De Wereld Tot Gisteren (Jared Diamond): Barbaarse karaktermoord
Barbaarse karaktermoord: Waarom Jared Diamonds ‘De wereld tot gisteren’ een volledig verkeerd beeld geeft van inheemse volken en wat we van hen zouden kunnen leren.
(Een vertaling door Gerlof van der Werf van deze Engelstalige recensie)
Eigenlijk zou ik dit een goed boek moeten vinden. Ik heb al tientallen jaren beweerd dat we van inheemse stammen kunnen leren, en dat is, of dat wordt ons in ieder geval wijs gemaakt, de belangrijkste boodschap van Jared Diamonds nieuwe populair-wetenschappelijke boek, De Wereld tot Gisteren. Maar klopt dit wel?
Diamond heeft 50 jaar op en neer gereisd tussen de VS en Nieuw Guinea om vogels te bestuderen, en hij moet goed op de hoogte zijn van het eiland en haar bewoners. Hij is in beide delen geweest, Papoea Nieuw Guinea en het door de Indonesiërs bezette West Papoea. Hij twijfelt er niet aan dat de inheemse bewoners van Nieuw Guinea net zo intelligent zijn als ieder ander, en hij heeft duidelijk hard nagedacht over de verschillen tussen hen en de samenlevingen waartoe hij zelf behoort. Hij duidt de laatste categorie aan met termen als Westers, geschoold, geïndustrialiseerd, rijk en democratisch, of ook wel ‘modern’.
Als hij het daarbij gelaten had, dan zou hij slechts beroering hebben gewekt bij enkele Nieuw Guinea deskundigen die vinden dat hij met zijn typeringen de plank mis slaat1. Maar hij gaat verder, vertilt zichzelf aanzienlijk door een aantal andere, wat hij noemt ’traditionele’ samenlevingen aan zijn verhaal toe te voegen, waarna hij onbekommerd aan het generaliseren slaat. Hij ontleent zijn informatie grotendeels aan sociale wetenschappers, en dan in het bijzonder (voor de Zuid-Amerikaanse volken) aan studies van de Amerikaanse antropologen Napoleon Chagnon en Kim Hill, die herhaaldelijk opduiken.
Diamond geeft weliswaar, terloops, aan dat al deze samenlevingen ‘deels zijn veranderd door contact met de buitenwereld’, maar toch kunnen we hen, zoals hij dat stelt, het beste beschouwen alsof ze ongeveer leefden zoals de gehele mensheid tot aan de ‘eerste aanvang van de landbouw omstreeks 11.000 geleden in het gebied van de Vruchtbare Halvemaan2’. Dit is onmiskenbaar de kerngedachte van zijn boek, en het is ook de betekenis van het woord ‘Gisteren’ in de titel. Dit is een misvatting die door velen wordt gemaakt, en Diamond laat geen ruimte onbenut in zijn omvangrijke boek om dit idee uit te dragen. Op de boekomslag, waarmee hij toch moet instemmen ook al heeft hij de tekst niet zelf geschreven, wordt overmoedig beweerd dat ‘tribale samenlevingen een zeldzaam venster bieden op de manier waarop onze voorouders miljoenen jaren hebben geleefd” (klemtoon is van mij).
Dat is onzin. Talloze wetenschappers hebben de mythe ontkracht dat hedendaagse inheemse stammen, meer dan de rest van de mensheid, belangrijke informatie zouden kunnen verschaffen over hoe onze voorouders leefden, zelfs slechts enkele duizenden jaren geleden. Uiteraard was en is autarkie een belangrijk kenmerk van hun beider levenswijze; even vanzelfsprekend is dat geen van beide getalsmatig ook maar bij benadering in de buurt kwamen of komen van de krioelende en aanzwellende mensenmassa’s die we aantreffen in de steden van vandaag. In deze zin verschaft iedere kleine en zelfvoorzienende gemeenschap, in bepaalde opzichten, een model voor het leven in een ver verleden. Desondanks kunnen we inheemse stamgemeenschappen niet simpelweg beschouwen als kopieën van onze voorouders.
