral in het functioneren van het Nederlandse democratische systeem onvoldoende waarborgen zijn dat rechtstatelijke waarden voldoende en tijdig beschermd worden. Hij ziet dat op tal van terreinen bij de vorming en uitvoering van beleid in strijd met grondrechten wordt gehandeld. Hij vindt tevens dat de rechtsprekende bevoegdheid van de rechter in Nederland afgestemd moet zijn op de noodzakelijke rol van tegenkracht in de democratische rechtstaat. Waarna hij concludeert: ‘Nu dat niet zo is meen ik dat de Nederlandse rechtstaat de stresstest niet kan doorstaan’. Ik verwijs naar zijn tekst omdat die, in nettere bewoording en vanuit een andere invalshoek benaderd, niet tegengesteld is aan wat ik betoog. [Zijn tekst is integraal te lezen op Internet; klik HIER.] Brenninkmeijer zal niet de libertaire ‘antistaat’ stap zetten, wat ik wel doe, maar daar draait het hier als kwestie niet om.

Hoe uitgehold ook, de term rechtstaat staat nog wel bol van de ideologie en pretenties. De term verwijst, quasi neutraal, naar de situatie waarin de staat, net als zijn substraat, onderworpen is aan het recht. Maar daar gaan we al glijden. Wie bepaalt wat als recht geldt? Gelet op die vraag wordt al snel gewezen op de ‘heerschappij van de wet’. Wie maakt dan de wetten? Het parlement? De regering? Die beide samen met bekrachtiging van de Koning (zoals in Nederland)? Net zo goed kan als wetgever aangewezen worden een dictator (zoals in fascistisch Italië; 1922-1943) of een repressief autoritair stelsel (iets dat Macron heden bezig is te verwezenlijken in Frankrijk; ‘démocratie autoritaire’). En denk niet dat Macron daarvoor buiten het recht hoeft te stappen.

In de Franse grondwet is namelijk een dictatoriale, anti-parlementaire bepaling opgenomen, art. 49.3. Het inzetten daarvan maakt het de regering mogelijk om een wet aan te nemen, onder het buitenspel zetten van het parlement. Het parlement kan hooguit, via een speciale procedure, de regering stoppen via een aangenomen motie van wantrouwen. Macron is inmiddels de oppositie tegen zijn pensioenhervorming spuugzat evenals de Franse eerste minister Edouard Philippe. Om een eind aan het parlementaire non-debat te maken, zoals hij zegt, sluit hij de inzet van art 49.3 Grondwet niet langer uit (Le Monde van 29 februari 2020). Dit heet: autoritaire democratie! Alles kan dus, als het maar om wetten gaat van iets of iemand benoemd als ‘wetgever’. En alles is ook in de praktijk gebracht, leert het verleden wat geleid heeft tot de grootste schanddaden in de wereld.

Macron: Hoezo, ‘een weg banen door machtsvertoon’?

Historisch is verder op te merken dat de rechtstaatgedachte zijn herkomst heeft in de poging het absolutisme van vorsten te onttakelen. Niet valt te ontkennen dat dit voor een deel gelukt is en waar het absolutisme verdwenen lijkt, zou de rechtstaat zich dan in vol ornaat tonen. Nimmer mogen we echter vergeten dat we historisch vertrokken zijn vanuit een situatie van macht (zelfs fysieke macht) die, door vertaling van die macht in bevoegdheden, uit monde in gezag. Dit betekent dat de machtsfactor omwikkeld is met constructies die een gezagsfactor verbeelden. Dat laat macht echter niet verdwijnen. Door conversie, dat wil hier zeggen het afwikkelen van de omwikkeling, kan macht weer zichtbaar worden. Die macht kan zich vervolgens openbaren in de uitzonderingsstaat; in deel 1 werd er al een samenhang tussen beide geconstateerd.

