Leve De Vakorganisatie. Voor Een Gezamenlijke Strijd Van Uitgebuitenen
Guillaume Goutte is corrector van beroep en tevens is hij activist in de Franse vakbond CGT en de revolutionair-syndicalistische comités (CSR). Hij is ook publicist over kwesties die de vakorganisatie aangaan. Onlangs kwam een kort essay van hem uit onder de titel Vive la syndicale!, waarin hij een actuele kijk op het vakverenigingswezen levert, zonder verwijzingen naar de beginperiode – rond 1900 – van de van strijdbare arbeidersorganisatie te schuwen. Niet voor niets, want hij wil opgemerkt hebben, dat het ook heden nog gaat om klassenstrijd en dat de vakvereniging een geheel van bewuste arbeiders is voor een strijd ten behoeve van de verdwijning van loonarbeid en werkgevers. Hieronder een bespreking van zijn essay.
(Door Thom Holterman, oorspronkelijk verschenen op libertaire orde)
Kop van de stoet
Het essay kent twee hoofdstukken. Het eerste gaat in op de nederlaag die is geleden in de Franse vakbondsstrijd tegen de veranderingen van de arbeidswetgeving door de regering van Macron. Het tweede hoofdstuk komt daar zijdelings op terug. Het beschrijft het revolutionaire syndicalisme. Het is gericht op wat Goutte noemt ‘een ambitieuze klassenstrategie’. In een annex zijn nog twee reeds eerder gepubliceerde artikelen uit het anarchistische maandblad Le Monde libertaire opgenomen. Het ene over syndicalisme en politieke verkiezingen, het andere over syndicalisme en ‘corporatieve strijd’.
Het eerste hoofdstuk van het essay analyseert waar het bij demonstreren fout ging. Hij spreekt daarbij over de kwestie van het ‘cortège de tête’, wat ik vertaal als ‘kop van de stoet’, en de gedwarsboomde arbeidersautonomie. Het betreft een discussie over tactiek. Aan de orde is het feit dat de vakbondsdemonstratie aan de kop van de stoet wordt overgenomen door activisten van ultralinks. Die zetten daarmee de demonstratie in een ander licht. Ze geven er met gewelddadige praktijken die een opstandige radicaliteit tonen met navenante reactie van de publieke macht, een andere ‘temperatuur’ aan. Is niet het overnemen zonder overleg van de kop van de stoet het ontkennen en wegdrukken van de arbeidersautonomie? En is dat een nieuw verschijnsel? Goutte citeert voor een antwoord op die vraag een artikel uit 1913, opgenomen in het tijdschrift La Vie ouvrière, van Pierre Monatte (1881-1960; een van de oprichters van de CGT; was ook corrector van beroep). Het citaat opent met de zin: ‘Ik weet niet wat het meeste kwaad doet, de politiek of de opstandigheid (l’insurrectionnalisme), en dat niet alleen aan de arbeidersbeweging maar ook aan de echte revolutionaire geest’.
Het verschijnsel van het overnemen van de ‘kop van de stoet’ ziet Goutte als iets dat met deze tijd samenhangt. We leven zegt hij immers in een periode waarin het spectaculaire en het beeld tot een cult is gemaakt. Het zoeken naar het nieuwe, het afwijkende, het contra-model motiveert vaak het activistische engagement van jongeren. Het syndicalisme weet die behoefte niet meer te bevredigen. We moeten onze verschijning op straat opnieuw uitvinden, meent Goutte. Hij is ervan overtuigd dat de straat de ruimte voor het conflict bij uitstek is. Een nadere invulling moet evenwel nog worden bedacht.
Revolutionair-syndicalistische comités (CSR)
Het tweede hoofdstuk van het essay introduceert de actuele CSR als een erfenis van de eerste CSR in…1919-1921. Heden verschijnen zij evenwel binnen de kaders van andere syndicale klassenverbanden, zoals in Frankrijk ‘Force ouvrière’ (FO), ‘Solidaires’, Fédération syndicale unitaire (FSU). Goutte spreekt hier over een ‘stroming’, niet over een ‘fractie’. De CSR zijn namelijk voor het verspreiden van de praktijken, analyses en strategieën in de syndicale organisatie. Ze hebben dus niet tot doel bureaucratisch te manipuleren om het beheer in naam van een ideologie over te nemen.
