Kleine Lofrede Op Het Anarchisme
De Amerikaanse politicoloog en antropoloog James C. Scott (docent aan de Yale Universiteit) hoorde indertijd regelmatig dat zijn argumentatie inzake maatschappelijke kwesties steun zou vinden bij anarchisten. Dit bewoog hem om zich nader in het anarchisme te verdiepen. Het leidde ertoe dat hij een collegereeks ‘Anarchisme’ ging verzorgen. Het materiaal daarvoor bleef twintig jaar liggen. Tot hij het in een boek verwerkte en daaraan de titel gaf Kleine lofrede op het anarchisme (in het Engels – Two cheers for anarchism – verschenen in 2012; Martin Smit besprak die versie op dlibertaire orde, twee jaar geleden(die recensie staat er onder, GI); daarna in het Frans uitgekomen 2013). Gaat het boek over het anarchisme?
(Oorspronkelijk verschenen op Libertaire Orde)
Anarchistische kijk
Scott behandelt in zijn boek een aantal kwesties, waarvan verschillende ook de belangstelling van anarchisten hebben. Hij betoont zich daarbij een sociale wetenschapper met een anarchistische blik. Die wordt bepaald door de bakoeninistische leus ‘vrijheid zonder socialisme is privilege en onrechtvaardigheid; socialisme zonder vrijheid, is slavernij en gewelddadigheid’. Ook richt die zich door wat Proudhon heeft gedacht en geschreven over mutualiteit of wel samenwerking zonder hiërarchieën en zonder het monopolie van de staat. Verder wordt nog een enkele keer verwezen naar de Engelse anarchist Colin Ward.
Scott schrijft dus niet over het anarchisme en ook niet voor anarchisten (al zal hij vanzelfsprekend wel hopen dat zij zijn boek lezen). Hij merkt op dat hij in tegenstelling tot anarchistische denkers niet gelooft dat de staat overal en altijd de vijand van vrijheid is. En hij gelooft ook niet dat de staat het enige instituut is dat de vrijheid bedreigt. Nu moet ik de eerste anarchist nog tegen komen, die dat laatste wel gelooft. Het gaat immers in het anarchisme om kritiek op dominantie en dat zit in heel wat meer instituties dan alleen de staat (wat Scott natuurlijk ook weet). Zijn eerste uitspraak over de staat laat ik hier voor wat die waard is, omdat Scott uiteindelijk naar heel andere zaken kijkt.
Zo beschrijft en kritiseert hij de drill and kill effecten van het heersende schoolsysteem (formatteren van jonge mensen ten behoeve van hun gebruikswaarde in het heersende kapitalistische maatschappijmodel). Dit heet tegenwoordig officieel in Nederland, zo heb ik mij laten vertellen, ‘opbrengstgericht onderwijs’. Ook onderwerpt hij aan zijn kritiek ondermeer het systeem van wetenschappelijke beoordeling (citatie-index; het kwantificeren van kwaliteit), de opkomst en het heersen van de meritocratie, thema’s dus waar anarchisten inderdaad op soortgelijke wijze reageren als Scott.
Met name voor lezers die niet vertrouwd zijn met dit soort kritiek past Scott een beproefde pedagogische methode toe. Hij gaat bijvoorbeeld eerst eens op zijn gemak iets alledaags beschrijven, zoals het wachten bij een rood stoplicht alvorens over te steken. Men blijft, gehoorzaam als men is, ook wachten al is er in geen velden of wegen welk soort verkeer ook te zien. Langs die weg introduceert hij de problematiek gehoorzaamheid / ongehoorzaamheid, om dat vervolgens uit te werken in een attitude van subversiviteit.
Geen toestemming nodig om vrij te zijn. Autonomie, woede en solidariteit zijn de wapens van het volk.
Directe actie
Een interessant onderdeel van zijn wijze van verwerken van het thema ongehoorzaamheid vond ik het volgende. Scott houdt zich niet bezig met de kwestie van het ‘revolutionair subject’. Toch ziet hij wegbereiders van maatschappelijke verandering. De wegbereiders blijken gewone stervelingen, die zonder daar over te praten, oproepen te doen of manifesten te schrijven, iets anders doen dan wat hen wordt opgedragen of hen verboden wordt. Scott verwijst voor een voorbeeld naar de periode 1650-1850 in Engeland. In die periode ontneemt de Engelse aristocratie, in samenwerking met de Engelse overheid, de gewone plattelandsbevolking een aantal rechten, waardoor het toch al schrale bestaan nog meer onder druk komt (verdere verpaupering en verhongering).