Lois scélérates (anti-anarchisten wetten)

Die samenhang kan zichtbaar worden gemaakt in wetgevingstechnische zin. Wat ik erover wil zeggen past goed in het subthema ‘Frankrijk als case-study’ (maar wie zich erop toelegt zal wat Nederland betreft analoge elementen vinden). Het spoort ook met de actualiteit. Om niet al te ver terug te gaan, begin ik bij de anti-anarchisten wetten in Frankrijk.

In 1893 stemde het Franse parlement in met de noodwetgeving om anarchisten te kunnen onderdrukken. De verdedigers van de vrijheidsrechten noemden die wetten toen ‘lois scélérates’. Wat wetgevingstechnisch opvalt is, dat die wetten beschrijvingen opleveren van ‘meningen-misdrijven’ (des crimes d’opinion). Het gaat niet langer om daadstrafrecht, maar om intentiestrafrecht. De Franse jurist en journalist uit die tijd, Francis de Pressensé 1853-1914), een van de oprichters en voorzitter van de Ligue des droits de l’homme, schreef waarschuwend over het laatste type wetgeving enkele essays. Die zijn in 1899 gebundeld uitgegeven onder de titel Les lois scélérates de 1893-1894 (herdrukt in 2008; Le Flibustier, Marseille).

In 1893-1894 heeft dit in Frankrijk een lawine van wetten opgeleverd, neerkomend op een aantal vrijheidsknevelende strafrechtelijke bepalingen. In december 1893 werd de persvrijheid (verder) aan banden gelegd. In feite betrof het een aanscherping van de wet van juli 1881, die preventieve politiebewaring en arrestatie mogelijk maakte. De advocaat-generaal van het Hof te Lyon was hier kort over: ‘Wie is de echte schuldige? De journalist…’. Eveneens in december 1893 werd in Frankrijk wat wij in Nederland kennen als ‘criminele organisatie’ (vergelijk art. 140 Wetboek van Strafrecht) opgerekt tot elke vorm van ‘relatie tussen personen’ (waarvoor het Franse woord ‘entente’, bondgenootschap, werd gebruikt). Dan, tot slot, in juli 1894 werd alle anarchistische en antimilitaristische propaganda verboden.

Een eeuw later, in 1992, werden deze strafrechtelijke ingrepen opgeheven, maar wel nadat er een demarcatielijn was getrokken tussen ‘legitieme actie’ (kader: het parlementarisme) en illegitieme ‘directe actie’. Onderwijl was in februari 1981, met de wet ‘Veiligheid en vrijheid’, de toepassing van de notie ‘criminele organisatie’ verbreed. Dan volgt de in 1992 genoemde opheffing van noodrechtelijke procedures…door ze in het ‘gewone’ strafrecht te verwerken (zo wordt wetstechnisch iets dat een ‘uitzondering’ betrof, permanent gemaakt). Vervolgens bepaalde een wet van november 2014 dat een eenvoudige verdenking van een enkele persoon, reeds tot beschuldiging kan leiden een ‘criminele organisatie’ te vormen.

Dit soort intentiestrafrecht is op de beweging van de Gele Hesjes overmatig toegepast. Het is een overheidsstrategie die gebruikt wordt om angst te kweken en mensen af te raden te demonstreren. De (huidige) Franse minister van Binnenlandse zaken, Christophe Castaner, hierover: ‘Zij die naar demonstraties komen moeten weten dat ze als medeplichtig worden beschouwd’. De ‘1 Mei’ manifestatie in Parijs 2019 leverde op: 17 706 gevallen van preventieve controle, 254 in voorlopige hechtenisnemingen, 38 gewonden (gegevens ontleend aan ‘Ennemis d’État’, in het anarchistische maandblad Le Monde libertaire, nr. 1814, februari 2020, p. 23-24). Om dit onderwerp af te sluiten wijs ik nog op een actueel voorbeeld.

