Karl Polanyi (1886-1964): Zelfregulerende Markt Is Utopie
De Oostenrijks-Hongaarse historicus en economische antropoloog Karl Polanyi kan niet bogen op grote bekendheid onder anarchisten. Hij is evenwel te zien als een voorloper van een milieubeweging die aandringt op ‘ontgroeien’ (décroissance). Tevens verdedigt hij als econoom een vorm van decentraal socialisme. Hij heeft een economische kritiek op het kapitalisme ontwikkeld die er niet om liegt. In het verlengde van die kritiek onttakelt hij het idee van de noodzakelijkheid van ‘groei’ en het idee van de ‘vooruitgang’. Beide ideeën leveren in kapitalistische toepassing inherente effecten als schade voor milieu en mens op, die uiteindelijke uitlopen op destructie van mens en omgeving.
(Door Thom Holterman, van zijn website Libertaire Orde)
Om zijn ideeën meer onder de mensen te brengen heeft een drietal Franse historici en economen een bundel uitgebracht met teksten over en van Polanyi, getiteld Karl Polanyi en de economische verbeelding. Hieronder een bespreking van de bundel. [ThH]
Karl Polanyi’s intellectuele levensloop in het kort
Polanyi richt zich op de studie rechten en politieke wetenschappen aan de universiteit van Boedapest, waar hij in 1909 afstudeert. Drie jaar later promoveert hij in de rechten. In de eerste helft van de jaren 1920 gaat hij in debat met de Oostenrijkse conservatief-liberale econoom Ludwig von Mises, die het socialisme heeft afgezworen – over de mogelijkheid van een socialistische publieke bedrijfsvoering. Hij ontwikkelt daarbij een niet-gecentraliseerde visie op socialisme. In 1922 kritiseert hij de Moskouse processen op basis van de verwerping van centralisatie, van autoritarisme en bureaucratisering. Het levert tevens op een verwerping van de sociaaldemocratie en het orthodoxe marxisme.
De opkomst van het nazisme maakt dat hij eerst neer Engeland en daarna naar de USA vertrekt. Tussen 1941- 1943 werkt hij aan het boek dat hem bekendheid gaat gegeven, het in 1944 in de USA uitgegeven boek The Great Transformation.
Onderwijl is hij les gaan geven, onder meer aan de Columbia universiteit. Tot zijn dood in 1964 blijft hij publiceren vooral in de sfeer van de economische antropologie. We hebben hier niet met een anarchist te maken, maar wat maakt dat uit als je van een persoon wel het een en ander kan opsteken. Ten slotte merkt dat ook de Amerikaanse anarchist Murray Bookchin op in een vraaggesprek uit 1981: ‘Nadat ik The Great Transformation van Karl Polanyi had gelezen, realiseerde ik me dat het kapitalisme niet op natuurlijke wijze is gegroeid, zoals [Karl] Marx zou impliceren met zijn theorie van het historisch materialisme. Mensen werden het kapitalisme binnengesleept, schreeuwend en vechtend zich verzettend tegen deze industriële en commerciële wereld.’ [Het vraaggesprek met Bookchin: Online.]
Opzet van het boek
Naast een puntsgewijze korte biografie van Polanyi, hebben de samenstellers een thematisch ingerichte, ruime inleiding geschreven over de economische en antropologische denkbeelden van Polanyi. Vervolgens is er een zevental teksten of tekstgedeelten van Polanyi opgenomen die ieder voorzien zijn van een korte inleiding. Zo treft men twee tekstgedeelten aan uit zijn boek The Great Transformation. De samenstellers merken op dat dit werk niet zomaar een geschiedenisboek is, noch politicologisch of economisch. Het is dit allemaal tegelijk. Het behandelt het industrieel kapitalisme, niet als economisch systeem, maar als globaal sociaal systeem. De aandacht richt zich op de liberale beschaving van de 19de eeuw en het geloof in het systeem van de zelfregulerende markt.
