Ga naar de inhoud

Feodaliteit In Het Moderne Bestuur

‘Gebruik me zolang je dat uitkomt en zolang het past in jouw politiek en in je casting.’ Deze zin vormt een van de punten uit een kort briefje van Christine Lagarde, Franse oud-minister van economische zaken en huidige voorzitter van het Internationaal Monetair Fonds (IMF). Het is ongedateerd en gericht aan Nicolas Sarkozy. Het Franse dagblad Le Monde van 17 juni 2013 publiceerde het integraal. Het kwam boven water bij een huiszoeking bij Lagarde door de Franse recherche op 20 maart 2013, in het kader van de affaire-Tapie.

Le Monde noemde in een begeleidende tekst het briefje een ‘serment d’allégeance’, wat, met een niet meer gebruikelijk Nederlands woord, vertaald kan worden als leeneed. Dit woord drukt een verhouding van onvoorwaardelijke trouw, loyaliteit, gehoorzaamheid uit. Om de draagwijdte ervan te begrijpen moeten we terug naar de Middeleeuwen, naar het leenstelsel.

7 min leestijd
feodal

(Oorspronkelijk verschenen op Libertaire orde)

Feodaliteit

In het woord leeneed herkennen we twee woorden: leen en eed. In eed zit het zweren van trouw (aan de koning, de leenheer). In leen gaat het om overdracht van iets dat de verkrijger ervan tot gebruik strekt. Die leen kan bestaan uit een grondgebied (waar de leenman kan heersen), maar ook uit een ambt. In de Middeleeuwen was op leen de toen bestaande bestuursmacht gevestigd. Dit is uitgewerkt in het leenstelsel of wel feodaliteit (afgeleid van feudum, leen), waarbij ook over het feodale stelsel en het feodale tijdperk wordt gesproken. Dit stelsel kent een leenheer (de koning) die leen verschaft aan een leenman, ook wel vazal genoemd (van daar ook vazalliteit).

De verhouding leenheer/leenman is er een van ondergeschiktheid. De uitwerking van die verhouding vindt plaats opgrond van privaatrechtelijk recht – net zoals de hedendaagse verhouding werkgever/werknemer. Ook daar gaat het om een verhouding in ondergeschiktheid op grond van het privaatrecht (arbeidscontract). We zien dus: hoe de tijden ook veranderen, sommige verhoudingen blijven in de kern ongewijzigd. Zo is een voorloper van de relatie leenheer/leenman terug te vinden in die van de ongeschiktheid van de horige aan de hofheer…

Graaicultuur

Er is nog iets anders dat zich herhaalt. De leenman had als verplichting trouw en hulp te beloven aan de leenheer. Ook had hij hofrechten aan de leenheer te betalen. Maar door middel van zijn leen kon hij weer (trachten) zich te verrijken via zijn gebruiksrecht – wat vaak neer kwam op het uitpersen van de bevolking (heffen van allerlei ‘rechten’, waarin we een voorloper van huidige vormen van belastingheffing kunnen zien). Ook toen troffen we, net als nu, een graaicultuur aan. Het korte briefje van Lagarde en de typering ervan als leeneed verbindt ons, met een breuk van ruim duizend jaar, met Middeleeuwse toestanden. Dat zit zo.

Man te paard

Man te paard

Zoals opgemerkt kwam het briefje met de leeneed van Lagarde boven water in een onderzoek verricht in het kader van de affaire-Tapie. Het NRC Handelsblad van 21 juni 2013 besteedde daar twee pagina’s aan (men vindt er ook de integrale Nederlandse vertaling van het briefje). De affaire is er een waarbij de politiek en de wereld van het grote geld elkaar de bal toespelen. De zakenman Bernard Tapie, die eerst de socialist Mitterrand als leenman diende en later de centrumrechtse Sarkozy, is de naamgever van de affaire. Het kiezen van Sarkozy als leenheer legde hem geen windeieren, hij werd er een kleine halve miljard euro wijzer van. In een bijgevoegd schema, in NRC Handelsblad, wordt de machtsverhouding geduid met het aanwijzen van de posities van leenheer Sarkozy en een aantal vazallen (leenmannen en leenvrouw Lagarde).

Deze affaire speelt zich af over de rechterkant van het politieke speelveld (UMP, de partij van Sarkozy). Maar ook over de linkerkant weet men zich, wat de graaicultuur aangaat, te manifesteren. Daar speelt een affaire rond Jérôme Cahuzac, de oud-minister van financiën uit de regering van de socialist president François Hollande. Ook hier gaat het om politiek en het grote geld, zo analyseert het Franse weekblad Marianne van 15-21 juni 2013.

Het betreft een andere affaire dan die leidde tot het aftreden van Cahuzac als minister. In het nieuwe geval rond zijn persoon, gaat het om feiten die samenhangen met zijn voorzitterschap tussen 2010-2012 van de financiële commissie van het Franse parlement. In die hoedanigheid is hij in het bezit gekomen van een lijst met 3000 namen van Franse belastingplichtigen, die hun geld naar Zwitserland hebben doorgesluisd (belastingvlucht).

