Ga naar de inhoud

Het gaat niet om een conflict tussen vrijheid en dogma

Op 8 februari 2006 publiceerde de Franse krant ‘Libération’ deze vrije tribune van de Islamitische theoloog Tariq Ramadan over de spotprenten van de profeet Mohammed.

8 min leestijd
Placeholder image

Ik was in oktober laatstleden in Kopenhagen toen de affaire van de spotprenten de eerste demonstraties in Denemarken uitlokte. Tijdens een interview door een journalist van de redactie die de twaalf tekeningen gepubliceerd had, vertelde deze mij over de heftige discussies die er intern bij de krant gevoerd waren, en over het ongenoegen die vele journalisten bij deze affaire ervoeren; ze waren verrast over de heftige reactie van de moslims en de ambassades van de Arabische wereld. Het leek er evenwel op dat de spanningen de Deense grenzen niet zouden overschrijden. Aan de moslims die spraken van een racistische daad en van een provocatie waarvan de zich uitbreidende Deense extreem-rechtsen zouden gebruik maken, raadde ik aan niet emotioneel te reageren en om op een kalme manier uit te leggen waarom deze spotprenten hen kwetsten, en om helemaal niet te demonstreren noch de minste aanleiding te geven om een onmogelijk te beheersen massabeweging op gang te brengen.

Alles leek geregeld te zijn en men kan zich afvragen welk belang men er, drie maanden nà de feiten, bij heeft om opnieuw een controverse aan te wakkeren, met momenteel even dramatische als oncontroleerbare consequenties. Deense moslims hebben zich naar landen in het Midden-Oosten begeven en hebben er de vlam van het ressentiment aangewakkerd: regeringen, die er maar al te blij mee waren hun gehechtheid aan de islam te bewijzen – en zichzelf aldus in de ogen van hun bevolking te legitimeren -, hebben de gelegenheid aangegrepen en hebben zich opgeworpen als grote verdediger van de zaak.

Het heeft dan ook niet lang geduurd vooraleer er politici, intellectuelen en journalisten – pleitbezorgers van die andere grote zaak van de vrijheid van meningsuiting – op het podium verschenen om, in naam van de waarden van het Westen, weerstand te bieden aan het religieuze obscurantisme. En daarmee werden we geconfronteerd met de grote simplificatie, met de simpelste polarisatie die maar mogelijk is: het zou gaan om een botsing tussen beschavingen, om een confrontatie tussen, enerzijds, het onvervreemdbare principe van de vrijheid van meningsuiting, en, anderzijds, het principe van de onaaantastbare sfeer van het sacrale. In deze termen gesteld, ontaardde het debat spijtiggenoeg in een krachtmeeting: wie zal het halen? Moslims willen excuses horen, dreigen ermee de Europese belangen, en zelfs personen, in moeilijkheden te brengen; westerse regeringen en journalisten weigeren te plooien voor de bedreigingen, en bepaalde persorganen doen er nog een schepje bovenop door op hun beurt de spotprenten af te drukken. De meerderheid van de wereldbevolking bekijkt deze excessen met een gevoel van perplexiteit: welke waanzin heeft de wereld in zijn greep?

We moeten nochtans middelen vinden om uit deze helse cyclus te geraken en om aan iedereen te vragen geen olie meer op het vuur te werpen en eindelijk een ernsig, diepgaand en sereen debat aan te gaan. Nee, het gaat niet om een clash tussen beschavingen; nee, deze affaire symboliseert niet de confrontatie tussen de principes van de Verlichting en die van de religie. Nee, drie keer nee. Wat in wezen in deze trieste affaire op het spel staat is de capaciteit van elkeen om zich vrij en rationeel (gelovig en atheïstisch) en terzelfdertijd redelijk, te kunnen gedragen.

De breuk die zich momenteel aftekent is helemaal niet gelegen tussen het Westen en de islam, maar tussen degenen in beide werelden die zich in naam van een redelijk geloof en/of rede gematigd weten op te stellen en degenen die zich laten leiden door exclusieve zekerheden, door een blinde hartstocht, door opvattingen die de ander tekortdoen, en door haastige conclusies. Deze karaktereigenschappen zijn gelijk verdeeld onder bepaalde intellectuelen, religieuze geleerden, journalisten en een gedeelte van de bevolking van beide werelden. Tegenover de ernstige ontsporingen die zij kunnen provoceren, is het dringend nodig op te roepen tot meer wijsheid.

In de islam is het verboden de Profeten op enigerlei wijze af te beelden. Het gaat daarbij niet enkel om de uitdrukking van het fundamentele respect die men hen dient te betonen maar eveneens om een geloofsprincipe dat stelt dat God en zijn Profeten nooit uitgebeeld worden, om elke vorm van afgodendienst te vermijden. In dit opzicht staat het afbeelden van een Profeet gelijk aan een ernstige transgressie. Indien men er daarenboven de belediging en de misplaatste mengelmoes, zoals dat door de moslims in de voorstelling van de Profeet met een tulband in de vorm van een bom ervaren wordt, aan toevoegt, dan begrijpt men de schok en de afkeer die zich op brede schaal gemanifesteerd heeft onder moslims (waarvan sommigen zelfs niet praktizerend zijn).