Een van de dingen die de nieuwe Franse president, Emmanuel Macron, bij zijn aantreden in 2017 door zijn regering liet doen, is het ter goedkeuring aan het parlement voorleggen van een ‘versterkte’ wet ‘binnenlandse veiligheid en de strijd tegen het terrorisme’. Die wet trad als een instelling van de uitzonderingsstaat in werking op 30 oktober 2017. Deze zou drie jaar van kracht zijn (hij kent als afloopdatum 31 december 2020). Deze wet liet een groot aantal bevoegdheden overgaan van de rechterlijke macht naar de uitvoerende macht – om sneller te kunnen handelen.

Zoals te verwachten, wordt nu betoogd dat de uitvoerende macht niet zonder deze bevoegdheden kan om effectief tegen terrorisme op te treden. De minister van Binnenlandse zaken Castaner heeft nu als taak gesteld de verworvenheden van dit noodrecht niet verloren te laten gaan. Deze minister heeft de wet in vier kernmaatregelen samengevat, waarmee hij het grote nut voor continuering van die wet verdedigd. Een daarvan is het kunnen binnentreden bij en het daar aanhouden van personen van wie vermoed wordt dat zij een gevaar opleveren. Het voorstel is nu de maatregelen van de uitzonderingsstaat op te nemen in het ‘gewone’ recht (‘transposé plusieurs mesures de l’état d’urgence dans le droit commune afin de lutter efficacement contre le terrorisme’; gegevens ontleend aan Le Monde van 14 februari 2020).

Autoritair centrisme

In een vraaggesprek met het Franse satirische maandblad Siné Mensuel (nr. 94, februari 2020) wordt de Franse advocaat Raphaël Kempf, die onder meer slachtoffers van de repressieve Franse staat verdedigt, gevraagd naar het verband tussen de anti-anarchisten wetten van toen en de strafwetgeving van heden. Kempf stelt een intieme relatie tussen beide vormen van wetgeving vast. Dit soort wetgeving wordt namelijk vaak aangenomen na een ernstige gebeurtenis of een serie gebeurtenissen in een korte spanne tijds (een of meerdere aanslagen die een legitieme emotie in de samenleving veroorzaken). Hier maakt de uitvoerende macht (regering) handig gebruik van door met overmaat te reageren, om wetten aangenomen te krijgen die in normale tijden niet het parlement zouden passeren. Het soort wetten waarom het gaat is vaak zo geredigeerd dat ermee ideeën of opvattingen strafrechtelijke relevantie krijgen. Verder valt op dat die wetten bij verschijning snel aan actualiteit inboeten, maar hun geldigheid niet verliezen (tenzij een vervaldatum zou zijn opgenomen, zoals we zagen). Het voorgaande betekent dat ze later voor andere doelen ingezet (kunnen) worden.

Kempf geeft als voorbeeld dat direct volgend op de aanslagen van 13 november 2015 de Franse president François Hollande de uitzonderingsstaat uitriep en zijn minister van Binnenlandse zaken (nood)bevoegdheden toekende, op grond van een wet uit 1955, uitgevaardigd bij het begin van de Frans-Algerijnse oorlog. De uitzonderingsstaat van 2015 keerde evenwel snel zijn doel om; die werd niet ingezet tegen terroristen maar gebruikt om moslims te kleineren die in grote meerderheid geen enkel strafbaar feit hadden gepleegd. Deze wetgeving werd door de tweede regering Philippe – bewind Macron – oppakt en versterkt via de wet van 30 oktober 2017, waarover ik zojuist schreef. Ik geef dit overzicht om te laten zien hoe regelgeving van een bepaald soort van ver in de tijd terug zich opstapelt – en het maakt niet uit welke politieke signatuur aan de macht is: macht = macht!

‘Gesluierd, met een verdacht pakketje’         ‘OK, we neutraliseren haar’.

Ook zie je terugkeren dat de wetgeving voor een bepaald doel ingesteld, zo gekeerd kan worden voor een ander doel. De antiterrorisme wetgeving wordt zonder mankeren tegen milieuactivisten en demonstranten ingezet. Hoe kan dat? Net als met de anti-anarchisten wetten van eind 19de eeuw, richten die wetten zich niet op gepleegde daden, maar op de intentie van mogelijke daders (wat in het Duits heet Gesinnungsstrafrecht; zie ook ‘democratisch terroriseren’; thh.). Steeds ziet men aldus Kempf, dat het doel is de vrijheid van de burgers in te perken, gelet op wat zij in de toekomst wellicht zouden kunnen doen (demonstreren bijvoorbeeld).