Zijn these is dat het idee van de zelfregulerende markt pure utopie is. De politieke aanvaarding van het idee heeft evenwel geleid tot het ontstaan van de marktmaatschappij, voor Polanyi een synoniem voor ‘industrieel kapitalisme’. De beschrijving van deze visie levert een aantal thema’s en bijpassende begrippen op. Enkele komt men in de verschillende opgenomen teksten en tekstgedeelten in de bundel tegen en worden verklaard. Hieronder zal ik in relatie tot de verschillende thema’s nader ingaan op twee ervan, te weten de ‘Formele en substantieve economie’ en ‘Woonomgeving versus verbeteren’. Het tweede thema betreft de problematiek van de Engelse ‘enclosures’, dat wil zeggen het afsluiten, omrasteren van grondgebied, bossen en open velden, gronden die voorheen in gemeenschappelijk gebruik waren.
Formele economie en substantieve economie
We kwamen tegen dat Polanyi de zelfregulerende markt als utopie bestempelt. Ontkent hij dan het bestaan van een markt sowieso? Neen. Premoderne maatschappijen kenden twee mechanismen om zaken te regelen. Zo was daar de traditie in geval er zaken geregeld werden door wederkerigheid en de vraag in beginsel door herverdeling. Prijzen zijn in die verschillende maatschappelijke situaties niet economisch maar sociologisch of politiek bepaald. Tegelijk bestond er ook de ‘handelsruil’ die zich voordeed in de vrije ontmoeting van vraag en aanbod. De prijsbewegingen binnen die ‘vrije ontmoeting’ tot stand gekomen, bewijzen voor Polanyi ondertussen niet het bestaan van een zelfregulerende markt. Die prijzen leidden namelijk niet de structuur van de productie noch de verdeling van inkomsten. Dat is het wezenlijke punt in zijn argumentatie.
De organisatie van economische activiteiten is in de premoderne maatschappijen daarin ‘ingebed’ (‘embedded’). Polanyi spreekt hier over substantieve economie. Daar tegenover staat wat hij noemt de formele economie. Dat is de economie die wij kennen als een machine die om zichzelf en voor zichzelf draait. Het is een economie geleid door het beginsel van de winst. Omdat die economie op zichzelf staat is die niet-ingebed (disembedded). Motor is het opheffen van schaarste, wat tegelijk de motor van de kapitalistische destructie is.
De schaarste waarvan hier sprake is, volgt uit een gekweekte behoefte die tot groei dwingt: groter productieapparaat waardoor eerder de schaarste zou zijn op te lossen. Dit is een vorm van intellectuele mystificatie, zo is bij Polanyi te lezen: groei wordt tot individuele en sociale vooruitgang verheven. Maar wat plaatsvindt, is een destructie van het milieu in steeds grotere omvang en een zwellen van rijkdom bij steeds minder mensen. Polanyi had dit al door in de jaren 1930. Zijn idee van de substantiële economie sloot naadloos aan op de economie van ‘volken zonder staat’ – reden waarom antropologen die zich met onderzoek naar dat soort volken bezighouden veelal naar Polanyi verwijzen.* In dit licht wordt in eens een heel andere discussie duidelijk.