Zij vonden dat men te ver ging: het was goed en belangrijk dat zij dat konden uitdrukken en dat zij konden gehoord worden. Het is evenwel noodzakelijk dat zij niet vergeten dat de westerse maatschappijen sedert drie eeuwen (in tegenstelling tot de islamitische maatschappijen) gewend zijn aan de spot, de ironie en de kritiek van de religie en van religieuze symbolen, van de Paus, van Christus en zelfs van God. Zelfs indien zij deze houding niet delen, is het absoluut noodzakelijk dat de moslims in dergelijke omstandigheden een kritische intellectuele afstand weten te bewaren en zich niet laten verleiden tot een felheid die een slechte raadgever is.

Tegenover deze even misplaatste als kwaadwillige spotprenten was het en blijft het te verkiezen om zonder al te veel drukte publiekelijk zijn principes en zijn waarden uit te leggen en zijn weg te vervolgen tot een betere conjunctuur een serener debat zal mogelijk maken. De huidige opwinding van islamitische gemeenschappen en de islamitische wereld is zowel buitensporig als ongepast: de obsessie van verontschuldigingen, de oproep tot boycotts, de dreigingen met fysieke en gewapende represailles gaan alle perken te buiten, en deze excessen moeten afgewezen en veroordeeld worden.

Het ‘recht op vrije meningsuiting’ inroepen om zich het recht toe te eigenen om alles te mogen zeggen, om het even op welke manier, tegen eender wie, is eveneens een onverantwoordelijke houding. Op de eerste plaats omdat het niet waar is dat alles geoorloofd is in naam van de vrijheid van meningsuiting. Elk land heeft zijn eigen wetten en legt een kader vast waardoor bijvoorbeeld racistische uitlatingen kunnen veroordeeld worden en waaraan men een aantal specifieke regels dient toe te voegen, regels die beantwoorden aan de cultuur, de tradities, de collectieve psychologie van de desbetreffende maatschappij, regels die de relaties tussen de individuen en de diversiteit van de aanwezige culturen en religies bepalen.

De westerse maatschappijen behandelen de raciale en/of religieuze belediging niet allemaal op dezelfde manier: binnen een min of meer gemeenschappelijk legaal kader heeft elk land zijn eigen herinnering en sensibiliteit waarvan men wil dat ze erkent en gerespecteerd worden. De Europese maatschappijen zijn veranderd en de aanwezigheid van moslims heeft deze collectieve sensibiliteit enigszins gemodificeerd. Zou het, in plaats van geobsedeerd te zijn door het recht Рzodanig dat het getransformeerd wordt tot een dictatuur van het recht om eender wat te verkondigen -, niet beter zijn de burgers op te roepen op een verantwoorde manier gebruik te maken van hun vrijheid van expressie en rekening te houden met de gevoeligheden die deel uitmaken van de hedendaagse samenleving. Het gaat er niet om nieuwe wetten uit te vaardigen of de ruimte van de vrije expressie te beperken: nee, het gaat er eenvoudig om elkeen op te roepen op een redelijke manier van zijn rechten gebruik te maken. Het gaat meer om burgerzin dan om rechten; de burgers van islamitische overtuiging vragen niet m̩̩r censuur, enkel maar een beetje meer respect. Men vaardigt het wederzijds respect niet af per decreet, men onderwijst het in naam van een vrij, verantwoordelijk en redelijk burgerschap.

We bevinden ons op de kruising der wegen. Het wordt tijd dat de vrouwen en de mannen de valse breuken tussen twee werelden afwijzen en bruggen slaan tussen universums die vele principes gemeenschappelijk hebben. Dat zij het recht op vrije meningsuiting verkondigen en terzelfdertijd het gevoel voor maat wat het gebruik ervan betreft; dat zij de noodzakelijke zelfkritiek bevorderen en de exclusieve waarheden en de goed-tegen-slecht-opdelingen afwijzen.

We hebben dringend nood aan wederzijds vertrouwen. De crisis die door deze spotprenten veroorzaakt werd toont aan hoe zeer het ergste mogelijk is tussen twee richtingen (vanuit ‘ogenschijnlijk niets’), wanneer men doof wordt en ertoe verleid wordt zich tegenover elkaar te definiëren. Dat is een ramp waarvan de extremisten van beide kampen gretig gebruik maken. Indien de vrouwen en de mannen die de vrijheid hoog in hun vaandel dragen, die het belang van het wederzijds respect erkennen, die zich bewust zijn van de dwingende noodzaak van de kritische en constructieve dialoog; indien deze vrouwen en mannen zich niet manifesteren, zich niet samen zichtbaarder opstellen en geen weerstand bieden aan de dwalingen van deze tijd, dan lijkt het erg waarschijnlijk dat er pijnlijke en zwarte dagen in het verschiet liggen. Afgezien daarvan is het aan ons om een keuze te maken.

———————

Tariq Ramadan is gastdocent aan de universiteit van Oxford (St. Antony’s College) en Senior Research aan de Lokahi Foundation. Vertaling: Johny .Lenaerts

(Dit artikel was oorspronkelijk op GlobalInfo gepubliceerd door Tariq Ramadan.)