Ga naar de inhoud

De Honger En De Agrarische Productielijn Van De Industriële Maatschappi

Het Franse halfjaarlijkse anarchistische tijdschrift Réfractions (nr. 47, herfst 2021), gaat over voedingsmiddelen. Dienen die tot het stillen van honger of tot winstgevendheid voor de producent? In het eerste geval kijk je naar wat goed is voor leven en welzijn van mensen. In het tweede geval draait het om het financieel voordeel, dat de productiesector weet te behalen. Waar het laatste het geval is, staat de menselijke gezondheid op de tweede plaats. De honger is dan wel gestild, maar je krijgt er jeukbulten van (vergelijk de affaire van de Planta-margarine) of erger, je gaat eerder dood (door bijvoorbeeld opgehoopte nitraten en nitrieten: als het vlees maar rood is, toch…). Kortom, ‘de consument wordt belazerd tot en met’, aldus voedingsmiddelentechnoloog IJsbrand Velzeboer in zijn boek Leugens op mijn bord; zie Online.

10 min leestijd

(Door Thom Holterman, van zijn website Libertaire Orde)

Het thema van het nummer van Réfractions, Honger en de middelen, is niet alleen ruim bemeten, maar er is ook moeilijk een anarchistische ‘richting’ aan te geven, mede – zo wordt in het redactioneel uitgelegd – vanwege het ontbreken van eenduidigheid onder de redactie. Is dat erg? Aan de omvang van het nieuwe nummer is dat niet te merken… En informatief is het zeker met artikelen over voeding in diverse soorten, uitwaaierend over grote delen van deze wereld, tot en met hongerstaking en vasten aan toe. Ook de boekbesprekingen zijn op dit ruime voedingsthema geënt.

Door elkaar vindt men deelonderwerpen als: je kan aan het banket van het leven zitten en je kan een libertair menu schrijven; de aandacht wordt gericht op ‘volkskeukens’ en veel meer, zoals de mythes van de ‘goede wijn’ (anti-alcohol!) en van de hedonistische revolutionair. En ja, het veganisme vindt men hier terug als de meest principiële optie om al wat leeft te laten voortleven. Maar ik laat dit alles rusten omdat één artikel mij maatschappijpolitiek gezien het meeste trok. Het is een vraaggesprek met de kleinschalige biologische Franse veehouder Xavier Noulhianne, getiteld ‘De geschiedenis van de onteigening’. Zie hieronder. [ThH]

De aanvang

Xavier Noulhianne

Wat door Xavier Noulhianne aan de orde gesteld wordt heeft als uitgangspunt zijn boek uit 2016 dat hij over zijn werk schreef, Het werk aan de velden – Kronieken van een 21ste eeuwse veehouder. Hij heeft het over de voorwaarden van de hedendaagse voedselproductie, die hij typeert als een totalitair systeem. Er is namelijk maar één veehouder en dat is de Staat. Kortom, leg eens uit, Xavier…zou je zeggen. Aan het vraaggesprek ontleen ik het volgende.

Zijn vrouw en hij begonnen twintig jaar geleden een biologische veehouderij. De laatste vijftien jaar op de plek waar ze nu zitten (gebied Lot-et-Garonne), op 16 hectaren grond, 60 geiten en 40 schapen. De melk van de dieren wordt gebruikt om kaas te maken, die zijzelf op drie markten in de omgeving verkopen. De opzet was (en is geworden) de dieren uitsluitend te voederen met gras (dus zonder graan als bijvoer). Samen met een landbouwingenieur hebben zij 15 tot 20 variëteiten gras ontwikkeld voor de weiden van de dieren. Zij zijn nu niet alleen veehouders maar ook ‘grasfokkers’.

Een andere bijzonderheid is dat zij geheel autonoom zijn in termen van de gezondheid van de dieren. Zij diagnosticeren en beslissen zelf wat te doen. Dat klinkt eenvoudig. Maar diagnosticeren en handelen zonder inmenging van een veearts is heden een illegale prakrijk. Een derde bijzonderheid is dat voor de kaasproductie geen enkel industrieel ferment (giststof) wordt gebruikt, maar uitsluitend hun melkwei.

