Ga naar de inhoud

Gentech vergroot ongelijkheid

Grootschalige productiewijze vormt een bedreiging voor de lokale landbouw.
Genetisch gemodificeerde gewassen zijn een gevaar voor de
gezondheid en biodiversiteit. Laat ze daarom niet toe in Europa,
betoogt Hein-Anton van der Heijden.

5 min leestijd
Placeholder image

 (Door hein-Anton van der Heijden in NRC-Handelsblad 27 augustus
2008
)

De mondiale stijging van de voedselprijzen en de daaruit
voortvloeiende voedselcrisis heeft de toepassing van gentechnologie
in de landbouw opnieuw hoog op de politieke agenda gebracht.

De Wereldvoedselorganisatie FAO, het Europese Parlement en, in
Nederland, landbouwminister Gerda Verburg (CDA): besluitvormers op
elk politiek niveau zijn plotseling weer hevig geïnteresseerd in het
onderwerp dat een decennium geleden voor zoveel politieke en
maatschappelijke onrust zorgde.

Onlangs kondigde Monsanto – het Amerikaanse bedrijf dat in zijn
eentje meer dan 90 procent van de mondiale verkoop van gentechzaden
voor zijn rekening neemt – een nieuw doel aan voor de lange
termijn: een verdubbeling van de opbrengst van graan, sojabonen en
katoen in het jaar 2030 door de ontwikkeling van nieuwe zaden,
waarvoor tegelijk 30 procent minder water, grond en energie nodig zou
zijn.

De Europese Unie aan de andere kant blijft zich terughoudend
opstellen, maar de druk van de gentechindustrie neemt inmiddels toe.
Zijn gentechgewassen inderdaad een middel in de strijd tegen armoede,
honger, en zelfs klimaatverandering, zoals de voorstanders betogen?
Heeft gentech dan ten onrechte een slecht imago?

Er zijn vijf argumenten tegen het gebruik van gentechvoedsel:

  • Een niet gerechtvaardigd ‘technologisch
    vooruitgangsoptimisme’
  • Gezondheidsrisico’s
  • Bedreiging van de biodiversiteit
  • Ondermijning van de specifieke West-Europese voedingscultuur
  • De vrees voor een te grote macht van transnationale
    ondernemingen en de daaruit voortvloeiende vergroting van de mondiale
    ongelijkheid

Technologisch vooruitgangsoptimisme gaat uit van de gedachte dat
met behulp van technologie voor bijna alle maatschappelijke problemen
wel een oplossing kan worden gevonden. De aankondiging van Monsanto
om vóór het jaar 2030 een aantal nieuwe zaden te ontwikkelen
waarvoor 30 procent minder water, grond en energie nodig is, laat
zien wat er technologisch mogelijk zou zijn.

Het gaat hier echter goeddeels om onbewezen vooronderstellingen en
wishful thinking. De huidige generatie genetisch
gemodificeerde gewassen levert geen hogere opbrengst op dan
conventioneel geteelde gewassen, zo blijkt uit onderzoek. Soja van
het ras Round-up Ready bijvoorbeeld, het meest geteelde
gentechgewas, leidt tot een oogst die 5 tot 10 procent lager is dan
die van conventionele sojasoorten.

Een ander bezwaar heeft te maken met de gezondheidsrisico’s.
Volgens de Amerikaanse Food and Drugs Administration (FDA) en haar
Europese tegenhanger, de European Food Safety Authority (EFSA) is
niet aangetoond dat gentechproducten schadelijk zijn voor de
gezondheid.

Maar tegenstanders hebben de wijze van risicobeoordeling van deze
twee instanties op verschillende gronden bekritiseerd. Zo worden de
risico’s van gentechproducten voor consumenten op de langere
termijn stelselmatig buiten de beoordeling gehouden: de langste
testperiode is 90 dagen. Ook kunnen deze producten allergische
reacties veroorzaken. En ten slotte wordt er bij de risicobeoordeling
geen rekening gehouden met het feit dat giftige afvalstoffen van
gentechgewassen via de bodem en het water in de voedselketen terecht
kunnen komen.

Genetisch gemodificeerde gewassen, zo luidt het derde bezwaar,
vormen ook een bedreiging voor de biodiversiteit. Niet alleen hebben
zij een negatieve invloed op de overlevingskansen van bepaalde
vlindersoorten en van nuttige insecten, het toxische restafval komt
ook terecht in het water en de bodem, waardoor complete ecosystemen
worden aangetast.

Een bezwaar van een heel andere orde heeft te maken met de cultuur
van landen; met de fundamenteel verschillende manier waarop in de
Verenigde Staten en Europa over voedsel wordt gedacht.

Voor veel Amerikanen verschilt voedsel niet wezenlijk van andere
consumptieartikelen. Voor hen is de ‘natuurlijkheid’ van voedsel
nauwelijks een thema. Veel Europeanen daarentegen hechten een diepere
betekenis aan eten en voedsel. In veel Europese landen zijn de
nationale en regionale keukens een bron van trots; zij maken deel uit
van de geschiedenis, de cultuur en de identiteit van een land of een
regio.

Het laatste bezwaar tegen gentechgewassen gaat om de vraag wie er
uiteindelijk beslist over de aard van het voedselaanbod in de wereld:
individuele burgers, of grote bedrijven als Monsanto en Syngenta.
Gentechgewassen maken dat boeren steeds afhankelijker worden van deze
bedrijven. Dat heeft te maken met de hoge ontwikkelingskosten die
moeten worden terugverdiend, met het bezit van patenten en
intellectuele eigendomsrechten. De niet ongerechtvaardigde angst is
dat de grote zaaigoedproducenten steeds machtiger worden, en dat de
politiek steeds meer het nakijken heeft.

Genetisch gemodificeerde soja en mais worden in Argentinië en
Brazilië voornamelijk geteeld voor de export naar rijke landen,
vooral om daar te dienen als veevoer. Zij zijn geen oplossing voor de
honger en de armoede op het Latijns-Amerikaanse platteland.
Integendeel: door de grootschalige, agro-industriële productiewijze
zijn zij een rechtstreekse bedreiging voor de lokale landbouw. Ook
veroorzaken de onkruid- en insectenbestrijdingsmiddelen een
aanzienlijke stijging van het aantal gevallen van kanker.

Gentechgewassen impliceren niet alleen gezondheidsrisico’s,
gevaren voor de biodiversiteit en de dreiging van culturele
vervlakking; zij leiden ook tot meer economische ongelijkheid, zowel
in Europa als mondiaal. Zij dragen niet bij aan de oplossing van de
wereldvoedselcrisis. Om al deze redenen moet de huidige, relatief
strenge, Europese regelgeving gehandhaafd blijven.

Hein-Anton van der Heijden is docent
politicologie aan de Universiteit van Amsterdam.