Joëlle Zask over Ecologie En Democratie
“Zijn democratie en ecologie onverenigbaar? We horen vaak dat er iets elitairs is aan ecologie, iets dat in strijd is met de wensen van de meerderheid. Of wanneer het nodig zou zijn, om het ecologische tij op tijd te keren, dat de toevlucht tot autoritaire methoden gebruikt moet worden.” In haar essay getiteld, Ecologie en democratie, probeert de Franse filosofe Joëlle Zask aan te tonen dat er niet alleen geen tegenstelling tussen ecologie en democratie bestaat, maar ook dat het een, democratie, niet zonder het ander (ecologie) kan.
(Door Thom Holterman, van zijn website Libertaire Orde)
“Opdat onze wereld geen wereld van verlatenheid wordt, moeten we in het idee van burgerschap onderbrengen, dat het zich inzet voor de productie, het behoud, het onderhoud en de overdracht van concrete ruimtes die kunnen worden gedeeld – kortom, de juiste bezetting van de aarde.” Wat is over haar behandeling van dit belangrijke onderwerp te zeggen? [ThH]
Opzet van het boek
Na het titelblad opent Joëlle Zask pardoes zonder enige aankondiging haar tekst. Het lijkt alsof ze de kraan openzet om het boek met een woordenstroom te vullen. Zo’n twintig keer wordt die stroom onderbroken voor de toevoeging van een tussenkop, wat optisch lijkt op een titel van een hoofdstuk. Tot de laatste tussenkop ‘Conclusie’ het einde van het boek markeert. Dit maakt het een boek waaraan een systematiek ontbreekt. Of die moet verstopt zitten. Joëlle Zask is evenwel kenster van het werk van de Amerikaanse filosoof en pedagoog John Dewey (1859-1952). Die heeft het idee ‘learning by doing’ op de kaart gezet. Misschien heeft Zask gedacht: ik breng de woordenstroom op gang en de lezer moet er maar zijn of haar boek van maken…
Wat heeft Zask wereldkundig willen maken? Voor het antwoord daarop heeft zij enkele hypothesen geformuleerd. ‘(1) Er bestaat geen tegenstelling tussen ecologie en democratie, het een impliceert juist het ander. Elk is een wezenlijk samenstellend deel van de omschrijving van het ander. (2) Democratie is niet verantwoordelijk voor het milieudrama waaronder wij leven noch een obstakel voor de oplossing ervan. Maar de ecologische omkering van het drama verlangt urgentie om te handelen waarbij democratische methodes vereist zijn.’ Deze hypothesen leiden bij haar tot de volgende stelling: ‘De democratie is ecologisch of ze is dat niet en ook andersom, de ecologie is democratisch of het is geen ecologie’ (p. 8).
Al lezend zijn in het boek twee ‘verhaallijnen’ te ontwaren: divergentie en convergentie. Divergentie verwijst naar zaken die uit elkaar gaan; convergentie daarentegen verwijst naar zaken die naar elkaar toegaan. Waar democratie en ecologie ontkoppeld worden, waar democratie wordt afgewezen en het handelen als ‘antidemocratisch’ wordt herkend (in autoritarisme, dictatuur), komt men de divergentie tegen. Zask wijst dan ook op verschijnselen als (neo-) ecofascisme. Zij schrijft erover in een waarschuwende zin. Het grootste deel van het boek staat evenwel in het teken van de convergentie, waarvoor Zask zich heeft laten inspireren door John Dewey.
De Uitwerking
Zask is niet de eerste die zijn denken tot inspiratiebron neemt. Een eeuw geleden komen we Mary Parker Follett (1868-1933) tegen, een Amerikaanse sociologe die eveneens de invloed van Dewey heeft ondergaan. Zij publiceerde het boek getiteld The New State, Group organization the solution of popular government (New York, London, 1918). Als je over de ‘wil van het volk’ spreekt, moet je volgens haar terug naar ‘de buurt’, naar ‘de wijk’, weergegeven in het hoofdstuk ‘Neighborhood organization versus party organization’ (p.216-226). Mary Parker Follett: ‘We need today: (1) an activecitizenship, (2) a responsible citizenship, (3) a creative citizenship – a citizenship building its own world (..)’ (p. 222).
Democratie moet je leren. Daarom geeft Mary Parker Follett haar boek als aanhangsel mee de tekst getiteld ‘The training for new democracy’. En ik wijs er nog maar eens op: een eeuw geleden! Neen Mary Parker Follette schrijft niet over ecologie – maar door convergentie is het zo inpasbaar. Dat laat Zask zien.
