Een levensloopdenker over complexiteit en contextualisering
‘De eeuw van onze kinderen’ is moeilijk classificeerbaar. Het is zeker geen literaire autobiografie, maar eerder een filosofisch-antropologisch werk van een geëngageerde intellectueel die teruggrijpt in de tijd om beter vooruit te kunnen zien. In de peinzende indianenblik van de levensloopdenker die Rik Pinxten is, wisselen niet alleen tele- en groothoeklens elkaar voortdurend af, maar zijn ook vele werelden, en zeker niet alleen de westerse, prominent aanwezig. Een tour de force wat mij betreft.
(Door Walter Lothens, overgenomen van dewereldmorgen)
Met “Culturen sterven langzaam”, een boek dat handelt over interculturele communicatie begon de Gentse antropoloog-filosoof Rik Pinxten (°1947) aan zijn ‘openbaar leven’. Dat was in 1994 en sindsdien kent een ruim Nederlandstalig publiek hem als een geëngageerde linkse intellectueel die zich niet laat opsluiten in de ivoren toren van de wetenschap. Vanaf toen volgden zijn niet-wetenschappelijke, in het Nederlands geschreven publicaties elkaar in snel tempo op. De verzamelbundel “Cultuur en macht” (1998) gaat over identiteit en conflict in een multiculturele wereld.
In het door hem geredigeerde Noord-Zuid Cahier “Culturen als buren” (1998) bespreekt hij het werk van de Amerikaanse sociale wetenschapper en oud-onderminister van Buitenlandse zaken Samuel Huntington en zijn theorie over de botsing tussen beschavingen. “Goddelijke fantasie” (2000) gaat over religie, leren en identiteit en in “De artistieke samenleving” (2003) komt de invloed van de kunst op de democratie aan de orde.
In 2006 schrijft hij samen met Koen De Munter, “De culturele eeuw” over creoliseringsdynamieken. “De strepen van de zebra” uit 2007 is dan weer een pleidooi voor een strijdbaar vrijzinnig humanisme. In datzelfde jaar stelt hij, samen met Ghislain Verstraete de reader, “Doe het zelf democratie” samen en in 2009 schrijft hij “Mensen, een inleiding in de culturele antropologie”.
Ook na zijn pensioen blijft Rik Pinxten zeer productief. In 2011 verschijnt “Het plezier van het zoeken, filosofie tegen de angst” (2011), gevolgd door “Kleine revoluties. Of willen we de barbarij?” (2013) en “Schoon protest, want er is wel een alternatief” (2014) en nu ligt er alweer een nieuwe forse klepper van hem in de boekhandel: “De eeuw van onze kinderen”.
Levensloopdenker
‘Dit boek is geen biografie. Het is wel een reflectie over de periode die overeenstemt met mijn leven tot nu toe,’ waarschuwt de auteur op verschillende plaatsen. Neen, ‘De eeuw van onze kinderen’ is geen literaire autobiografie. Het is meer en tevens minder. ‘Minder’ omdat Pinxten geen literator is, ‘meer’ omdat hij enkele persoonlijke gegevens gebruikt als kapstok om te reflecteren over de verschuivingen in maatschappelijke context in de coming of age van een gewone Antwerpse volksjongen die antropologisch onderzoeker wordt bij de Navajo-indianen in de VS en nadien professor aan de Gentse universiteit met wetenschappelijke contacten over de hele wereld.
Is die sociale afkomst dan de sleutel voor de figuur die Pinxten geworden is? ‘Neen’, schrijft hij ‘het is de combinatie van mijn passie, de context die maakte dat ik ze kon uitleven, de psychische weerbaarheid die ik putte vanuit mijn jeugd en de ziekten die me een heel leven lang parten speelden en me tegelijk harden voor tegenslagen… het is die combinatie die ervoor zorgde dat ik de persoon werd die ik ben. Om nog te zwijgen van de factor ‘geluk’.’ (p. 37). Pinxten noemt zichzelf dan ook terecht een ‘levensloopdenker’. Het is een intellectuele oefening die ons allen, zeker mensen van een zekere leeftijd, aan te raden is, want iedereen danst zijn/haar eigen menuet binnen de golfbeweging van de Kondratiev om het maar even poëtisch marxistisch te zeggen.
Contextualiseren
‘Contextualiseren’ is in Pinxtens oefening dus zeker een kernbegrip. Niet het ik-verhaal primeert, wel de verschuivingen in inzichten en waarden die in zijn levensperiode die net na de Tweede Wereldoorlog begint, plaatsvonden. Het beschrijven van de belangrijkste verschuivingen in de voorbije twee generaties, dat is het ambitieuze opzet van dit omvangrijke boek dat uit elf hoofdstukken bestaat.