Het ging om rechten als hout sprokkelen in het bos, jagen, vissen en communale gronden beweiden (die laatste werden gesloten; enclosures). Dit leidde bij veel mensen tot diefstal van brandhout, tot illegale kap, tot stropen van klein wild en vis. Dit alles gebeurde stilzwijgend, anoniem, met behulp van medeplegers (en werd uiteraard van overheidswege bestreden). Natuurlijk was het ook mogelijk geweest, zegt Scott, om tot openlijke politieke actie over te gaan. Maar deze vormen van ongehoorzaamheid brachten tenminste verwarming en leeftocht op. Bovendien had de elite het politieke systeem in de hand. Daarin viel niet in te breken.
Stelen, stropen, je op ongeoorloofde plekken bevinden, werden de ‘wapens van de armen’. Je kan er in dit geval andere vormen van directe actie in zien, dan die gebruikelijk vanuit een syndicalistische invalshoek worden behandeld. Ze vormen de buitenparlementaire politieke drukmiddelen van de onderklasse. Ik zie er een overeenkomst in met de ‘neem-en-eet’ beweging (voor Nederland is Piet Kooijman een van de wegbereiders).
Kleinschaligheid
Scott prijst dit type politieke actie om de mogelijkheid van zijn kleinschalige gebruikswaarde: een ieder kan namelijk de actie stilzwijgend en anoniem overnemen en aan zijn of haar omstandigheden aanpassen. Als de omvang en veelvormigheid zich voldoende uitbreidt, gaat deze rebellie bijdragen aan maatschappelijke verandering. In deze visie is er dus geen grootschalige organisatie nodig om in actie te komen. En als velen tot dergelijke acties over gaan, dan ontstaat er een cumulatief effect. De wrede ironie, zegt Scott, is dat men verandering dan toeschrijft aan het gebruik van de parlementaire democratie, terwijl die verandering is voorbereid door de burgerlijke ongehoorzaamheid (legaal en illegaal) van de onderklasse.
Een aantal keren komt kleinschaligheid in het betoog van Scott terug, zowel in de sfeer van de kritiek op de agro-industrie en monocultuur in de landbouw, als op het door supermarktketens gepropageerde consumentisme. In kritisch perspectief op dit laatste levert Scott zijn ‘Kleine lofrede op de kleinburgerij’ (titel van een hoofdstuk in zijn boek). Die lofrede is bedoeld om aandacht te schenken aan de middenstand (winkeliers, kleine werkplaatsen) die stad en wijk leefbaar houden. De grote supermarkten en andere megahallen aan de rand van stad zuigen echter levendigheid en sociale cohesie uit de binnenstad en de wijken zoals vampiers bloed uit een lijf…
Eigenlijk ziet geen enkele machthebber deze kleinburgerij zitten, meent Scott. Vanuit een marxistische invalshoek worden zij als kleine kapitalisten begrepen. Het kapitalisme vreet ze in oligopolievorming op. De staat ruimt ze liever uit de weg omdat ze vaak onder zijn ‘radar’ weet te vliegen. Scott oppert dat we zuinig moeten zijn op de kleinburgerij, want een samenleving die door kleine eigenaren en winkeliers wordt gedomineerd, benadert dichter de gelijkheid en de collectieve eigendom van allerlei middelen, dan welk ander economisch systeem ooit gerealiseerd heeft. Mijn eindconclusie: er staat een verkeerde titel boven dit boek.
———————-
SCOTT, James, C., Petit éloge de l’anarchisme, Lux Éditeur, Montréal (Canada), 2013, 233 blz., prijs 14 euro.
De Engelstalige uitgave is op deze site een kleine twee jaar geleden besproken door Martin Smit; klik HIER of zie hieronder. [Beeldmateriaal afkomstig uit het Franse anarchistische weekblad Le Monde libertaire, nº 1730 en nº 1748.]
——————————-
Dagelijks Anarchisme
Een zebrapad in een saaie provincieplaats, het voetgangerslicht staat op rood. Minutenlang moet je wachten op groen. In geen velden of wegen is aankomend verkeer te bekennen. Hou je je aan de regels en wacht je op groen of ga je oversteken? Is dat laatste burgerlijke ongehoorzaamheid, een daad van verzet tegen heersende regels en autoriteiten of wellicht een vorm van anarchisme van de daad?