Polanyi heeft, zoals we zagen, in de eerste helft van de jaren 1920 gediscussieerd met de Oostenrijkse econoom Von Mises. Deze wees alles af wat alleen al naar socialisme rook. Polanyi had evenwel een decentraal type socialisme in zijn hoofd en bracht dit in debat. Tussen die twee liep dat verder op niets uit. Von Mises, die mede een methodologisch individualisme introduceerde, kreeg in de USA aanhangers onder wat nu libertariërs en anarchokapitalisten worden genoemd. Een van zijn volgelingen is de Amerikaanse anarchokapitalistische econoom Murray Rothbard. Waar Polanyi in zijn boek The Great Transformation het over de pure utopie van de zelfregulerende markt heeft, wordt hij door Rothbard heftig aangevallen in een artikel getiteld ‘Down with primitivism: a thorough critique of Polanyi’. Hij merkt daarin op: ‘Karl Polanyi’s The Great Transformation is een ratjetoe van verwarringen, ongerijmdheden, drogredenen en verdraaide aanvallen op de vrije markt. (…) Het moderne Rousseauïsme [waarvan Polanyi door Rothbart wordt beticht] kreeg een belangrijke impuls van de culturele antropologen, zoals Ruth Benedict, Margaret Mead, Franz Boas en anderen van wie velen communist waren, en de rest zeer links (…).’ Het artikel van Rothbard stamt uit 1961 en is opgenomen, niet toevallig, op de site van het Mises Institute (Online.) Dat Polanyi juist daar op de aangegeven manier in hoek wordt gezet, lijkt mij een aanbeveling om eens kennis te nemen van zijn inzichten…
De ultieme paradox, zo schrijven de samenstellers van de bundel, is dat het totaal van de technische en productivistische moderniteit nog geen jota van het probleem van de schaarste heeft opgelost. Integendeel. In plaats van schaarste oplossen worden we geconfronteerd met de grootst mogelijke problemen van vervuiling en destructie. Dat was niet de belofte van de zo noodzakelijke technische vooruitgang. We zijn dus belazerd waar we bij zaten – maar er was gewaarschuwd. Een van de klokkenluiders was op zijn manier Karl Polanyi. Over dat belazeren, worden we via de problematiek van de Engelse enclosures in gelicht.
Woonomgeving versus verbeteren
Als een voorbeeld hoe de techniek en de machine leiden tot een radicale ‘ontbedding’ (disembeddedness) bespreekt Polanyi de beweging van de enclosures in Engeland in de 17de eeuw. Hij ziet dat de ene groep in de maatschappij, die gemeenschappelijke gronden gaat omheinen, de (groot)grondbezitters, zich opzet, tegen een andere groep, zij die in het gebied haar woon-, leef- en werkomgeving heeft. Aan de ene kant ontwikkelt de eerste groep een ongekende productieve en commerciële machinerie die aan de andere kant effecten heeft voor de tweede groep, die haar habitat, dat wil zeggen haar bestaan binnen een leefbaar milieu verdedigt.
Optisch lijkt het dus te gaan – en de bijpassende argumentaties worden dan ook gebezigd – om een tegenstelling tussen het vooruitgangselan van de elites en het conservatisme van de armen, die geen verbetering lijken te willen. Die armen hebben er niets van begrepen, net zo min als anderen heden ten aanzien van nieuwe technologieën die inherente milieukwesties genereren. Het geniep zit in het werkwoord ‘verbeteren’ – althans in de context waarover wij spreken.
Wat brengt de Franse president Macron in als er verbetering van het mobiel internet G5 wordt afgewezen? Hij komt aan met: ‘Ik hoor veel stemmen opgaan om ons uit te leggen dat we de complexiteit van hedendaagse problemen moeten aanpakken door terug te keren naar de olielamp! Ik denk niet dat het Amish model de manier is om de uitdagingen van de hedendaagse ecologie op te lossen’ (Online). Wat er voorheen gebeurde en later telkens weer gebeurt, is dat productivistische techniek en markteconomie zich losmaken uit de maatschappij, maar diezelfde maatschappij wel opzadelen met externaliteiten, ‘externe kosten’ (de vervuiler betaalt NIET) leidend tot destructie van de omgeving. En dat doet Macron af met zijn olielamp-theorie. Daarmee doet hij argumentatief wel precies hetzelfde als vierhonderd jaar terug.