Hij hield een kopie van die lijst achter (altijd handig toch?) en deelde die gegevens niet met een partijgenoot-parlementarier, die zich inzette voor de strijd tegen belastingvlucht en belastingparadijzen. Naar vermoed deelde hij wel de gegevens met bijvoorbeeld de directeur-generaal van de bank, die bij het ‘sluiswerk’ betrokken is. De betreffende directeur-generaal is…de jongere broer Antoine van Cahuzac.

Neoliberale feodaliteit

Het is eerder geconstateerd: links en rechts in de politiek zijn voor een aanmerkelijk deel met elkaar versmolten vanwege de aanvaarding van een aantal neoliberale uitgangspunten. En wellicht merkwaardig, maar ook dat brengt ons terug in de Middeleeuwen.

Een van de uitgangspunten van het neoliberalisme is het onder privaatrechtelijk regime brengen van activiteiten, die tot dan toe tot het publiekrechtelijk regime behoorden, door deze te privatiseren. Het gaat dan om activiteiten als gezondheidszorg, energievoorziening, openbaarvervoer, onderwijs.

Turning

Turning

Het zijn activiteiten waar geen plaats was voor het maken van winst en die tot het algemeen belang werden gerekend. En laten we niet vergeten dat, juist omdat in de beginfase van die activiteiten nog geen winst behaald zou kunnen worden, werd het aan ‘de maatschappij’ overgelaten om initiatieven te nemen deze activiteiten tot ontwikkeling te brengen. Dat geschiedde ondermeer onder het gemeentesocialisme van eind negentiende en begin twintigste eeuw.

Pas toen de infrastructuur bewezen had operationeel en vatbaar voor winst te zijn, is vanaf de jaren 1980 de grote uitverkoop (privatisering) begonnen in het publieke regime ten behoeve van particuliere winstneming, waarbij door het grote graaien de beloofde prijsdaling voor de consument uitbleef. De rijken werden rijker en de armen armer.

Wij weten nu: concurrentie onder giganten leidt niet tot prijsdaling, wel tot prijsopdrijving. De publieke bureaucratie heet door de privatisering teruggedrongen, maar we hebben er een veenlaag van (multinationaal) ‘corporate-management’ voor teruggekregen (met dank aan René Dijkgraaf voor de term veenlaag; zie diens ‘Verlos de zorg van de instanties die de zorg zouden verbeteren’ in de Volkskrant van 21 juni 2013).

Wat de neoliberale actievoerders daarmee bereikt hebben en waar zij ook op uit waren, is: het zich ontdoen van de samenleving als collectieve controle factor op activiteiten van algemeen belang. Hierin reflecteert de neoliberale privaatrechtelijke opvatting van het ‘staatsgezag’ in zijn Middeleeuwse uitvoering. In die periode behoorden namelijk de koningsmacht en regeringsrechten tot de private rechten van regeerders. Het hele leenstelsel, de feodaliteit, ontstond eruit: de vervreemdbaarheid en de vervreemding van overheidsrechten vond in die tijd langs de weg van de belening plaats.

Toen en nu gaat het om het primaat van de privé-belangen van een toplaag die de dienst uitmaakt in een samenleving en deze als een vampier leeg zuigt. Nu, net zo min als toen: geen boodschap aan democratie. In de huidige neoliberale maatschappij bepalen de privé-belangen van grootindustriëlen en grootaandeelhouders (de ‘schurken zonder grenzen’) de maatschappelijke verhoudingen. Zij zijn de leenheren en hebben hun vazallen voor het bedrijven van ‘politiek’. Wat die vazallen betreft gaat het om een vorm van vrijwillige slavernij. Want hoe moet je de slotzin uit het briefje van Lagarde anders interpreteren als zij schrijft:

‘Als je [Sarkozy] me gebruikt, heb ik jou nodig als gids en als steun: zonder gids loop ik het risico inefficiënt te zijn, zonder steun loop ik het risico weinig geloofwaardig te zijn.’

En dat regeert de wereld!

Thom Holterman

Aantekening

  1. leen en het leenstelsel maakte ik gebruik van: L.J. van Apeldoorn, Inleiding tot de studie van het Nederlandsche recht, Zwolle, 1939, vierde druk; A.S. de Blécourt, Kort begrip van het oud-vaderlandsch burgerlijk recht, Groningen, 1939, vijfde druk; S.A. van Lunteren, Overzicht van de geschiedenis der Romeinsche en oud-Nederlandsche rechtsvorming, Groningen, 1928, tweede druk; W. van der Vlugt, Algemene inleiding tot de rechtsgeleerdheid, Haarlem, 1925. Dit is wel oude maar niet verouderde literatuur. Ook ken ik de latere her- of herziene drukken van enkele van de noemde werken.

[Beeldmateriaal van de Rotterdamse dichter en illustrator Manuel Kneepkens]