Het syndicalisme heeft tot doel om enerzijds de integrale emancipatie voor te bereiden. Dat realiseert zich door middel van kapitalistische onteigening. Anderzijds prijst het syndicalisme het actiemiddel van de algemene staking aan en wordt de vakvereniging als de actuele verzetsgroepering gezien. In de toekomst zal die de basis van de sociale reorganisatie vormen (productie- en herverdelingsgroep). Goutte citeert hier de motie van (het confederale congres) van Amiens uit 1906… [Het Congres van Amiens over de relaties tussen vakverenigingen en politieke partijen; CGT.]
In onze tijd zou je hierover in andere bewoordingen spreken. Maar de bedoeling blijft eender: de uitdrukking dat het om klassenstrijd gaat die niet via de inzet van parlementarisme valt te winnen – want die klassenstrijd zal altijd via in het parlementarisme werkende dempingsmechanisme geneutraliseerd worden. En dat dempingsmechanisme begint al ongezien te werken, zoals Goutte met een verwijzing naar de actuele beweging van Jean-Luc Mélenchon, ‘France insoumise’ (Weerspannig Frankrijk) aangeeft. Wat die beweging wil is opgebouwd rond een discours waaruit de concepten ‘arbeidersklasse’ en ‘klassenstrijd’ beetje bij beetje zijn verdwenen. Daarvoor is in de plaats gekomen het abstracte containerbegrip ‘volk’ (peuple). Weg is daarmee een essentiële aanwijzing dat het die beweging om een concreet antikapitalistisch perspectief zou gaan, dat wil zeggen om een strijd in het kader van een economisch klassen-antagonisme.
Tegen-maatschappijen
Goutte volgt de lijn van het revolutionair-syndicalisme. Dit dwingt ook in het heden een kijk te ontwikkelen op een revolutionaire maatschappij, te weten gericht op de kapitalistische onteigening. Dat zal niet een partij of een parlementaire beweging zijn, maar de organisatie van de arbeiders zelf – de bevrijding moet hun eigen werk zijn. In welk soort organisatorisch verband zou dat heden ten dage kunnen plaatsvinden? Goutte beveelt een industrieel-syndicalisme aan, te beginnen op plaatselijk niveau met een industrieel lokaal syndicaat. Dat omvat niet alleen de werkenden, maar ook de werklozen, gepensioneerden, de parttime werkers enzovoort. Dergelijke vakverenigingen kunnen ook het arbeiderszelfbestuur in de productie opzetten – nadat men het kapitalisme achter zich heeft gelaten. Naast die organisatie prijst hij ook aan de beroepsmatig gemengde arbeidersorganisatie als drager van het klassen-syndicalisme. In dit geval wordt niet gegroepeerd naar beroep of onderneming, maar naar woon-werk-leef gebied, buurt of streek (gebiedsorganisatie).
Wat Goutte vervolgens beschrijft zit dicht aan tegen wat ik de FAZ heb genoemd: functionele autonome zone. Wat Goutte opzet, mede bedacht vanuit wat ooit in 1902 de CGT voorstelde, is heden te denken als tegen-maatschappijen door arbeiders opgezet. Het zijn, zo beschrijft hij, ruimtes (gebieden) waar nieuwe sociale relaties kunnen opbloeien en waar gebroken kan worden met het kapitalisme. Dit kan worden uitgebouwd rond essentiële waarden als daar zijn solidariteit, cultuur, vorming. In de betreffende gebieden kan een autonoom netwerk worden ontwikkeld met de introductie van coöperaties, sportverenigingen, bibliotheken, avondcursussen, crèches, voor en door arbeiders. Kortom Goutte spreekt over wat ik aanduidde als ‘functionele autonome zone’ (FAZ).
Het is duidelijk dat we nog ver weg zijn van het moment van realisatie van zulke denkbeelden. Maar ook al is het nog ver weg dan nog moeten we ons wel verplicht voelen over dit soort kwesties te denken en schrijven. Want ver weg kan plotseling volgende week zijn, als mensen het spuugzat zijn dat ze worden uitgebuit en dat hun leefomgeving wordt vernield en geplunderd. Niet is uitgesloten dat ze spontaan massaal de straat opgaan om de neoliberalen-zonder-grenzen te laten weten: tot hier en niet verder, oprotten nu…
GOUTTE, Guillaume, Vive la syndicale! Pour un front unique des exploités, Nada Éditions, Paris, 2018, 75 blz., prijs 8 euro.