Maatschappijkritiek

Deze verschillende bijzonderheden zijn nodig als achtergrond voor het ‘verhaal’ dat Xavier doet: zijn maatschappijkritiek vertrekt al van uit zijn kritiek op de bureaucratische organisatie van de ‘agriculture’ (de land- en tuinbouw en veeteelt). Men dient zich bewust te zijn hoezeer de industriële methodes zich zeer diep genesteld hebben in de praktijk ervan, zelfs in die van de biologische. Iedereen heeft zich te realiseren dat alle aspecten van ons beroep als ‘boer’, zelfs de meest onschuldige, worden geregeld, gereglementeerd en gecontroleerd door het Overheidsbestuur. Het is dwars door de geschiedenis van de agrarische wereld heen hoe in Frankrijk de Staat letterlijk de industriële landbouw heeft geconstrueerd, al van decennia her. [Nederland is daar niet aan ontsnapt met Sicco Mansholt (1908-1995) als boer, in het naoorlogse kabinet minister van Landbouw (PvdA), in 1958 EU-commissaris van Landbouw in de eerste EU-commissie, met opdracht de opzet van een gemeenschappelijk landbouwbeleid; thh.]

De industriële maatschappij is heden ten dage, aldus Xavier, definitief verankerd in alle lagen van de gemeenschap. Dat is wat hij in zijn boek, mede aan de hand van zijn kronieken beschreven heeft. [Ik wijs erop dat die visie mede steun vindt in het theoretische werk van de Franse jurist en maatschappijcriticus Jacques Ellul (1912-1994) en zijn strijdmakker Bernard Charbonneau (1910-1996); thh.] 

Een intensiveringspolitiek

Ergens in de wereld

Het plaatsen van een chip (in een dier) in het kader van de agrarische controlepolitiek richt zich niet alleen op de dieren, maar ook op menselijke wezens (veehouders, consumenten, enz.). Het gaat om de hoeveelheid normen die er tegelijk mee worden ingezet. Dat leidt namelijk tot onteigening van de kennis van de veehouder, het levert een amputatie op van diens eigen aard, aldus Xavier. Naar zijn mening wordt alles teruggebracht naar de rationaliteit van de agrarische productie. Zo is de intensivering niet een natuurlijk, maar een industrieel proces. Voor dat proces heb je machines nodig. De tractor was dan ook de eerste stap naar de intensivering. [Lang voor de tijd van de tractor kan men opmerken dat de introductie van de ploeg – hoe primitief geconstrueerd ook – een soortgelijke verhoging van exploitatie meebracht; thh.]*

Waar komt de ideologie achter dit industrialisatie project vandaan? Xavier wijst voor Frankrijk op de econoom Jacques Rueff (1896-1978), een hoge ambtenaar en een van de eerste Franse neoliberalen. Hij nam in 1938 deel aan het Walter Lipmann Colloquium, gehouden in Parijs. Daar werd het neoliberalisme geboren (zie Online). Het betreft een liberalisme dat zich met de staat zou verbinden als ‘machine’ die gereglementeerde kaders ontwierp en vaststelde waarbinnen de liberale economie zich vrijelijk zou kunnen ontplooien. Tegelijk zou die ‘machine’, de staat dus, zich bezighouden met het ‘fabriceren van instemming’ met dit model door de bevolking. Dit is volgens Xavier precies wat De Gaulle na de Tweede wereldoorlog in beweging gezet heeft en zijn presidentiele opvolgers verder uitbouwden, tot op de dag van vandaag (ook dus de socialistische presidenten).

Jacques Rueff heeft in zijn algemene industrialisatieplan de agrarische sector enerzijds als consument van industriële producten aangewezen (aanschaf van landbouwmachines) en anderzijds als producent van grondstoffen voor de agro-voedingsindustrie. Om dit te realiseren heeft De Gaulle uit het niets een agrarisch bestuurskader opgezet dat zijn agrarische oriëntatie kreeg via twee wetten (1960, 1962). Objectief doel ervan: intensiveren van de landbouw. Berekend was dat over tien jaar genomen (met goedkeuring van de boerenbonden), per jaar een quotum van 94 000 boeren zouden verdwijnen. Het heeft opgeleverd dat de boer nooit meer het middelpunt van de agrarische organisatie zou zijn.

Het agrarische systeem is, aldus Xavier, nu in handen van een over gediplomeerde elite en een stel anonieme ambtenaren ondergebracht in een gecentraliseerde organisatie. Veel verdween, niet omdat het aan efficiëntie ontbrak. Zo bestonden alle rassen Franse koeien die we heden kennen, en die als ‘rustiek’ herkend worden alsof ze altijd hebben bestaan, nietvoor 1880. Ze zijn ontwikkeld door het coöperatieve en gedecentraliseerde werk van veehouders in elke regio tussen 1890 en 1950.