In hoofdstukken twee (‘Europa sinds de Tweede Wereldoorlog: een diepe ommekeer’) en drie (‘De kennismaatschappij of de informatiemaatschappij: voorbij het holle geroep’) gaat het voornamelijk over globalisering van natiestaat naar de wereld en naar de stad. Hoofdstukken vijf (‘Over wetenschap en kennis: voorbij het simplisme’) en zes (‘Feit en referentiekaders: voorbij het (nieuwe) positivisme’) zoomen in op een breder begrip van kennen en weten. Hoofdstukken zeven (‘Over kunsten en wetenschap, en hun zielsverwantschap’) en acht (‘cultuur en culturen: nadenken of een pogrom?’) gaat over culturen en culturen: voorbij het hokjesdenken. In hoofdstuk drie gaat het over informatie of kennis. Hoofdstukken vier en acht handelen over hoop in bange dagen: voorbij een neoliberale economie. Hoofdstuk negen ‘De gesegmenteerde mens op zoek naar zijn geheel’ schetst de weg van ‘stukjesmens’ naar de dialogische persoon. Hoofdstuk tien ‘Levensloop, positieve vrijheid en spiritualiteit’ beschrijft dan weer de verschuiving van het NU-leven naar een volledige levensloop en in het hoopvolle hoofdstuk elf ‘De democratie heruitvinden’ belicht hij de verschuiving naar een nieuwe democratie en een nieuwe machtsbalans.
Het hele boek bulkt van de verwijzingen naar onderzoekers die hem lief zijn (Stiglitz, Sen, Nussbaum, Nader, Graeber, Rifkin, Sennett, Bourdieu, Milgram, Apostel, Kruithof, Feynman, Prigogine, Commers, Needham, Chomsky en nog zovele andere boeiende denkers) maar ook naar de diepgaande gesprekken die hij heeft kunnen voeren bij de Navajo-indianen en van wie hij de wijze inzichten ook heeft weten te interioriseren, want Pinxten blijft voor mij in de eerste plaats de antropoloog die veel méér van de wereld verkend heeft dan de westerse horizon. Dat blijkt bijna uit elke zin van dit boek. ‘Als mijn analyse klopt dat de wereld diepgaand aan het veranderen is en dat het westerse zelfbeeld en onze omgang met de rest van de wereld fundamenteel onveranderd blijven (of zelfs nog verstrakt worden door de terreur), kan ik alleen maar besluiten dat zelfkritiek en open discussie over de eigen traditie en mentale structuren weer het onderwerp van studie en debat in het Westen moeten worden.’ (p. 315)
Pinxten geeft in zijn inleiding als advies mee dat de lezer naargelang van zijn belangstelling elk verschuiving afzonderlijk kan lezen, maar dat lijkt me toch zo geen goed idee omdat daardoor de krachtlijn en de sterkte van het boek, namelijk het samengaan van levenslijn en maatschappelijke verschuivingen, minder duidelijk uit de verf zullen komen.
Atypische figuur
Rik Pinxten noemt zichzelf een atypische figuur zowel in zijn onderzoeks- en universitaire loopbaan – hij doet uitvoerig veldwerk bij de Navajo’s en specialiseert zich in wiskunde en …antropologie – als tot op zeker hoogte in de maatschappij als geheel. Mei 68 ’er Pinxten prijst zich gelukkig dat hij de inspirerende opleiding moraalwetenschap in Gent in de beginfase heeft kunnen volgen; een opleiding die hij zonder meer baanbrekend noemt, vooral dan de interdisciplinaire verkenning van het ethische domein.
Hij vermeldt uitdrukkelijk figuren als Apostel, Kruithof, Commers, Raes, Van Bendeghem, Callebaut, Baetens en de veel minder de positivistische richting (‘feiten spreken voor zich’) waar Etienne Vermeersch een notoire vertegenwoordiger van is. Er zijn data of gegevens die we wel of niet opmerken. We merken ze alleen op als we ze in ons ‘venster’ op de wereld passen. We kunnen maar waarnemen en observeren wat onze ‘bril’ toelaat om te observeren. We zijn doof en blind voor fenomenen of aspecten ervan die in onze opvoeding geen relevantie hebben. Dat is zijn referentiekader.
