Ga naar de inhoud

Karl Marx: Niet Onfeilbaar Verklaard

Het moet beginjaren 1980 geweest zijn, dat ik de Franse marxistische filosoof Étienne Balibar in Leiden ontmoette. Hij doceerde aldaar op uitnodiging een semester over de filosofie van Marx. Dat was in het kader van een leergang van Herman van Gunsteren, de toenmalige hoogleraar politieke theorieën en rechtsfilosofie aan de universiteit van Leiden. Na het college van Balibar begaven hij en sommige van zijn toehoorders, waartoe ik ook behoorde, zich naar de kamer van Van Gunsteren, die een regelmatig terugkerende ‘Salon’ had georganiseerd. Daar werd dan over verschillende aspecten betreffende de politieke filosofie gediscussieerd. Hoewel ik mij herinner, dat ik dit alles leerzaam vond, ben ik, ongetwijfeld vanwege mijn anarchistische achtergrond, afwijzend blijven staan tegenover het marxisme vanwege zijn leerstelligheid.

12 min leestijd

 De oorspronkelijk in 1993 uitgegeven tekst van Balibar, La philosophie de Marx, heb ik aan mij voorbij laten gaan. Die tekst is nu heruitgegeven en voorzien van een nieuwe inleiding, in welke inleiding Balibar na twintig jaar een en ander heroverweegt. Tevens heeft hij een tekst van zichzelf uit 2011 aan het boek toegevoegd. Dat betreft een bijdrage aan een studiedag aan de universiteit van Albany (Canada), getiteld ‘Filosofische antropologie of de ontologie van de relatie? Wat te doen met de 6de stelling over Feuerbach?’. De heroverweging zou wellicht de weg vrijmaken voor een herzien van mijn afwijzende houding.

Maar net zo min als ik, heeft Balibar zijn stellingen verlaten. Want wat is het doel van het heruitgegeven boek? Balibar hier over: ‘Te laten begrijpen waarom men in de 21ste eeuw Marx nog zal lezen: niet als monument van het verleden, maar als actuele auteur (…)’.

——————

Filosofie van de armoede

Balibar gaat er vanuit dat de bedoelde actualiteit zal liggen in het feit, dat de vragen die Marx stelde aan de filosofie en de concepten die hij ontwikkelde van fundamentele waarde blijven. Het belang van hem voor de filosofie is groter dan ooit, verklaart Balibar. Ik betwijfel dat sterk. Zo is het niet voor niets dat men herhaaldelijk hoort verzuchten, dat er een nieuwe Marx zou moeten opstaan. Dat is niet vreemd. Karl Marx bleek niet onfeilbaar te zijn.

Wat mij stoort, is dat Balibar in zijn tekst uit 1993 de onlustgevoelens van Marx over anarchisten als Stirner en Proudhon breed uitmeet. Hij heeft het kennelijk nog steeds nodig Marx aldus daar tegen af te zetten en daarmee zijn superioriteit te tekenen. In zijn kritiek op met name anarchisten heeft Marx zichzelf het aureool van onfeilbaar aangemeten, waarbij hij zich snerend over hen uitlaat. Zo noemt hij de individueel anarchist Max Stirner ‘Saint Max’. Stirner (1806-1856) krijgt van alles door Marx tegengeworpen, zo kan men ook bij Balibar lezen. Er mag worden aangenomen dat Marx goede nota heeft genomen van wat Stirner geschreven heeft. In dat geval kan worden geconcludeerd dat hij te kwader trouw is, waar hij over Stirner als ‘Heilige Max’ spreekt. Want als er iemand is die ‘religie’ ontmanteld heeft, dan is het Stirner wel.

Het lijkt er dan ook op dat een ieder, die iets te beweren had dat Marx zelf graag gezegd zou willen hebben, door hem monddood gemaakt moest worden. Dat overkwam ook Proudhon (1809-1865). Die mag geacht worden een aantal concepten voor Marx te hebben klaargelegd en waarvan Marx ook gebruik heeft gemaakt. Daarna mocht er natuurlijk niets anders van Proudhon overblijven dan een ‘kleinburger’.