De meest gezaghebbende deskundige in Groot Brittannië op het gebied van prehistorische samenlevingen, Chris Stringer van het Natural History Museum in Londen, waarschuwt regelmatig tegen de voorstelling van moderne jager-verzamelaars als ‘levende fossielen’, en benadrukt herhaaldelijk het feit dat, net als de rest van de mensheid, hun ‘genen, culturen en gedragspatronen’ tot de dag van vandaag zijn geëvolueerd3. Ze moeten natuurlijk wel veranderd zijn, anders zouden ze eenvoudigweg niet hebben overleefd.
Het is belangrijk om hierbij op te merken dat, hoewel Diamond stelt dat wij allemaal ooit zelf ‘jager-verzamelaars’ waren4, wat het belangrijkste argument is om hen te zien als ons venster op het verleden, de meeste inheemse inwoners van Nieuw Guinea in werkelijkheid nauwelijks jagen. Ze leven hoofdzakelijk van kleinschalige landbouw, wat ze vermoedelijk al duizenden jaren doen. Diamond geeft terloops toe dat hun belangrijkste voedselgewas, de zoete aardappel, vermoedelijk enkele honderden tot duizend jaar geleden ingevoerd werd vanuit Amerika. Men weet niet precies hoe dit gebeurd is, maar het is slechts één voorbeeld van hoe ‘globalisering’ en verandering net zo lang invloed hebben uitgeoefend op ‘traditionele’ samenlevingen als op zogenaamde ‘moderne’ samenlevingen. Het meest verontrustende is dat Diamond van deze feiten op de hoogte is, maar bewust nalaat om zijn conclusies hierop te enten.
Hij heeft daarentegen een lijst bedacht van praktische zaken die we zouden moeten leren van ‘traditionele’ samenlevingen, en dat is allemaal goed en wel, maar weinig hiervan lijkt bijzonder nieuw of radicaal. Hij gelooft dat wij (de Amerikanen in ieder geval) ons meer moeten inspannen om criminelen weer op het rechte pad te brengen, dat we moeten proberen om hen te rehabiliteren en niet louter te straffen. Hij vindt dat we vaker onze baby’s moeten dragen5, en dat we ze met het gezicht naar voren moeten vervoeren (wat nogal vreemd is omdat dit tegenwoordig bij de meeste kinderwagens en babydragers al het geval is). Hij pleit voor meer waardering van ouderen … en presenteert nog veel meer soortgelijke adviezen6. Tegen deze ‘zelfhulp’ gedeelten van het boek kun je weinig bezwaar maken, en hier en daar zetten ze je wel aan het denken, maar het is moeilijk in te zien wat voor reëel effect ze zouden kunnen hebben op rijke westerlingen of overheden.
Diamond is beslist in zijn element als hij zich uiteindelijk wijdt aan de fysiologische aspecten van onze buitensporige consumptie van zout en suiker en de rampzalige gevolgen hiervan voor onze gezondheid. Met zijn beschrijving van hoe veel mensen gekweld worden door overgewicht, blindheid, amputatie van ledematen, nierfalen en nog veel meer, geeft hij een belangrijke boodschap af die niet genoeg benadrukt kan worden. Hij wijst er bijvoorbeeld op dat de gemiddelde Yanomami-indiaan7 in het Amazonegebied evenveel zout consumeert in één jaar als aangetroffen kan worden in een enkel bord eten in een willekeurig restaurant in Los Angeles, en dit zou ons allemaal wakker moeten schudden.
Het echte probleem met Diamonds boek, en dat is een heel groot probleem, is dat hij denkt dat ‘traditionele’ samenlevingen zulke akelige dingen doen dat dit schreeuwt om overheidsingrijpen om er een eind aan te maken. Zijn uitgangspunt is dat zij veelvuldig doden, of dit nu gebeurt door ‘oorlog’, kindermoord, verlating van- of moord op bejaarden. Dit herhaalt hij tot vervelens toe. Hij is ervan overtuigd dat hij dit kan verklaren, en probeert aan te tonen dat aan dit gedrag een koude, maar noodzakelijke logica ten grondslag ligt. Hoewel Diamond toegeeft dat hij zelf nooit iets hiervan gezien heeft tijdens al zijn reizen, onderbouwt hij zijn stelling met persoonlijke anekdotes uit Nieuw Guinea en een groot aantal ‘data’ met betrekking tot een zeer gering aantal stammen—veelal ontleend aan het onderzoek van de eerder genoemde antropologen. Een groot aantal van de ‘feiten’ die hij onomwonden presenteert zijn op zijn best twijfelachtig8.