In een artikel in het Franse weekblad Marianne (van 31 januari-6 februari 2020) trof ik, naast de gesignaleerde ontwikkeling aangaande een bepaald type wetgeving nog aan, onder het kopje ‘Twee jaar (2018-2019) vrijheidsknevelende maatregelen’, zes wetten en ‘hervormingen’ (van regelgeving). Het gaat in die bedoelde wetgeving om toepassing van methodes om de rechtstaat in een wurggreep te nemen, wat oplevert het ‘autoritaire centrisme’ van Macron. En nauwelijks zijn we in tijd een incident verder of, zo meldt Marianne van 21-27 februari 2020), er worden drie nieuwe vrijheidsknevelende wetten voorgesteld: (a) verbod op anonimiteit op Internet, (b) het verplichten van de platforms van sociale media om te censureren op wat als ‘haat’ bedrijven lijkt, (c) verbod op het verspreiden van onjuist nieuws. Het incident waarom het hierboven ging betrof de verspreiding van een video op Internet, van een masturberende vertrouweling van Macron, hoog genoteerde mededinger in de verkiezingsstrijd voor Macron’s LREM om het burgemeesterschap van Parijs (de affaire Benjamin Griveaux).

Legalistische stompzinnigheid

Strafrechtadvocaten zoals Raphaël Kempf worden geconfronteerd met de schade die burgers fysiek en emotioneel door de hedendaagse repressie oplopen. Zij kunnen vanuit hun ervaring vertellen wat het is om met de rechtstaat van Macron te worden geconfronteerd. Het verzet tegen de ontwikkelingen is echter omvangrijk en heeft een ruimere bandbreedte dan vermoed. Daarom zal ik nog een aantal auteurs die over deze zaken schrijven aan het woord laten. De eerste is de Franse oud-situationist René Riesel. Hij onderscheidt in een artikel getiteld ‘Clandestinités’ in het Franse studieuze anarchistische halfjaarlijkse tijdschrift Réfractions (nr. 43, herfst 2019) verschillende typen clandestiniteit. Een ervan noemt hij ‘conjunctureel’. Deze vorm laat zich onderscheiden vanwege de politieke verharding van de maatschappelijke situatie. Tot dan toe was er een wettelijk kader dat bescherming garandeerde onder andere door de formele vrijheden, vervolgens werden die beperkt of afgeschaft, stelt hij vast.

Het kan in het midden blijven wat de waarde van dergelijke garanties is. Vroeg of laat lopen we op tegen de formule van minachting voor ‘legalistische stompzinnigheid’ [die kan men terug laten gaan op Erasmus’ Lof der zotheid; lees eens wat die over rechtsgeleerden schrijft; thh.]. Niets verplicht ons dus om te luisteren naar rechtsgeleerde spitsvondigheden over de ingenieuze grondwettelijke nuances die de rechtsstaat zouden onderscheiden van de uitzonderingsstaat. Het is voldoende om de maatschappelijke werkelijkheid in het oog te houden, elke dag opnieuw, om de extreme onbestendigheid op te merken van de ‘grondrechten’, en de daaruit voortvloeiende zogenaamde ‘democratische garanties’, aldus Riesel.

Mij zal worden tegengeworpen, dat ik mij hier verlaat op een opinie van een niet-jurist, bovendien iemand die in zijn na-situationistische periode bekend is geworden als veeboer en activist [anti-GGO (genetisch gemodificeerd organisme), anti-Monsanto]. Wel, ik zou daarom juist zeggen, hier is een ‘ervaringsdeskundige’ aan het woord. Staatsrechtsgeleerden (althans de meesten) zijn vermoedelijk ‘blind’ geworden voor dit soort zaken. Laat mij dus een socioloog citeren die zich heeft beziggehouden met politieke verschijnselen die verband met ons onderwerp. Het betreft de Italiaanse socioloog Federico Tarragoni, die in een van de Parijse universiteiten doceert.