De controverse waaraan is te denken gaat over de tekst van Proudhon getiteld Système des contradictions économique ou philosophie de la misère’ (1846) (De filosofie van de ellende). Daarin behandelt Proudhon de meeste concepten die maken, dat er een kritische analyse mogelijk is aangaande het kapitalistische systeem, zoals: de tendentiële daling van de winstvoet, de cyclische crisis, de rol van de techniek, de arbeidsverdeling, de concurrentie, het monopolie, de concentratie van het kapitaal (ontleend aan René Berthier, Études proudhoniennes, La propriété, Paris, 2013, p. 14).

Marx reageert hierop met een omkering van de titel van Proudhon’s boek. Hij titelt zijn werk De ellende van de filosofie. Met die omkering geeft Marx een veeg uit de pan aan Proudhon. Balibar gaat ook in dit geval alleen op het juiste standpunt van Marx in. Niets wordt vermeld dat Marx later evenwel de proudhonnistische concepten zal overnemen om die verder te ontwikkelen in diens Het Kapitaal.

Een van Marx’ Stellingen over Feuerbach (de 11de) (1845) leert, dat filosofen wel de wereld verschillend hebben geïnterpreteerd, terwijl het erop aankomt haar te veranderen. Anarchisten zullen hem dat nageven. Het is ook waaraan zij wel en Marx niet heeft gewerkt. En kwam Bakoenin al niet eerder op het idee als door Marx in de 11de stelling neergelegd? Het is in zijn De reactie in Duitsland (1842) dat Bakoenin als slotzin het bekende bakoeninistische credo formuleert: ‘De passie van de destructie is tegelijk een scheppende passie’. En op het tegelijk komt het aan.

De 11de stelling over Feuerbach is zo in het credo inpasbaar: de wereld – de bestaande maatschappij dus – moet niet alleen vernietigd worden, het komt erop aan deze te herscheppen, te veranderen dus. Dat wordt nu in het hedendaagse sociaal-politieke actieveld met de term prefiguratie tot uitdrukking gebracht: de wijze van handelen en organiseren moet een afbeeld voor de toekomst vormen. Het boek van Éric Dupin, Les défricheurs (De Ontginners; Parijs, 2014) beschrijft wat dat aangaat vele tientallen voorbeelden daarvan (zie voor een bespreking van het boek elders op deze site). Het gaat over agrarische ecologie en allerlei vormen van deeleconomie en geeft prefiguratie daarmee een ‘gezicht’. Ik verwijs naar dit boek vanwege de voorbeelden en omdat zulke informatie bij Balibar geheel ontbreekt.

Het messiaanse marxistische moment

Marx houdt, zoals bekend, het proletariaat voor de universele klasse en ziet die klasse als drager van de komende revolutie. Het is de klasse die het heil gaat brengen; die klasse heeft een messiaanse opdracht. Balibar verwijst voor die visie naar een tekst van zichzelf onder die titel; ‘Le moment messianique de Marx’. De laatste deelt dan ook integraal de overtuiging, zo erkent Balibar, de op handen zijnde – we spreken over 1847 – crisis van het kapitalisme. Het proletariaat zal een radicale democratie instellen. Want zo ziet het marxistische idee en het beeld van het proletariaat met haar revolutionaire missie eruit. Dit kan voorspeld worden op grond van de economische wetten door Marx ontdekt met behulp van de dialectiek, een dialectiek waarvan Marx zei dat Proudhon daarvan niets had begrepen. Maar wat valt daar eigenlijk van te begrijpen?

Marx stopt in zijn dialectiek precies dat waaraan hij in zijn theorie behoefte heeft, om te laten verschijnen. Deze dialectiek kent het verschijnsel van de noodzakelijke ‘opheffing’ (de synthese van these / antithese). Alles wat argumentatief te gebruiken is om een logica op te bouwen, waarmee ‘opheffing’ voorspelbaar lijkt, wordt dus ingebouwd. Langs die weg gedacht is het gewoon wachten op de instorting van het kapitalisme (gelet op de vele tegenstellingen daarbinnen). Dit wordt ook wel een apocalyptische visie genoemd (een visie dus die zich op de ondergang van iets baseert, zoals de wereld, de mensheid).