Hoe veel van dit is nu echt feit, en hoeveel is slechts een persoonlijke mening? Het is natuurlijk waar dat een groot aantal van de inheemse stammen die hij aanhaalt op verschillende manieren uiting geven aan geweld; overal op de wereld worden mensen door andere mensen gedood, niemand zal dat ontkennen. Maar hoe moorddadig zijn deze stammen nu precies, en hoe kun je dit kwantificeren? Diamond beweert dat stamgemeenschappen aanzienlijk meer geneigd zijn om te doden dan samenlevingen die worden bestuurd door een centrale overheid. Maar hij gaat nog verder. Hoewel hij terloops erkent dat bij een aantal samenlevingen in het geheel geen melding is gemaakt van welke oorlog dan ook, houdt hij vast aan zijn hoofdstelling: de meeste in stamverband levende volken bevinden zich in een staat van constante oorlog9.
Hij probeert deze onmogelijk te verifiëren, gevaarlijke onzin aannemelijk te maken (net als onder andere Steven Pinker)10 door het aantal mensen die omkwamen door moord of oorlogsgeweld in geïndustrialiseerde staten op te tellen, en te berekenen hoe groot het aantal was in verhouding tot de gehele bevolking. Daarna vergelijkt hij de aantallen die antropologen als Chagnon hebben aangedragen voor inheemse volken als de Yanomami. Hij denkt hiermee te kunnen bewijzen dat een veel groter percentage individuen om het leven komen in een stammenconflict dan in een oorlog tussen staten; mensen die in stamverband leven zijn derhalve gewelddadiger dan ‘wij’.
Nu zijn er natuurlijk leugens, verdomde leugens, en statistieken. Laten we Diamond eerst het voordeel geven van een aantal aanvechtbare, om niet te zeggen omstreden, twijfels. Ik zal het bijvoorbeeld niet hebben over de mogelijkheid dat een aantal van deze ‘stammenoorlogen’ waarschijnlijk zijn verergerd, zo al niet veroorzaakt, door de sluipende landroof of andere vijandelijkheden van kolonisten. En ik zal ook voorbijgaan aan het feit dat aan de gegevens van Chagnon, die hij ontleende aan zijn onderzoek bij de Yanomami in de 60er jaren, al tientallen jaren geen waarde meer wordt gehecht: de meeste antropologen die met de Yanomami hebben gewerkt herkennen gewoonweg niet de kwaadaardige karikatuur die Chagnon heeft gemaakt van wat hij het ‘woeste volk’ noemt11. En ik zal ook geen punt maken van de rol die Kim Hill heeft gespeeld met haar ontkenning van de genocide die kolonisten en het leger in de jaren ‘60 en het begin van de jaren ‘70 hebben gepleegd op de Aché-indianen in Paraguay12. (Hoewel Diamonds boek een interessante aanwijzing bevat als hij schrijft dat niet-inheemsen verantwoordelijk waren voor meer dan de helft van de Aché die op een ‘gewelddadige manier’ om het leven kwamen.)13
Ik zal ook slechts zijdelings gewag maken van het feit dat Diamond enkel verwijst naar samenlevingen waar sociale wetenschappers data hebben verzameld over moorden. Hij negeert de honderden samenlevingen waar dit niet is onderzocht, wellicht omdat dit soort data – tenminste in sommige gevallen – niet bestaan. Want het is toch niet erg waarschijnlijk dat wetenschappers die onderzoek doen naar oorlog en geweld hun waardevolle veldwerk zullen verrichten bij stammen zonder een herkenbare traditie van moord en geweld. Ik ontken dus niet, en dat wil ik opnieuw benadrukken, dat mensen andere mensen doden – dat doen ze overal. De vraag is alleen, in welke mate?