Met dit voorbeeld opent de Amerikaanse antropoloog James C. Scott (1936) zijn boek Two Cheers for Anarchism. Daarin signaleert hij hoe niet alleen in westerse landen, maar met name in landen elders in de wereld – daar waar de regeringsmacht nadrukkelijk de toon aangeeft – de bevolking in verzet een spontaan anarchistisch gedrag kan vertonen, zonder dat men ooit van enige anarchistische theorie heeft kennis genomen.
Anarchisme heeft niets te maken met chaos en onrust, zoals veel krantenkoppen ons vaak willen doen geloven: ‘Anarchie in Kaboel’ of ‘Anarchisme heerst in straten van Bagdad.’
Het was de Fransman Pierre-Joseph Proudhon (1809-1865) die het begrip anarchisme introduceerde als een politieke en filosofische stroming die uitging van samenwerking tussen individuen en groepen, zonder dat er sprake is van hiërachische verhoudingen of staatsregulering. Weliswaar zijn er in de geschiedenis momenten geweest waarop anarchisten geweld gebruikten, maar in principe gaat het anarchisme uit van het streven naar een geweldloze, dus niet onderdrukkende samenleving, waarbij de gelijkwaardigheid van individuen voorop staat.
Klassieken
Een werkelijke massabeweging is het anarchisme nooit geweest, behalve in 1917, tijdens de Russische revolutie in de Oekraïne, toen tienduizenden boeren een anarchistische samenleving probeerden op te zetten, en tijdens de Spaanse burgeroorlog in de jaren 1936-1938. De Spaanse anarchistische vakbond CNT (Conféderacion Nacional de Trabajo), die miljoenen leden had, verdedigde in Catalonië haar revolutie tegen de troepen van generaal Franco. Tegelijkertijd voerde zij landhervormingen door, werden fabrieken en openbare diensten gecollectiviseerd, bestuursvormen gedemocratiseerd en in veel gebieden het geld afgeschaft.
Een uiteenzetting van de klassieke anarchistische denkbeelden zoals die in de negentiende eeuw zijn verwoord door Pierre-Joseph Proudhon, Michael Bakoenin en Peter Kropotkin, zeg maar de ‘aartsvaders van het anarchisme’, geeft Scott niet. Daar zijn al bibliotheken vol over geschreven. In plaats daarvan toont hij aan dat anarchistische denkbeelden in allerlei situaties toepasbaar zijn, zonder dat daar een anarchistisch etiket op zit geplakt en dat veel menselijk handelen in de samenleving vaak een spontane anarchistische inslag heeft. Dat geldt voor gemeenschappen die enigszins afgezonderd leven van een door de westerse wereld beïnvloedde maatschappij, maar ook in de westerse samenleving ziet Scott dezelfde soort tendensen.
Verzet
Scott verrichtte tientallen jaren antropologisch onderzoek onder boeren in Maleisië en Vietnam en publiceerde daarover diverse studies, o.a The Moral Economy of the Peasant: Subsistence and Rebellion in Southeast Asia (1976) en Domination and the Arts of Resistance: The Hidden Transcript of Subordinate Groups (1990). Zijn studies concentreerden zich op de wijze waarop boerengemeenschappen omgaan met regels en wetgeving die hun van bovenaf wordt opgelegd, door bijvoorbeeld landeigenaren, grootgrondbezitters, lokale autoriteiten of de staat, en de wijze waarop en op welk moment zij zich verzetten tegen deze opgelegde regels. Hoewel in veel gemeenschappen eeuwenlang een zekere harmonie heerste tussen de ondergeschikte partij en de overheersenden, bleek, naarmate de dominantie van de regelgever toenam en de opgelegde regels strenger werden, het onbehagen bij de gedomineerde groep toe te nemen. Dit uitte zich vervolgens vaak in groeiend verzet tegen autoriteiten of de staat. Bovendien, zo stelt Scott, blijkt het opleggen van regels door een centrale overheid, juist het identiteitsgevoel bij oorspronkelijke minderheden te versterken, zeker wanneer het regels betreft die ingaan tegen al eeuwenlang bestaande oorspronkelijke gewoontes, lokale bestuursvormen en gebruiken. Als voorbeeld noemt hij de landbouw.