In een officieel Engels document uit 1607 namelijk, geciteerd door Polanyi, over de veranderingen die de enclosures, de afsluiting van grondgebied, meebrengen, heet het: ‘De arme mens zal tevreden zijn met zijn doel: het woongebied; de rijke zal niet gekluisterd worden om zijn verlangen te realiseren: de verbetering’. Zo’n formulering, we herkennen haar, lijkt te beweren dat beide partijen er beter van worden. Het wordt voor vanzelfsprekend gehouden, want de kern van de vooruitgang is puur economisch. Echter, aldus Polanyi: het gaat om verbeteren tegen de prijs van sociale ontregeling. Ze roept – in het gegeven geval – de tragische noodzakelijkheid op, die maakt dat de arme in zijn krot achterblijft, veroordeeld, zo zegt Polanyi, door het verlangen dat de rijke kent naar een verbetering van de publieke zaak ten bate van zijn eigen privé voordeel.
Of je nu naar iets uit 1607 of naar rond 2000 kijkt, de matrix waarbinnen het verbeteren wordt gepresenteerd blijft dezelfde. Laten we eens kijken naar drie Franse publieke diensten: Telefoon (France Télécom), Post (La Poste), Spoor (SNCF). Drie publieke diensten die ook voor Nederland herkenbaar zijn. Die drie (naast andere, zoals ziekenhuizen) moeten zo nodig van publieke diensten omgezet worden in private ondernemingen. Dat zou allerlei verbeteringen te zien geven. Maar de dienstverlening ging achteruit (werd slechter en vaak duurder voor de gewone man). Bovendien gingen de gewone arbeiders er op achteruit, als ze al niet werden ontslagen. Dat laatste (ontslaan) liep niet zo vlot, wat aanleiding gaf om een treiter-management in te voeren (onmogelijk uitvoerbare opdrachten geven, de stoel bij een bureau weghalen). De drie diensten/bedrijven werden in de loop van de tijd jaren geconfronteerd met golven van zelfmoorden (soms gemiddeld 30 gevallen per jaar). [Informatie ontleend aan de bespreking van het boek over deze zaken van Laurent Izard, À la sueur de ton front, in: Le Monde van 28 mei 2021.]
Het treiteren werd leidinggevenden geleerd in de eigen management-opleidingsinstituten. En ja, er zijn strafrechtzaken in deze geweest en er zijn hogere leidinggevenden veroordeeld – maar daar gaat het mij nu niet om. Waar het mij omgaat, is op te merken dat het verbeteren ook hier inhoudt het inwisselen van het ‘zorgmodel’ (concentratie op gemeenschappelijk bereiken van ‘goed-leven’ voor iedereen) voor het ‘verdienmodel’ (concentratie op bedrijfswinst en particulier gewin; hoe dat werkt leert Sywert van Lienden, Online). Het laatste model past in wat Polanyi de formele economie noemt, het eerste model in de substantieve economie.
Wat Polanyi met zijn voorbeeld aangeven wil, past tevens op het 21ste eeuw voorbeeld: (a) De ‘enclosures’ waren een revolutie van de rijken tegen de armen (de privatisering is dat evenzeer, Macron wordt niet voor niets de president van de rijken genoemd). (b) Letterlijk werden de armen bestolen van hun deel van het gemeenschappelijke (dat zien we op een aangepaste manier terug in het privatiseringsvoorbeeld). (c) Het sociale netwerk werd verder verscheurd. Als we aan verandering (transformatie) van de maatschappij denken, dan moet de drijfveer voor actie volgens Polanyi zijn: ‘winst’ moet vervangen worden voor ‘levensonderhoud’ (subsistance, bestaansmiddelen).
De manier waarop Polanyi met de economie als een set van opvattingen over de huishouding van de maatschappij omgaat, lijkt mij te passen in een libertaire optiek. De bundel schept de gelegenheid om die suggestie te toetsen.
Thom Holterman
Abdelkader, Nadjib, Jerôme Maucourant et Sébastien Plociniczak, Karl Polanyi & L’imaginaire économique, Éditions Le Passager clandestin, Paris, 2020, 123 blz., prijs 10 euro.
* Volken zonder staat is tevens de titel van een boekje dat ik schreef (Kelderuitgeverij, Utrecht, 2018) waarin ook denkbeelden van Polanyi aan de orde komen; zie hoofdstuk 8. [thh.]