In zijn boek getiteld L’esprit démocratique du populisme (Paris, 2019) gaat Tarragoni onder meer in op de kwestie hoe een autoritair regime zich kan verhouden tot democratie. Om daar houtsnijdende uitspraken over te doen, moet duidelijkheid bestaan wat er wordt verstaan onder het begrip democratie. En dat is precies het probleem, zegt hij. Voor het zoeken naar een antwoord op de kwestie stelt hij een aantal retorische vragen, waarvan de laatste is: ‘Tot waar loopt de grens, dat de ontkenning of afbraak van vrijheden nog democratie overlaat?’.

De vragen die hij formuleerde verdienen het aan onze bestuurders en de regering gesteld te worden, merkt hij op. Want die werpen zich regelmatig op als vurige verdedigers van vrijheden en mensenrechten in hun confrontatie met ‘populistische regimes’ als Turkije, Rusland of Hongarije. Die verdedigers blijken zich in hun eigen land niet minder liberticide (vrijheid knevelend) te gedragen dan in de genoemde regimes. Dan komt Tarragoni los waar het Frankrijk betreft: ‘Zitten wij nog steeds binnen de democratie terwijl belangrijke hervormingen als het Europese constitutionele verdrag of de liberaliseringswetten van de vrije arbeidsmarkt ten uitvoer worden gelegd via een presidentieel decreet, zonder daarbij rekening te houden met het advies van het parlement en van de burgers? Zitten we nog binnen de democratie, terwijl de publieke vrijheden zeer worden ingeperkt, onder het voorwendsel van terrorismebestrijding en anti-oproermaatregelen, wat het instellen van de uitzonderingsstaat betekent? Hoe zit dat, als rond een aangekondigde manifestatie van de Franse Gele Hesjes, op 8 december 2018 te Parijs, de Franse regering geblindeerde legervoertuigen de stad laat binnen rollen en 1082 activisten preventief arresteert? (Tarragoni, p. 109)

Ook deze tweede auteur geeft aan hoe de rechtstaat wordt verlaten en zonder populisme de democratie ondermijnd wordt. En omdat staatsrechtsgeleerden achterblijven in het fundamenteel behandelen van deze kwestie, roep ik nog een derde niet juridische observeerster op, te weten de Franse politieke essayiste en journaliste Natacha Polony. Zij studeerde moderne letterkunde, schoolde zich in de politiek (Parijs, Science-Po) en is sinds 2018 hoofdredacteur van het Franse weekblad Marianne (dat een frase van Albert Camus als devies kent). Haar rubriek ‘Onze opinie’ (in het nummer van 17-23 januari 2020) kent als kop ‘Illegitieme geweldsdaden van een zich buiten de wet stellende macht’ [kortom: de rechtstaat verlaten].

Zij schrijft: ‘Wanneer de [Franse] minister van Binnenlandse zaken erkent dat het staande houden en de dood van Cédric Chouviat [een Franse besteller] legitieme vragen oproept waarop in alle transparantie antwoorden moeten komen, erkent hij’, aldus Polony: ‘dat tussen de beginselen en de werkelijkheid van de relatie tussen burgers en hun politie, heel tragische beelden verschijnen, die woede en rancune oproepen’. En laten we wel zijn, zegt zij. ‘Het zijn niet alleen déze beelden maar ook die van de politieman uit Toulouse die een manifestant zonder aanleiding pootje licht, van de agenten die zonder meer rubberkogels op mensen afvuren of agenten die een traangasgranaat naar een woning op de vierde verdieping van een flatgebouw in Lyon schieten (omdat het raam open stond…). Vind je het dan gek dat als je als burger met dit soort beelden vertrouwd raakt, dat je denkt in een dictatuur te leven en over politie gaat denken als je vijand. Zo sluipt beetje bij beetje een klimaat binnen van een sluimerende burgeroorlog’ onderkent Polony (waarop zij overigens niet zit te wachten).

