Instructies Voor Rebellie. ‘Internationale Situationniste’ (IV)
Dit jaar wordt mei 68 herdacht. Het kan geen kwaad om verschijnselen naar voren te halen die in die periode in de aandacht stonden en die na een halve eeuw nog steeds de aandacht vragen. Zoals rebellie tegen alles dat naar kapitalistisch, dus naar destructie en dood ruikt. In Frankrijk waren het ondermeer de situationisten die zich daarmee bezighielden. Zij kritiseerden op fundamentele wijze de bestaande maatschappelijke praktijken en formuleerden voorstellen hoe die praktijken te slopen.
(Door Thom Holterman, oorspronkelijk verschenen op Libertaire orde)
Op onregelmatige momenten gaven zij het tijdschrift Internationale situationniste (IS) uit (1957-1969). Een tijdje terug kreeg ik de vertaling uit het Frans in handen van een aantal artikelen gepubliceerd in dat tijdschrift. Ik selekteerde er enkele en bewerkte die. Inmiddels heb ik drie ervan gepubliceerd. Hier volgt het vierde stuk. Dat gaat over rebellie, verzet en geeft er aanwijzingen voor. Het is in ‘Redactionele gedachten’ onder het kopje ‘Instructions pour une prise d’armes’ opgenomen (IS nr. 6, 1961, p. 3-5). [ThH]
Als het in zeker opzicht belachelijk is te spreken over revolutie, dan is dat natuurlijk te wijten aan het feit dat de georganiseerde revolutionaire beweging al lang verdwenen is uit de moderne landen, waar nu net de mogelijkheid voor een beslissende omvorming van de maatschappij voorhanden is. Maar al het overige is nog veel belachelijker, want dat is het bestaande en diens diverse vormen van aanvaarding. De term ‘revolutionair’ is geneutraliseerd in zo’n mate dat het, als publiciteit, naar de minste detail-verandering verwijst in de onophoudelijk veranderende productie van waren. Het is immers nergens anders waar nog de mogelijkheden van een wenselijke centrale verandering worden uitgedrukt. Het revolutionaire project van de huidige tijd verschijnt als aangeklaagde voor de geschiedenis: men verwijt het mislukt te zijn, men verwijt het een nieuwe vervreemding voortgebracht te hebben.
Dat brengt ons ertoe te constateren dat de heersende maatschappij zich heeft weten te verdedigen op alle niveaus van de realiteit, veel beter dan de revolutionairen hadden kunnen voorspellen. Niet dat zij meer aanvaardbaar zou geworden zijn. De revolutie moet opnieuw uitgevonden worden, dat is alles.
Dit stelt een geheel van problemen die in de komende jaren zowel op theoretisch als op praktisch vlak moeten worden aangepakt. We kunnen hier in het kort enkele punten vermelden waarop we dringend tot een vergelijk moeten komen.Tegenwoordig vindt er een tendens tot hergroepering plaats in diverse minderheden van de Europese arbeidersbeweging. Wij interesseren ons enkel voor de meest radicale stroming, die zich momenteel op de eerste plaats groepeert rond het ordewoord van de arbeidersraden. En we mogen niet uit het oog verliezen dat er zich verwarringscheppende elementen in deze confrontatie proberen te nestelen (zie maar het akkoord dat recentelijk afgesloten werd tussen de ‘linkse’ filosofisch-sociologische tijdschriften van verschillende landen).
De groeperingen die een revolutionaire organisatie van een nieuw type proberen op te richten hebben de grootste moeite met het creëren van nieuwe menselijke verhoudingen binnen een dergelijke organisatie. Het is evident dat de alomtegenwoordige druk van de maatschappij zich tegen deze poging verzet. Maar in plaats van daar in te slagen door middel van methodes die kunnen worden uit geprobeerd, kan men niet uit de gespecialiseerde politiek treden. Het vereiste van de deelname van eenieder aan het beleid van een organisatie, en later aan die van een maatschappij, die waarachtig nieuw zijn, vloeit voort uit de noodzaak sine qua non [voorwaarde zonder welke het gevolg uitblijft] die het karakter aanneemt van een abstracte en moraliserende wens. De activisten, als ze al niet meer de eenvoudige uitvoerders zijn van de beslissingen van de meesters van het apparaat, lopen het risico nog meer teruggedrongen te worden in hun rol van toeschouwer van degenen van hen die meer aanleg hebben voor de politiek als specialisatie, en daardoor herhalen ze de verhouding van passiviteit met de oude wereld.
De deelname en de creativiteit van de mensen hangen af van een collectief project dat uitdrukkelijk alle aspecten van het beleefde beslaat. Het is ook de enige weg om ‘het volk boos te maken’ door het verschrikkelijke contrast te laten zien tussen de mogelijke constructies van het leven en haar huidige armoede. Zonder de kritiek van het dagelijkse leven is de revolutionaire organisatie een gescheiden milieu, even conventioneel en uiteindelijk even passief als de vakantiedorpen die het gespecialiseerde domein vormen van de moderne vrijetijdssector. Sociologen als Henri Raymond [1921-2016]* in zijn Palinuro onderzoek [plaats in Zuid Italië], hebben het mechanisme van het spektakel aan het licht gebracht en aangetoond dat er, op de wijze van een spel, de verhoudingen van de globale samenleving gerecreëerd worden.