Complexiteit
Voor Pinxten moet het duidelijk zijn: wetenschap wordt door mensen gemaakt en kan nooit het ‘absolute zeker weten’ aantonen zoals de theologen dat van hun waarheden eeuwenlang hebben beweerd. Een zoekende en intrinsiek twijfelende houding moet overheersen.‘Het enige positivisme lijkt me, brutaal gesteld, eerder een conservatief veiligheidsdenken van weinig creatieve onderzoekers’ (p. 122) Simplisme in verband met feit en waarheid is aan hem niet besteed. ‘Eenvoud is voor mij een grote deugd omdat de eenvoud het denken en de morele en politieke keuze minstens duidelijk maakt. Maar simplisme is het wegdenken van complexiteit om zo met hapklare maar ook gevaarlijk eenvoudige voorstellen de genuanceerde visies op een ongekende realiteit te negeren.’ (p. 152)
Engagement
Atypisch in het academische wereldje is ook de geëngageerde opstelling van Pinxten. In de lijn van zijn leermeester Kruithof schrikt hij er niet voor terug om zijn inzichten in het publieke debat te brengen. Hij beseft dat het geen evidente keuze is zeker dan in een tijd waarin de publieke discussie fundamenteel wordt gestuurd en gedomineerd door media die niet meer vrij zijn. Zijn kritiek op het functioneren van de universiteit die volgens hem meer en meer een marktdenken uitstraalt is ook niet mals. Boeken schrijven is vanuit die optiek dan ook niet belangrijk, onderzoekers moeten zich richten naar het ISI-systeem. Volgens de privé-organisatie Thomson Reuters is het citatenonderzoek in boeken veel te duur en dus beperkt de firma zich tot een kleine korf van tijdschriften die ze systematisch op citeergedrag natrekt om te bepalen wie de invloedrijke denkers en onderzoekers zijn. (sic!)
De sequoiaboom
Een rode draad doorheen het boek is de sterke metafoor van de sequoiaboom waarvan de oudste exemplaren op 4000 jaar worden geschat. Deze bomen zijn een geschikt beeld om het over kennis, cultuur en diversiteit te hebben. De sequoia groeit langzaam en divers. Het geheel vertoont een structuur, die tegelijk langzaam verandert maar zelden al het vorige wegwerpt: het lijkt eerder een proces van continuïteit in en door verandering.
De metafoor van de sequoiaboom geldt ook voor diversiteit. ‘Er is niet één juiste of superieure kennis, net zo min als er één zogenaamde ‘authentieke’ culturele of maatschappelijke vorm is, wel een veelheid ervan. In de boommetafoor: de sequoia is een boom met vele enten, vele bloemen en vruchten. De boom wordt zo het zinnebeeld van de eenheid met een ongelooflijke verscheidenheid. (p. 22) De oude sequoia die alles en iedereen overleeft staat natuurlijk ook voor het transgenerationeel organiseren waarvoor Pinxten pleit – hij verwijst daarvoor als voorbeeld naar het boeddhisme en de vrijmetselarij – in de plaats van de NU-focus en de waan van de dag.
In dat transgenerationele denken past natuurlijk ook de titel ‘De eeuw van onze kinderen’ waarvan de voedingsbodem, met vallen en opstaan, stilaan rijp gemaakt wordt door de tegenbeweging van onderuit – Pinxten verwijst herhaaldelijk naar de belangrijke rol die de new commons daarin kunnen spelen – die op zoek is naar andere samenlevingsvormen en een uitdieping van de democratie met meer horizontale verbindingen. Pinxten eindigt zijn boek met een optimistisch beeld van de sequoia: ‘De sequoiaboom groeit rustig, hij behoudt zijn eigenheid en zijn veerkracht (..) Hij leeft krachtig voort in en dankzij een subtiele interactie met zijn omgeving en de andere bomen en struiken. (..) De mens moet in mijn optimistisch beeld ook in staat zijn tot een dergelijke interactieve, genuanceerde en interdependente vorm van samenleven.’ (p. 317)
‘De eeuw van onze kinderen’ is moeilijk classificeerbaar. Het is zeker geen literaire autobiografie, maar eerder een filosofisch-antropologisch werk van een geëngageerde intellectueel die teruggrijpt in de tijd om beter vooruit te kunnen zien. In de peinzende indianenblik van de levensloopdenker die Rik Pinxten is, wisselen niet alleen tele- en groothoeklens elkaar voortdurend af, maar zijn ook vele werelden, en zeker niet alleen de westerse, prominent aanwezig. Een tour de force wat mij betreft.