Frankrijk: democratie van de knuppel

Een vierde auteur op wie ik wil wijzen, opnieuw geen jurist, is de in Frankrijk geboren maar in Berlijn levende filosoof Guillaume Paoli (1959). Hij schreef een boek met als titel Sociale geelzucht, dat ik reeds besprak (klik HIER). Het gaat over de beweging van de Gele Hesjes en de maatschappelijke bedding waarin die beweging heeft kunnen ontstaan en zich manifesteren (Soziale Gelbsucht, Berlin, 2019). Onderdeel van de maatschappelijke bedding wordt uitgemaakt door, ik vertaal: ‘De repressie die in Frankrijk een omvang bereikte, die men al in Turkijë en Rusland kent. Het duurde maanden, totdat het ‘Europarat’ en de VN-mensenrechtencommissie, tot verontwaardiging van de Franse regering, de systematische, absoluut disproportionele inzet van rubberkogels (van vier cm.) en exploderende (traangas) granaten laakten’ (p. 67; Paoli, 2019). [Deze ontploffende traangasgranaten (type GLI-F4-granaat) mogen per 26 januari 2020 niet meer worden gebruikt, leert een oekase van de Franse overheid; thh.]

Maar er gebeurt in de laatste maanden meer, schrijft Paoli. Ontelbare video’s stellen vast hoe vreedzame mensen (passanten, journalisten en zelfs hulpverleners) worden geslagen of beschoten door de politie. Agenten hoeven geen angst te hebben ervoor te worden bestraft. Het politiegeweld wordt uitgeoefend juist om mensen bang te maken en om hen te bewegen van straat te blijven. In deze samenhang, zo oppert Paoli, verwondert het niet dat de meerderheid van de politie Le Pen blijkt te stemmen…Wat het dreigen aangaat, liet de Franse politievakbond Alliance weten: ‘Als onze collega’s vervolgd gaan worden, dan weten wij wat we ons te doen staat, en niemand zal onze woede kunnen onderdrukken’ (p. 69).

Paoli gaat nog een stap verder door zich af te vragen waar de inzet van overheidsgeweld vandaan komt. Het is te begrijpen dat machtsstrevers en politici niet van mensen op straat willen horen, dat ze zich terug moeten trekken, er mee op moeten houden. Inmiddels wordt dat echter in veel landen geroepen. ‘Rot op’ en niet meer terugkomen, jullie, politici: ‘We zijn jullie zat!’. Dit dégagisme heeft alleen tot doel zich te bevrijden van politici, zonder de wens te hebben dat een oppositieleider daarvan profiteert. Die plaats moet leeg blijven. Dat kom je ook bij de beweging van de Gele Hesjes tegen.

Macron en zijn beweging ‘La République En Marche!’ (LREM) heeft andere gedachten: het veroveren van de politieke macht om een neoliberaal plan uit te voeren. Tot dat plan behoort de methodische demontage van verworvenheden die het (Franse) ‘Nationale Verzetscomité’ in 1945 is overeengekomen met de verzetspartijen en dat het Franse sociaal model weerspiegelt. Dit wordt door de tegenstanders van Macron  zeer serieus genomen, terwijl het volgens Macron juist tot de grond moet worden afgebroken (pensioenen, sociale zorg, onderwijs enzovoort). Deze afbraak was overigens al eerder ingezet (bijvoorbeeld onder Sarkozy), maar Macron heeft zich voor genomen het ‘karwei af te maken’.

In Nederland en andere landen worden we daar ook mee geconfronteerd, want overal heeft de leugen van het neoliberalisme het goed gedaan: de markteconomie functioneert het best onafhankelijk van statelijke inbreng – daarom moeten ook publieke diensten geprivatiseerd worden. Ik constateerde dat al door op te merken dat we niet langer meer over de ‘democratische en sociale rechtsstaat’ spreken maar in enkelvoudige zin over ‘rechtsstaat’…

‘Lieverd, zie je dat kleine groene mannetje? Dat wil zeggen dat mama aan de overkant werk kan vinden’.