Maar zij hebben zich op een naïeve manier verheugd in bijvoorbeeld de ‘veelvoudigheid van de menselijke contacten’, zonder in te zien dat de louter kwantitatieve verhoging van deze contacten hen even plat en inauthentiek lieten als overal elders.
Zelfs in de meest anti-hiërarchische en libertaire revolutionaire groep wordt de communicatie tussen de mensen geenszins verzekerd door hun gemeenschappelijk politiek programma.
De sociologen zijn normaal voorstander van een reformisme van het dagelijkse leven, van het organiseren van diens compensatie in de vakantieperiode. Maar het revolutionaire project kan het klassieke idee van het beperkte spel in de ruimte, in de tijd en in de kwalitatieve diepte niet aanvaarden. Het revolutionaire spel, de creatie van het leven stelt zich tegenover alle herinneringen van voorbije spelen. Om het tegenovergestelde te doen van het soort leven dat men gedurende 49 weken van arbeid leidt, baseren de vakantiedorpen van ‘Club Méditerranée’ zich op een Polynesische ideologie van niks, een beetje zoals de Franse Revolutie zich voorgedaan heeft onder de vermomming van het republikeinse Rome, of zoals de huidige revolutionairen, in de rol van activist, zichzelf in de eerste plaats opvatten in bolsjewistische of gelijkaardige stijl. En de revolutie van het dagelijkse leven zal haar poësie niet uit het verleden halen, maar enkel uit de toekomst.
Juist in de kritiek van de marxistische idee van de uitbreiding van de tijd van de vrijetijdsbesteding ligt er natuurlijk een juiste correctie in de ervaring van de lege vrijetijdsbesteding van het kapitalisme: het is juist dat de volkomen vrijheid van de tijd vooraleerst de omvorming van de arbeid vereist, en de toeëigening van deze arbeid met doelstellingen en onder voorwaardes die in alles verschillen van de dwangarbeid die momenteel bestaat (zie de acties van de groepen die in Frankrijk Socialisme ou Barbarie publiceren, in Engeland Solidarity for the Workers Power, in België Alternative). Maar door het accent te leggen op de noodzaak om de arbeid zelf te veranderen, deze te rationaliseren, de mensen erbij te betrekken, loopt men het risico een harmonisatie van de huidige productie, met een groter rendement te dekken, zonder dat het beleven zèlf van de productie, de noodzaak van dit leven zèlf op het meest elementaire verzetsniveau ter discussie gesteld wordt. Het idee van de vrije inhoud van het leven mag niet genegeerd worden (bijvoorbeeld van een creatieve macht die op materieel vlak uitgebouwd is en die moet worden ontwikkeld voorbij de klassieke – zèlf gemodifieerde – arbeidstijd evenzeer als voorbij de tijd van rust en ontspanning). De vrije constructie van heel de ruimte-tijd van het individuele leven is een vereiste dat we moeten verdedigen tegen alle soorten dromen van harmonie van de kandidaat-managers van de komende sociale ordening.
De verschillende momenten van de situationistische activiteit totnogtoe kunnen enkel begrepen worden in het perspectief van het nieuwe opduiken van de revolutie, die niet enkel cultureel maar ook maatschappelijk zal zijn, en wier actieradius vanaf het begin veel omvattender moet zijn dan tijdens alle vroegere pogingen. De Situationistische Internationale moet dus niet discipelen of aanhangers recruteren, maar mensen verzamelen die in staat zijn om zich de komende jaren aan deze taak te wijden, met alle mogelijke middelen, en zonder acht te slaan op de etiquettes. Hetgeen, terloops, wil zeggen dat, evenzeer als de overblijfselen van gespecialiseerde artistieke houdingen, wij de overblijfselen van de gespecialiseerde politiek moeten weigeren, en in het bijzonder het post-christelijke masochisme dat eigen is aan zovele intellectuelen die op dit terrein actief zijn. Wij pretenderen niet als enige een nieuw revolutionair programma te ontwikkelen. Wij stellen dat dit programma in wording op een gegeven dag de heersende realiteit in de praktijk zal tegenstreven, en dat wij zullen deelnemen aan dit verzet. Wat wij ook op individueel vlak mogen worden, de nieuwe revolutionaire beweging zal niet tot stand komen zonder rekening te houden met hetgeen wij gezamenlijk onderzocht hebben, en dat kan uitgedrukt worden als de overgang van de oude theorie van de beperkte permanente revolutie naar een theorie van de veralgemeniseerde permanente revolutie.
Anoniem: Internationale situationniste, nr. 6, augustus 1961, p 3-5. [Vertaling uit het Frans; bewerking Thom Holterman.]
*Dat naar Henri Raymond wordt verwezen is niet vreemd. Voor sociologen die in de jaren 1960 zijn student waren, was hij een onvergelijkbare leraar. Hij kwam uit Wenen, waar hij leiding had gegeven aan het Europees Centrum voor Sociale Wetenschappen. Hij was met de socioloog en filosoof Henri Lefebvre, die Guy Debord inspireerde, de leider van één van de innovatieve stromingen van de stedelijke sociologie. [ThH]