Balibar legt het zo uit: in de optiek van Marx draagt het kapitalisme in zich de noodzakelijkheid van het communisme. Maar gelet op wat ik hiervoor schetste, kan worden volgehouden, dat Marx dit door zijn manier van verwoorden er zelf heeft ingestopt, om het er later met behulp van de ‘dialectische methode’ – als een konijn uit de hoed – weer uit te halen. Marx als magiër.  Zo koppelt voor mij deze dialectiek op wat bij juristen de hermeneutiek heet. Dat woord verwijst naar interpreteren (of uitleggen, ‘begrijpen’) van een tekst. Kortom, Marx is zelf niet verder gekomen dan wat hij anderen (zie zijn 11de stelling op Feuerbach) verwijt. Het gaat voor een groot deel om niet meer dan een woordenspel. En dat is door hem wetenschappelijk genoemd (wat terugkeert in ‘wetenschappelijk socialisme’ versus ‘utopisch socialisme’).

Bij Balibar is wat dat aangaat de volgende beschrijving van een soortgelijke inzichtvorming aan te treffen. Hij verbindt daar evenwel een heel andere conclusie aan dan ik. Door een communistisch perspectief van de radicale overgang van de maatschappij met de dialectische methode van sociale conflicten te verbinden, zegt hij, heeft Marx op een oorspronkelijke manier een bijdrage aan verandering van de kennisleer geleverd (p. 226). Ja, wacht even. Ik zou zeggen dat het hier gaat om het uitoefenen van zelflegitimatie in een gesloten circuit. (Vergelijk de kritiek die Jean-Marc Mandosio in de Heidegger discussie levert; in Le Monde van 26 september 2014).

Balibar moet evenwel op een andere plaats in zijn boek erkennen, dat het inderdaad om een woordenspel gaat, als hij opmerkt dat Marx in 1848 aan ‘de verkeerde kant van de geschiedenis’ stond: zijn voorspelling over het doorpakken in de revolutie toen, door het proletariaat, kwam niet uit. Dus moest er opnieuw worden nagedacht door Marx. Daarvan vormt Het Kapitaal de geschreven neerslag.

In Boek I van Het Kapitaal (1867) zou hij de geheime mechanismen van het kapitalisme ontsluieren, zo vermeldt Balibar. Het kapitalisme zou sneuvelen in geïndustrialiseerde landen – met name in Engeland. Daar was het kapitalisme het verst tot wasdom gekomen, rijp om te imploderen, waarna het communisme zou heersen op aard. Evenwel, opnieuw een miskleun. Andermaal stond Marx, in 1871, aan ‘de verkeerde kant van de geschiedenis’, zoals Balibar het weer uitdrukt. Want weer breekt er revolutie uit in een vooral agrarisch land (Frankrijk) en wordt er spontaan een libertaire organisatie ingericht: de Commune van Parijs. Marx was hier niet aanwezig maar de broers Élie en Élisée Reclus wel…

Kort en goed, veel van wat Marx als een onvermijdelijke, noodzakelijke loop van de sociaaleconomische ontwikkelingen heeft bloot gelegd – omdat hij het onvermijdelijk / noodzakelijk noemde – klopte van geen kanten. Marx bleek niet onfeilbaar. Dat valt niemand te verwijten, ook Marx niet. Maar doe dan niet alsof. En juist dat klinkt toch bij Balibar door waar hij hem op een voetstuk blijft zetten. Hij, Marx, is de autoriteit waaraan een ieder zich heeft te onderwerpen, op straffe van afwijzing (Stirner, Proudhon) en blijkend uit uitsluiting (Bakoenin).

Na het dialectische fiasco in 1871 moest naarstig een nieuwe doctrine worden bedacht aangaande de dictatuur van het proletariaat, waarbij de staat zou worden ontmanteld in de loop van een overgangsfase. Marx heeft de effecten van een dergelijke visie niet meer meegemaakt. Daaraan hebben, in het voetspoor van andere grote klassieke filosofen zoals dat in de ogen van Balibar zijn, Lenin, Stalin, Mao (en anderen) vorm gegeven (p. 15). Bedenk hierbij dat Balibar dit drietal in zijn nieuwe inleiding – dus die van 2014 noemt. Ongelooflijk om dit soort ‘slagers’ onder de ‘grote klassieke filosofen’ te categoriseren. Wat is filosofie dan nog waard? Echter, hier kan Proudhon weer op zijn voeten gezet worden. De titel van Marx’ anti-Proudhon boek – De ellende van de filosofie – komt als een boemerang terug. Dit wordt des te meer waar als men op het volgende let.