Paoli verwijst naar Frankrijk omdat hij op enig moment de woede van de bevolking en het manifeste verzet van de Gele Hesjes begrijpelijk wil maken. Wat hij aanvoert geldt evenzeer voor Nederland. Dat is bijvoorbeeld het geval als hij zegt dat sinds de jaren 1980 er een bekering van bestuurlijke ‘linksen’ voor de ondernemerscultuur tot stand kwam (hoe ging bijvoorbeeld de PvdA er niet in mee). Het gewone volk kreeg te horen – als het al wat te horen kreeg – dat het er niets van begreep. In Frankrijk zal Macron over dat gewone volk schimpend spreken als ‘hervormingsresistente Galliërs’, die zich ‘veel beklagen’; het wordt door hem uitgemaakt als ’luie bliksems, extremisten en cynici’, onder wie ‘werklozen, die slechts naar de overkant van de straat hoeven te lopen om er werk te vinden’. Zo ziet Macron de Fransen van buiten zijn eigen kliek.

Iemand van zijn verwante kliek, geciteerd door Paoli, zegt over de Fransen: ‘Waarschijnlijk zijn wij te intelligent, te kritisch, te subtiel geweest. Het gaat er nu om zo veel mogelijk burgers te sussen [dat is wat drie kabinetten Rutte in Nederland gelukt is; thh.] en uit de rest van dat volk moet de lust tot demonstreren met de knuppel worden geslagen. En wel snel. Want Macron’s grote hervormingsplan kan niet een lang oponthoud verdragen, zonder het vertrouwen van de investeerders te verliezen’ (p. 102-103). En voor wie twijfelt dat die knuppel ideologische flauwekul is, merkt Paoli vrij naar Carl Schmitt (een bekende Duits politiek filosoof en nazi-jurist; 1888-1985) dat de politie de rechtstaat verdedigt, door deze te negeren. Daar neoliberale economische maatregelen slechts met autoritaire middelen doorgevoerd kunnen worden, zal het veiligheidsapparaat een ruime zelfstandigheid toegekend moeten worden’ (p. 68-69).

Hoe denkt Macron eigenlijk zelf over al dit soort verwijten? Hij liet zich op 24 januari 2020 daarover uit. Hij zegt in dit geval te ‘antwoorden aan hen die Frankrijk vergelijken met een autoritaire staat die de richting van de dictatuur op gaat’. Dit wordt al meteen duidelijk in de kop van het artikel in het Franse dagblad Le Figaro (van 24 januari 2020). Hij daagt zijn tegenstanders uit met ‘Probeer het leven in een dictatuur uit en u zult het verschil merken’. De Franse econoom Pierre Concialdi, een van raadgevers van het ‘Alarmeringsnetwerk sociale ongelijkheden’ reageert in zijn rubriek in Siné Mensuel (nr. 94, februari 2020) op die uitdaging van Macron. ‘Zoals alle arrogante lui, realiseert Macron zich waarschijnlijk niet dat zijn ‘advies’ een bekentenis is van zijn eigen autoritarisme’.

Macron: ‘Probeer de dictatuur en u zal zien…  …met het oog dat u nog rest’.

In het genoemde artikel in Le Figaro begint Macron met het lezen van de les over hoe democratie eruitziet. Het gaat om de parlementaire democratie en zijn verwijzing heeft niet meer dan een formeel karakter (vertegenwoordigers die met blank mandaat wetten goedkeuren die de samenleving besturen). Ik vermoed dat Poetin, Erdogan en Orban zich hier heel wel in herkennen. Macron vergelijkt dan wat hij formele, parlementaire democratie noemt met dictatuur, waarvan hij zegt dat het ‘een regime is waar één persoon of clan de wetten bepaalt. Een dictatuur is een regime waar je de leiders niet verandert, nooit’. De drie genoemde leiders zullen zeggen, inderdaad, omdat ook wij gekozen zijn, kan je niet spreken over dictatuur in onze landen (en ze kunnen erop wijzen dat Macron art. 49.3 Franse Grondwet kan inzerten). Kortom, Macron’s bezwering is futloos. Het blijft overeind, dat in wat hij ‘democratie’ noemt zich een autoritair regime kan ontwikkelen, dat tendentieel eigenschappen van een dictatuur kan vertonen (zoals dictatuur van geld en markt, gehandhaafd met een geweldsysteem).