Lucht, water, grond
In wat nu de derde wereld wordt genoemd, werd door koloniale overheersers geprobeerd de al eeuwen bestaande landbouwmethodes van de inheemse bevolking om te zetten naar een strakke, op industriële leest geschoeide ingerichte manier van landbouw. Vaak mislukte dit omdat, puur praktisch, de grond niet bestand was tegen het jaar na jaar verbouwen van hetzelfde gewas op dezelfde grond. Daarnaast en misschien wel belangrijker, riepen dit soort maatregelen bij de bevolking een toenemende weerzin op tegen de machthebbers. In diverse landen in Zuidoost-Azië en Latijns-Amerika had de gedwongen standaardisering van de land- en bosbouw juist negatieve gevolgen voor de productie. Het bijkomende effect was dat de bevolking zich tegen de machthebbers ging verzetten, in de vorm van stakingen tot guerrillaoorlogen, vaak uitmondend in een burgeroorlog.
Scott roept een essentiële vraag op: wie is eigenlijk eigenaar van natuurlijke bronnen als lucht, water en grond? Oorspronkelijk alle aardbewoners zou je zeggen. Toch hebben in de loop der eeuwen velen het recht genomen zich grond en water toe te eigenen. Zij die er woonden of werkten dienden zich ondergeschikt te maken aan de zelfverklaarde eigenaren. Een ontwikkeling die leidde tot het ontstaan van grootgrondbezit, koninkrijken en staten en vervolgens vaak tot uitbuiting en onderdrukking. Wanneer de oorspronkelijke bevolking en bewoners daartegen in verzet kwamen, was dat omdat hun traditionele gebruiken en rechten werden vertrapt. Maar tegelijkertijd bleek een streven naar een meer rechtvaardige samenleving te ontstaan.
Stedenbouw
Two Cheers for Anarchism is niet zozeer een onderzoek naar de wijze waarop zich dit ontwikkelde, meer een observatie van die gang van zaken. James Scott trekt dit door naar hedendaagse vergelijkbare situaties in de westerse samenleving en hij constateert dat daar een soortgelijke ontwikkeling is waar te nemen. Hij geeft diverse voorbeelden daarvan, niet alleen betreffende de landbouw. Zo is op de destijds geprezen stedenbouw onder invloed van bijvoorbeeld Le Corbusier in de tweede helft van de vorige eeuw – in Amsterdam is de Bijlmer een goed voorbeeld – later kritiek gekomen omdat de wijze van bouwen vooral uitging van de wensen van de lokale overheid om wijken en bewoners overzichtelijk te kunnen reguleren, terwijl met wensen van bewoners nauwelijks rekening werd gehouden. Scott noemt het voorbeeld niet in zijn boek, maar het verzet van Amsterdammers tegen de sloop en nieuwbouw van de Nieuwmarktbuurt in het begin van de jaren zeventig, geeft goed weer waar de crux tussen autoriteiten en bevolking lag.
Een ander mooi voorbeeld is dat van Parijse taxichauffeurs, die in hun dagelijkse taak voortdurend alle verkeersregels overtraden om hun taak te kunnen vervullen, maar tijdens een arbeidsconflict zich strikt aan de regels gingen houden. Het resultaat was dat het verkeer in Parijs volledig vastliep. Burgerlijke ongehoorzaamheid bleek in deze zaak wel degelijk effect te hebben.
Rechten
Anarchisten mogen dan over het algemeen een antipathie tegen de staat hebben, James C. Scott deelt niet geheel die mening. De staat is niet altijd per definitie negatief. Er is bijvoorbeeld niks op tegen om gebruik te maken van de positieve kanten die een staat zou kunnen bieden, zoals een goede gezondheidszorg of degelijke woningvoorziening. Toch zegt hij dat structurele veranderingen in samenlevingen altijd tot stand zijn gekomen door een massabeweging die op de één of andere manier in opstand is gekomen. De staat is in beginsel een behoudend instituut, die geen belang heeft bij losbandige protesten, relletjes, stakingen of opstand. Maar wanneer een groep of een bevolking zich aangetast voelt in haar dagelijks bestaan en in verzet komt tegen misschien een milde of strenge regelgeving of overheersing, dan is dat gerechtvaardigd. Het breken van de wet, ongehoorzaamheid aan de overheid, ook al is dat in strijd met de heersende opvattingen, is in vele gevallen zonder meer terecht. Ook al is het maar om een stukje terug te veroveren van de oorspronkelijke rechten die we als aardse wezens bezaten.
Martin Smit
SCOTT, James C. Scott, Two Cheers for Anarchism, Princeton University Press, 2012.
[Beeldmateriaal van de Rotterdamse dichter en illustrator Manuel Kneepkens]