Wat de democratische insteek aangaat, komt men bij Zask eenzelfde optiek tegen als bij Mary Parker Follett. Zask spreekt over burgerschap in een representatief en een participatief systeem. In het eerste gaat het om een middel tot controle van de regering en met het tweede om een doel. Zij wijst erop dat het in het tweede geval gaat om een burgerschap waarin initiatieven door burgers genomen worden, waarbij men zich vrij met anderen organiseert om zich actief bezig te houden met concrete acties, om actief deel te nemen in de creatie van de eigen bestaansvoorwaarden en het produceren van een omgeving zonder elementen die het leven ziek en ellendig maken. Kortom, schrijft zij, het is noodzakelijk ons participatief systeem nieuw leven in te blazen en uit te werken, zodat we weer opnieuw het contact met de concrete wereld kunnen ervaren (p. 16-17). Hier vindt men de convergentie tussen democratie en ecologie, zou ik zeggen. Deze uitwerking vindt men bij haar terug, niet systematisch maar langs associatieve weg.
Aan Dewey had Zask al ontleend dat democratie een methode is en wel een van het opdoen van ervaring. Zij gaat dan ook uit van de individuele ervaringen van mensen. De ervaring ziet zij als een veranderbare schikking tussen mensen en hun milieu (p. 54). In dat kader stelt zij voor democratie de sociale organisatie te noemen met als doel aan iedereen de middelen te distribueren om zijn eigen ervaringen op te doen, dus om zelfbestuur bereikbaar te maken. Democratie ecologiseert de verhoudingen met de wereld zoals de ecologie beschikt over vormen van het met elkaar delen (fair share) en van solidariteit waarvan de democratie de formalisatie is (p. 54).
Convergentie en divergentie
De maatschappij waarin wij leven is een krachtenveld dat convergentie zowel als divergentie kent ook in de sectoren waarover het hier gaat. De divergentie in die sectoren heeft als drijvende kracht het kapitalisme. Impliciet wijst zij op de kapitalistische drift waar zij komt te schrijven over de ontwikkeling van de industriële landbouw vanaf de jaren 1850. Die agro-industrie steunde op een zich ontwikkelende ‘agrarische wetenschap’ die ambities had de natuur te overklassen door aan te sturen op een regelmatiger, efficiëntere, voordeliger manier voedingsmiddelen te produceren. Mensen als de Franse bioloog en scheikundige, Louis de Vilmorin (1816-1860), die zich met nadruk bezighield met ontwikkelen en telen van planten, wilden niet de natuur verbeteren maar de diversiteit en de onregelmatigheid van de biologische ritmen van dieren en planten bestrijden.
De biodiversiteit moest onderdrukt worden; soorten moesten gezuiverd worden en de individuele producten geüniformeerd. Het is wat wij allemaal tot in ons tijdperk door de agro-industrie in uitvoering vinden. Daartegenover stond al vroeg de ‘boerenwetenschap’: de boeren wilden juist alle variëteiten behouden; zij streden tegen genetische erosie van de soorten en moedigden de biodiversiteit aan.
Dit lijkt een gepasseerd station. Maar het zoeken naar agrarische activiteiten op menselijke maat en het gebruiken bijvoorbeeld van zelfontwikkelde kennis omtrent grassen als voedsel voor dieren komt ook heden voor, zo begrijp ik van de 21ste eeuwse geitenhouder Xavier Noulhianne. En op hetzelfde niveau komen we tegen het in 2009 opgerichte Atelier paysan (Boerenwerkplaats). Het betreft ‘een coöperatie die boeren ondersteunt bij het ontwerpen en vervaardigen van machines en gebouwen aangepast aan de agro-ecologie van die boeren. Door de boeren opnieuw te mobiliseren hun technische keuzes af te stemmen op hun werk op de boerderijen, vinden we gezamenlijk een technische soevereiniteit, een autonomie door het opnieuw toe-eigenen van kennis en knowhow’ (zie Online).
Zask merkt op dat wat de ‘agrarische wetenschap’ aan zuiverheid van planten voor had te bereiken, zich ook op het menselijk vlak ontwikkelde: de ideologie van de raszuiverheid. Wat in Frankrijk Louis de Vilmorin voor de zaden (van planten) betekende, was Arthur de Gobineau (1816-1882), Franse politicus en rassentheoreticus, voor het denken over de menselijke rassenleer (p. 96-97). De laatste leverde met een verhandeling over de ongelijkheid van menselijke rassen (1853) een inspiratiebron voor nationalistisch racisme en de nazi-ideologie.
In die combinatie komt men de ecofascistische gevoeligheid bij een aantal mensen tegen: het verlangen om de natuur naar zijn uiteindelijke vervulling te voeren door het proces van zijn evolutie te versnellen. In welke variatie ook, wat men dan steeds ontdekt, is dat de controle over de natuur niet via de democratie verloopt, maar in tegendeel, via de meest antidemocratische regimes die er zijn. Zask wijst nog op een van de grootste voorstanders van het ecologisch fascisme, de minister van Voeding en Landbouw van de Duitse nazipartij, Richard Walther Darré (1895-1953), die het als zijn missie zag de eenheid van ‘bloed en bodem’ te herstellen. Vervolgens kennen we inmiddels allerlei varianten zoals het neomalthusiaanse (neo-) ecofascisme, dat een raciale theorie kent en een terroristische methode aanhangt. Hier zijn we door divergentie ver verwijdert van waar Zask voor pleit. We zullen dus keuzes moeten maken.
