De zonderlinge avonturen van het geniale bommenmeisje
Martin Broek heeft het boek van de Zweedse meesterverteller Jonas Jonasson gelezen, over een Zuid-Afrikaans meisje dat er met een atoombom vandoor gaat.
The Girl Who Saved the King of Sweden (de Nederlandse vertaling: De zonderlinge avonturen van het geniale bommenmeisje) door Jonas Jonasson begint in de sloppenwijk Soweto bij Johannesburg. Nombeko Mayeki is daar vanaf haar vijfde Wc-tonnenleegster. Ze doet het tot vlak voor haar 15e. Ondertussen heeft het extreme rekenwonder wel promotie gemaakt en lees en schrijfles gevolgd bij een gedroste zeeman die in zijn omzwervingen een schat aan diamanten heeft verworven. Als hij wordt gedood door twee dievegges uit Mozambique haalt de schoonmaakster de diamanten weg uit de plaatsen waar ze verborgen zijn en is plots een rijk mens. Eind goed, al goed. Zou je kunnen denken. De bizarre ontwikkelingen in het eerste hoofdstuk zijn genoeg voor een heel boek, maar niet bij Jonas Jonasson. Bij hem moet het verhaal nog beginnen.
Nombeko is geboren in 1961. In Zweden worden in datzelfde jaar de Holgers geboren. Je weet dat die geboorte in het hoge Noorden iets met de Zuid-Afrikaanse te maken moet krijgen en niet alleen door de titel, maar ook door hoe de schrijver alles met alles weet te verbinden. Als Nombeko een Chinese taal leert dan is het niet moeilijk te voorspellen dat deze vaardigheid ergens in de verwikkelingen zal opduiken (en sterker nog meer dan eens). Zo zijn er veel ontwikkelingen die gebruikt worden om de onmogelijkste zaken met elkaar te verbinden.
De onwaarschijnlijkheid van de vertelling wordt neergezet in het eerste motto – die voor het hele boek. Daarin stelt Jonasson dat de kans dat een Koning en een analfabeet uit Soweto in een aardappelvrachtwagen terecht komen er een is van 1 op 45.766.21.810. Het boek bestaat uit zeven delen. Elk start met een motto, zoals dat van de Amerikaanse schrijver Ambrose Bierce. Hij schreef dat het heden dat deel van de eeuwigheid is dat het domein van het tegenvallen scheidt van het rijk van de hoop. Madame de Staël meldt dan weer hoe meer ze van mannen zag, hoe meer ze gingen tegenvallen. En Lise Meitner merkte op dat het leven niet gemakkelijk hoeft te zijn, als het maar niet leeg is. Ook Winnie-the-Pooh, Charlie Chaplin en Amos Oz en een onbekende geven woorden aan een deel. Samen helpt dit allegaartje aan mottogevers dit ondenkbare verhaal tot een eenheid te smeden.
Jonasson is zeer bekend geworden met zijn eerste roman over De 100-jarige man die uit het raam klom en verdween. Ook daar strijden absurdisme, een overdadige hoeveelheid toevalligheden en verhaalkunst om de voorrang. Het boek was uitermate onderhoudend, plezierig om te lezen en liet toch geen grote sporen in mijn geheugen na. Een goed verhaal hoeft niet altijd in de geest of ziel te slijpen; het kan ook plezierig prikkelen zonder vlak en betekenisloos te zijn. Ook in The Girl Who Saved stapt een man uit het raam om nooit meer terug te keren. In dit geval is het pa mafketel die zijn hotel niet wil betalen.
In het eerste hoofdstuk komen we de Apartheid al tegen, maar ook Koning Leopold II van België die constateerde dat het goed ging met zijn onderdanen in Congo, ook al hadden ze afgehakte handen. Wat pagina’s later prijkt opvallend de datum 16 juni 1976, die van de Soweto scholierenopstand tegen de invoering van het Afrikaans als onderwijstaal. Je kan beter leren in een taal die je begrijpt, voegt de schrijver hier droog aan toe. Volgens wiki kwamen er tussen de 176 en 700 leerlingen bij deze opstand om het leven. Zo komen terloops wel meer zaken uit de echte wereld voorbij, zoals het START II verdrag om het aantal kernwapens te beperken. Teveel om op te noemen. Er zijn de misdaden van de Apartheid (Vorster en Botha worden afgekamd) en de samenwerking met Israël om een kernwapen te ontwikkelen onder de keurende blik van twee Mossad agenten die aanwezig zijn in het Zuid-Afrikaanse onderzoekscentrum. De fantastische ontwikkelingen zorgen ervoor dat het me erg opvalt dat in de huidige dagen – Gazaoorlog 2023 – er vrijwel niet over de illegale status van Israël als kernwapenstaat wordt gesproken. Zo stap ik juist door de vertelling ook even buiten de tekst van het boek.
Weer terug bij de woorden tussen de kaft is het ’t wit superprioriteitsgevoel dat wordt ontmanteld als wordt gesteld dat de ontslagen werknemer gewoon kan blijven, omdat voor de baas – een jonge witte student met lijfwacht – alle zwarten er toch hetzelfde uitzien; de boosdoener wordt sukkel gemaakt (later in het boek doet hij er een schepje bovenop om te laten zien wat voor een minkukel hij is). Het is het soort bijtende humor die het boek een bite geeft. Mandela zit intussen wel op Robbeneiland. Hij wordt in juli 2008 van de Amerikaanse lijst met terroristen gehaald, zo lees ik ook in het boek en ik ben er inmiddels zeker van dat dit klopt. De feiten uit de echte wereld lijken de schrijver door zijn verhaal te leiden. Soms worden ze gepaard met een vinnige kritiek. Jonasson voert je ook net zo gemakkelijk nog even langs Vietnam en wel aan beide zijden van de streep die het land in Noord en Zuid verdeelde. Veel geloof in de politiek spreekt overigens niet uit het boek. Cynisme en ironie worden er hier en daar scherp op losgelaten.
In een verhaal waar het vervoer van dekens, de Zuid-Afrikaanse kernbom, gestoorde anti-monarchisten, een politiek tijdschrift, en aardappelteelt samenkomen is niets uitgesloten. Het is een boek dat leest met de vaart van een JAS Gripen en er is om te genieten van fantastische en ijzersterke vertelkunst.