Het socialisme in gevaar

De marxistische dialectiek had volkomen gefaald en wat daarna volgt in termen van marxisme-leninisme, stalinisme en maoïsme heeft vele miljoenen mensen het leven gekost. Of de ‘filosofie van Marx’ daarvoor verantwoordelijk is te houden? Hoe het antwoord op die vraag ook luidt, die mensen zijn omgekomen in naam van wat deze wijze (de marxistische) van filosoferen óók heeft opgeleverd. Dit terwijl Proudhon in zijn brief van 17 mei 1846 Marx nog zo op het hart had gedrukt: ‘(…) laten wij ons niet opstellen als apostelen van een nieuwe religie (…)’. Toen was het gedaan met de vriendschappelijke betrekkingen tussen Marx en Proudhon.

Later, als de Frans-Duitse oorlog dreigt (1870), is Marx zelfs geheel vergeten dat het om ‘proletariërs aller landen, verenigt u’ ging in zijn Communistisch Manifest (1847). Want op 20 juli 1870 schrijft hij aan zijn vriend Engels een brief waarin hij de overwinning van Duitsland op Frankrijk toejuicht. Immers, daardoor, zo verklaart hij, zal het centrum van de aandacht voor het socialisme zich van Frankrijk naar Duitsland verplaatsen en zal het Duitse proletariaat een overwicht hebben ten opzichte van het Franse proletariaat. Tegelijkertijd zal dit een overwicht van onze theorie meebrengen ten opzicht van die van Proudhon. Verdampt dus het internationalisme, het universalisme. Bij Balibar geen woord daarover.

En de wereld heeft het geweten. Wederom bleek de marxistische dialectiek te falen: niet in het geïndustrialiseerde Engeland brak de revolutie uit, maar in het agrarische Rusland. Met in het verdere verloop van de ontwikkelingen aldaar de grofste soort onderdrukking. Duitsland levert weer een ander voorbeeld van volstrekt falen van die dialectiek. En Marx had nog wel zo zijn hoop gevestigd op de aldaar opererende sociaaldemocraten. Domela Nieuwenhuis zou in het kader van hun handelen schrijven, dat vanwege hen het socialisme in gevaar was (in zijn Le socialisme en danger, 1897). En Domela had het goed gezien. Eerst traden de Duitse sociaaldemocraten te beginnen vanaf 1919 als ‘bloedhond’ van de gevestigde macht op, om zich later vanuit een volstrekt dubbelhartige houding in de jaren 1930 naar de wil van de nazi’s te richten. En toen was het echt te laat.

Ik heb er geen behoefte aan dit alles Marx te verwijten. Daar gaat het mij ook niet om. Een ieder draagt zelf verantwoordelijkheid voor zijn / haar handelen. Maar achteraf blijkt wel hoe zeer Marx telkens aan de ‘verkeerde kant van de geschiedenis’ stond, hoe hij zich fundamenteel – dus ‘systemisch’ – vergist heeft. Hoewel het einde van het kapitalisme telkens door hem is aangekondigd, bestaat het nog steeds. Kortom, de eruditie van Marx ten spijt, neen, voor de actualiteit van de 21ste eeuw heeft hij afgedaan. Zijn filosofie is niet van blijvende waarde gebleken, wat Balibar ook beweert.

Thom Holterman

BALIBAR, Étienne, La philosophie de Marx [1993], nieuwe editie met een nieuwe inleiding en een toevoeging uit 2011, Éditions La Découverte, Paris, 2014, 263 blz., prijs 11 euro.

[Beeldmateriaal ‘De Magiër’ en ‘Verkiezingen’ van de Rotterdamse dichter en illustrator Manuel Kneepkens.]

Aantekening

Over de verhouding Marx / Proudhon verdedigde Frans van Peperstraten zijn proefschrift met als titel Marx en Proudhon, Een onderzoek naar Karl Marx’ Misère de la philosophie, Tilburg University Press, 1987.

In zijn doctoraalscriptie filosofie getiteld Van Quack tot Constandse, De receptie van Max Stirner in Nederland, [EUR, Rotterdam, november 1986; in eigen beheer uitgegeven] gaat J.F.M. Koenraadt dieper op de verhouding Marx / Stirner in en wel in twee hoofdstukken: (1) ‘Marx en Engels versus Stirner’ en (2) ‘Stirner versus Marx en Engels?’.