Impliciet wijst Macron erop dat hij als president van Frankrijk is gekozen. Formeel is dat zo, maar hoe ligt het materieel? Je kan ook beweren dat Macron niet gekozen is, maar dat Marine Le Pen (in de tweede ronde) werd verstoten. En bij de parlementsverkiezingen won zeker wel zijn partij (LREM), waarbij moet worden aangetekend dat 57% van de kiesgerechtigden niet ging stemmen (hebben de stemonthouders dan niet ‘gewonnen’?).

Macron is onverbeterlijk, constateerde de Franse filosoof en economisch theoreticus Frédéric Lordon – uitgebreid geciteerd door Paoli. Lordon was uitgenodigd door Macron voor een goed gesprek met hem in het Élisée. Lordon bedankte voor de eer met een open brief. Na het uiten van een aantal grieven over bepaalde uitvoeringsmaatregelen van ministers uit de Macronse regering, schrijft Lordon: ‘We zitten midden in een verstoring van taal en betekenis. Onlangs zei u: ‘Repressie, politiegeweld, zulke woorden zijn in een rechtsstaat onacceptabel’. Meneer Macron, u bent onverbeterlijk. (..) Niet deze woorden zijn in een rechtsstaat onacceptabel, maar het volgende is onacceptabel:  een dode, 22 uitgeslagen ogen en vijf afgerukte handen. (..) U verklaart: ‘Ik houd niet van het woord repressie’, maar de werkelijkheid spreekt dit tegen (..). In welke realiteit leeft u dan toch?’ (p. 107-108).

Slot

Na 16 maart 2019 neemt in Frankrijk de repressie toe (als reactie op de activiteiten van de beweging van de Gele Hesjes). Rechters worden gemaand harder te straffen. De aanklachten worden doldriester. Zo haalt Paoli het geval aan van de gehandicapte vrouw in een rolstoel. Zij wordt aangeklaagd wegens wapenbezit: bedoeld is haar rolstoel. De staatsleugen verschijnt onverbloemd. De minister van Binnenlandse zaken verkondigt dat de Gele Hesjes een ziekenhuis in Parijs hebben aangevallen. Kort daarop brengt het ziekenhuispersoneel naar buiten dat daar niets van waar is. De Gele Hesjes zochten in het ziekenhuis bescherming tegen disproportioneel politiegeweld op hen uitgeoefend.

Vervolgens spreken 350 academici zich in een oproep uit. Zij verklaren hun steun aan de Gele Hesjes (..) ‘in het aangezicht van de exponentiele toespitsing van autoritarisme van de macht en de instituties en roepen alle vrienden van de vrijheid op om voor repressie geen strobreed te wijken en zich daartegen te organiseren’.

Is er hoop op wat bij George Orwell een ‘fatsoenlijke maatschappij’ heet? Moeilijk te zeggen. Kort voordat Paoli zijn boek afsloot, antwoordden vier van de tien Fransen in een enquête nog dat ‘revolutie’ de ‘enige oplossing’ was. Zeker, een enquête betekent niet zoveel en niemand heeft een goede voorstelling hoe een revolutie er uit zal zien. Echter, zo houdt Paoli het erop, hier wordt wel tot uitdrukking gebracht, dat het niet om de een of andere utopie gaat, maar om een afweerreactie tegen de voortschrijdende dystopie (p. 151). Daarover gaat het derde deel.

Thom Holterman