Ik gun Diamond alle hierboven vermelde ‘voordelen van de twijfel’ en beperk mijn commentaar door alleen maar naar ‘onze’ kant van het verhaal te kijken: hoeveel mensen zijn gedood in onze oorlogen, en hoe redelijk is het om die getallen aan te voeren als een percentage van de gehele bevolking van de betrokken landen? Is het bijvoorbeeld zinvol om met Diamond mee te gaan als hij het aantal doden tijdens de gevechten op Okinawa in 1945 berekent als een percentage van de gezamenlijke bevolkingen van alle oorlogvoerende landen—het resultaat is volgens hem 0.10 procent—om dit te vergelijken met de elf doden onder de Dani tijdens een conflict in 1961. Diamond schat dit laatste als 0.14 procent van de Dani bevolking—dus meer als op Okinawa.
Zo bezien is het geweld van de Dani erger dan de meest bloedige veldslag in de Stille Oceaan tijdens de tweede wereldoorlog. Maar het grootste land dat deelnam aan deze veldslag was natuurlijk de Verenigde Staten, waar op het vasteland geen enkele gevechtshandeling heeft plaatsgevonden. Zou het niet verstandiger zijn om te kijken naar het percentage doden onder de mensen die zich in het gebied bevonden waar de oorlog in alle hevigheid woedde. Niemand die het exact weet, maar schattingen van het percentage burgers op Okinawa die tijdens de slag omkwamen variëren van 10 tot 33 procent. Als we het hogere getal nemen dan komen we verhoudingsgewijs uit op bijna 250 keer meer doden dan in het geval van de Dani, en dan zijn nog niet eens de militairen meegerekend die tijdens de slag omkwamen.
Op dezelfde manier stelt Diamond dat het aantal mensen die in Hiroshima omkwamen in augustus 1945 slechts 0.1 procent bedroeg van de gehele Japanse bevolking. Maar hoe zit het dan met de veel kleinere ‘stam’ van wat we de ‘Hiroshimanen’ zouden kunnen noemen, van wie bijna 50% om het leven kwam door een enkele bom? Welke getallen hebben hier nu meer betekenis; en welke kunnen worden gezien als een slimme truc om het bizarre idee te voeden dat mensen die in stamverband leven de grotere moordenaars zijn? Als dit de manier is waarop Diamond zogenaamd zijn stelling ‘bewijst’, in welke mate verschilt dit dan nog van het stigmatiseren van inheemse stammen als ‘primitieve wilden’, of in ieder geval als meer barbaars dan ‘wij’?
Wie denkt dat ik het probleem overdrijf – Diamond gebruikt toch niet zelf het woord ‘primitieve wilde’ – moet kijken naar de manier waarop beroepslezers naar het boek kijken: de recensenten van de prestigieuze Sunday Times in Engeland14 en de Wall Street Journal in Amerika15 gebruikten beiden de term “primitief,” en het populaire Duitse tijdschrift Stern drukte in vette letters ‘Wilde’ bovenaan hun boekbespreking16.
Zoek en je zult statistische gegevens vinden die mijn standpunt bevestigen.17 Diamond is niet dom en is ongetwijfeld hiervan op de hoogte – het probleem zit in de selectie van zijn feitenmateriaal, wat hij aanvoert en waar hij de nadruk op legt, en wat hij weglaat of omheen zeilt.
Ik heb niet de beschikking over de 500 pagina’s die Diamond had om al mijn bezwaren uiteen te zetten, dus ik zal het niet hebben over infanticide (daarover heb ik elders gepubliceerd)18, maar ik kan het niet laten om te reageren op het feit, zoals hij ons bij herhaling vertelt, dat sommige stammen bejaarde familieleden aan het eind van hun leven achterlaten of -lieten met alleen wat water en voedsel, om zelf verder trekken in de zekerheid dat de dood spoedig zou volgen. Opnieuw legt Diamond uit dat hier een logica aan ten grondslag ligt, en hij vertelt ons opnieuw dat, vanwege het vermogen van goedgeefse overheden om te zorgen voor een ‘efficiënte voedselverdeling’, en omdat het tegenwoordig onwettig is om op deze manier mensen te doden, ‘moderne’ samenlevingen dit soort gedrag achter zich hebben gelaten.