Individualiteit en gemeenschap
Op allerlei manieren worden we met het doen van keuzes geconfronteerd. Zo bespreekt Zask de tweedeling opbrengst en winst. Die tweedeling wordt geconfronteerd met een andere tweedeling productief en uitbuiting. Landbouw wordt bedreven voor zijn productiviteit, voor zijn opbrengst. Alleen in het geval van het cultiveren van de aarde om die goed te beheren, is sprake van productief agrarisch handelen. Zeker, dat agrarische handelen kan ook inhouden het uitbuiten van de aarde. Dit handelen is gericht op winstbejag. De vraag is waar kies je voor?
Het zoeken naar opbrengt heeft niets van doen met uit zijn op verrijking. Het eerste is ethiek, zegt Zask, waar het aangeeft zo min mogelijk inbreuk te maken op publiek bezit, terwijl het tweede strijdig is met de sociale en milieuethiek (zelfs voor de Engelse filosoof van weleer, John Locke, die Zask hier opvoert; p.182). Zij gebruikt dit om aan te geven dat zaken als productief zijn, cultiveren, beheren samengaan met sociale rechtvaardigheid, met zelfbeheer en ecologie (p. 183). We zitten dus op de convergentie-lijn. Daarentegen zijn winst, uitbuiting, verrijking de elementen die de divergentie-lijn bezetten. Niet de mensen die direct betrokken zijn bij het uitvoeren van het werk delen in gelijke mate in de arbeid, maar de antidemocratische handelsorganisaties die er hun winst aan ontlenen.
De markt en het techno-kapitalisme hebben door sluw gebruik van reclame vanaf begin 20ste eeuw de behoeften van mensen zo gemanipuleerd, dat ze daarbij het idee van gelijke kansen en van bevrediging van noodzakelijke menselijke behoeften volstrekt hebben getordeerd.
Als in een golfbeweging zie je nu weer allerlei tendensen richting de convergentie-lijn wijzen. Dit is te verknopen met vorige golfbewegingen, iets wat je Zask ziet doen. Zij herinnert aan de ‘nieuwe sociale bewegingen’ van 1988 die bottom-up vormen propageren en zij wijst op de ‘stedelijke tuinders’. Zij hecht daarbij aan term ‘cité’ (stad of een deel van de stad, de wijk, de buurt), de ecologische en democratische ‘stad’. Een van de voorbeelden die zij geeft, is de ‘village urbain’ (stedelijk dorp) van Yona Friedman (1923-2020). Ik voeg hieraan toe dat deze Hongaars-Franse architect en socioloog ook het boek schreef, getiteld Hoe leven met anderen zonder leider te zijn en zonder slaaf te zijn? (1974, 2016). Zij voegt daar nog aan toe: de ‘cité-région’ (stad-regio) van de Schotse bioloog en stadplanner Patrick Geddes (1854-1932), de ‘cité-jardin’ (tuinstad) van de Engelse journalist Ebenezer Howard (1850-1928) die zich tot stedenbouwkundige ontwikkelde en de ‘cité-agricole’ (agrarische stad) van de Amerikaanse historicus, socioloog en filosoof Lewis Mumford (1895-1990) die zich met stadsontwikkeling bezighield.
In haar conclusie wijst Zask nog eens op John Dewey voor het duiden van democratie. Dat is niet een mogelijke associatievorm tussen anderen. Het is naar diens inzicht de enig mogelijke omdat die evenveel belang hecht aan de individualiteit als aan de gemeenschap. Hoe dit ook zij, het spoort in rechte lijn met de anarchistische opvatting van communale individualiteit. Ik ontleen dit aan de studie van de Amerikaanse politicoloog Alan Ritter, Anarchism, A theoratical analysis (1980; zie hoofdstuk 2, zie Online).
Zonder het uit te spreken heeft Joëlle Zask een libertair onderwerp bestudeerd. Daarin verwacht je ook de behandeling van het gedachtegoed van de Amerikaanse anarchist en ecoloog Murray Bookchin (1921-2006), als vertolker van de sociale ecologie en het libertaire municipalisme. Zask’s tekst kent evenwel een uitgebreid notenapparaat en daar komt men ‘de grote denker van de sociale ecologie’ tegen. Hier wijs ik nog op het instituut dat hij stichtte en dat door anderen is voorgezet, het Institute for Social Ecology.
Haar verhandeling over democratie en ecologie mag dan weinig systematisch zijn, maar wie als kippen in het gras zoekt, vindt altijd de graantjes die prima te eten zijn.
Thom Holterman
Zask, Joëlle, Écologie et démocratie, Éditions Premier Parallele, Paris, 2022, 240 blz., prijs 20 euro.