Een controlepolitiek: traceerbaarheid

Het massa-productiesysteem heeft alles geheel veranderd, gecontroleerd door het agro-bestuur. Elke agrarische vorm van productie berust op een ter plaatse voorgeschreven ‘productielijn’. Gaat het om veehouderij bijvoorbeeld, dan schrijft de productielijn voor wie de ‘acteurs’ zijn, van de fabrikant van veevoer tot en met de omvang van de karbonades in de supermarkt. De productielijn kent dus vele schakels. Het betekent dat als de supermarkten een 10% kleinere karbonade willen, de normen in de productielijn zo geherformuleerd worden dat de veehouder zijn methode moet veranderen. Hij krijgt dan via de voor hem berekende en opgelegde nieuwe norm het vleesproductieprogramma opgelegd, zodat hij vlees (dieren voor de slachterijen) aflevert waarvan de slager karbonades kan afsnijden die 10% kleiner zijn dan voorheen…

De norm werkt als een technisch middel dat wordt ingezet voor ‘harmonisering’ van de markt. Xavier: ‘De norm is een methode van sturing van de markt geworden’. Het lijkt nu dat een milieunorm als doel heeft de ecologie in de markt op te nemen, maar vergis je niet het gaat om een bestuurstechniek die het mogelijk maakt een markt te sturen met milieuargumenten. [Vergelijk kernenergie is acceptabel want duurzaam omdat er geen CO2 bij vrijkomt; thh.]

Een veehouder die zich houdt aan de voor de sector uitgezette productielijn werkt niet meer naar zijn eigen inzichten en wensen. De norm neemt alles van hem over – zelfs zijn geest. Hij werkt volgens de logica die hem van buitenaf wordt opgelegd. Alles in dit industriële systeem is er naar te herleiden. Dat houdt dus niet op bij de traceerbaarheid van de dieren (de chip). Het komt ook terug in de sfeer van de bio. We kennen het, vertelt Xavier, sinds de discussie die in 1980 begon over de certificatie. Die werd in 1991 vervat in Europese reglementering, officieel bekend door het merk “AB”.

De boeren die biologisch werkten verzetten zich tegen de intensieve landbouw. Maar met de acceptatie van “AB” kwamen zij door de certificatie in de greep van concepten die het meest sprekend zijn voor de industriële productie, de traceerbaarheid. Dit gaat maken dat ‘bio’ omgewerkt kan worden voor methodes van massaproductie. En dan zitten we in de cirkel: consumentisme / industriële productie / marktkapitalisme. Via welke argumentatie is het zover gekomen?

Toen het voorstel van de traceerbaarheid zo’n 40 jaar geleden werd gedaan, legt Xavier uit, werd niet bedacht dat dit een politieke dimensie zou hebben. De chip zou een eenvoudig transparant organisatorisch middel zijn. Maar al gauw kwam men er achter dat de aanwezigheid van deze technische mogelijkheid een politieke visie op de wereld uitstraalt, die van beheersbaarheid. Waar de ‘norm’ de kop op steekt, vindt men de industriële maatschappij met alles wat daar bij hoort. [De Amerikaanse antropoloog James C. Scott schreef over deze problematiek zijn boek Het oog van de staat; zie Online; thh.]

De industriële maatschappij is niet alleen een productief project, ze is ook een anti-sociaal project. Door de politieke dimensie te vergeten heeft de biologische agro-organisatie de industriële maatschappij geaccepteerd. En je kan erop wachten dat je in een economisch context komt te verkeren waar alleen de winstgevendheid van de ‘productielijn’ heerst. Jij als veehouder speelt dan alleen nog een ‘administratieve’ rol, aldus Xavier Noulhianne.

Thom Holterman (op basis van het vraaggesprek met Xavier Noulhianne, afgenomen door Heloise Castellanos en Alexandre Guilloteau, ‘Histoire d’une dépossession’, in: Réfractions, nr. 47, herfst 2021, p. 31-44).

*  Onder verwijzing naar Franz Oppenheimer (Der Staat, 1907) en James C. Scott (Homo domesticus, 2019) ) gaat het over de periode waarin een afname van het nomadisme is op te merken en tegelijk een uitbreiding van het blijvend vestigen door mensen voor agrarische activiteiten. Oppenheimer wijst expliciet op de introductie en het gebruik van ploeg, die deze vestigingspolitiek indiceert. Scott werkt dit, met het oog op het ontstaan van de staat, nader uit in zijn ‘graantheorie’. Zie voor de verwijzingen naar Oppenheimer en Scott wat deze problematiek aangaat mijn Anthropologie et anarchie dans les sociétés polycephales (Lyon, 2021, p. 110).