Maar is dat echt zo? Oké, laten we het niet hebben over de pakweg 40 miljoen doden tijdens de Grote Chinese Hongersnood in het begin van de 60er jaren19. Maar hoe zit het dan met de wijdverspreide, maar meestal stilzwijgende, medische praktijk om patiënten grote hoeveelheden opiaten toe te dienen—echt megadoseringen— wanneer ziekte en ouderdom een bepaalde grens hebben bereikt? De morfine verzacht de pijn, maar onderdrukt ook de ademhalingsreflex, wat direct tot de dood leidt. Of hoe zit het met het opzettelijk voedsel en vloeistof onthouden aan patiënten die hun einde naderen?20 Non-profit deskundigen schatten dat alleen al in het Verenigd Koninkrijk ongeveer een miljoen bejaarden, waarvan velen in ziekenhuizen, leiden aan ondervoeding en zelfs verhongering21. Dus hoeveel verschil is er dan tussen de dingen die wij in de geïndustrialiseerde wereld eigenlijk niet zouden mogen doen en de praktijken van sommige inheemse samenlevingen. Zijn wij dan ook allemaal ‘barbaren’?
Inheemse gemeenschappen vergelijken met geïndustrialiseerde samenlevingen heeft altijd al meer te maken gehad met politiek dan met wetenschap, en we moeten bijzonder argwanend zijn tegenover mensen die statistieken gebruiken om hun zienswijze te ‘bewijzen’22. Het hangt er helemaal van af wat de vraagstelling is, aan wie je geloof hecht, en bovenal, wat je eigen positie of belang is op het moment dat je de vraag stelt.
Als je bijvoorbeeld een Aguaruna-indiaan in Peru bent, met in je recente geschiedenis incidentele wraakexpedities (een geschiedenis die niet verder terugloopt dan het aantal generaties die deel uitmaken van het collectieve geheugen – geen Aguaruna kan écht weten in welke mate dit soort expedities enkele generaties terug werden ondernomen, laat staan duizenden jaren geleden), en als je volk nog maar kort geleden uit het hart van het oerwoud is verdreven naar nederzettingen langs de rivier door steeds dichter naderende oliewinning of zich opdringende missionarissen, dan is de kans dat je vermoord wordt door je eigen verwanten misschien wel groter dan wanneer je terecht zou komen in een Mexicaanse drugsoorlog, een Braziliaanse favela of in een door moord en criminaliteit geteisterde afbraakbuurt in South Side Chicago.
Gezien de omstandigheden zullen de Aguaruna met veel meer moorden worden geconfronteerd dan goedbetaalde Amerikaanse universiteitsprofessoren, maar toch veel minder dan de gevangenen in de Sovjet-goelags en Nazi-concentratiekampen, of dan de zwarte burgers tijdens het koloniale regime in Brits Kenya en het apartheidsregime in Zuid-Afrika.
Als je toevallig geboren wordt als een jongen in het Pine Ridge Indianenreservaat, in het centrum van ’s wereld rijkste land, dan zal je gemiddelde levensverwachting lager zijn dan in welk ander land ook, met uitzondering misschien van enkele Afrikaanse landen of Afghanistan. Als je weet te voorkomen dat je vermoord wordt, dan blijft de kans dat je voortijdig komt te overlijden groot, als gevolg van diabetes, alcoholisme of drugsverslaving. Dit soort ellende, niet onvermijdelijk maar wel heel waarschijnlijk, is dan niet het gevolg van je eigen keuzes, maar van de keuzes die de staat de afgelopen tweehonderd jaar heeft gemaakt.
Maar wat zegt dit alles eigenlijk over al het geweld in de geschiedenis van de mensheid? De optimistische bewering dat dit geweld afneemt door ingrijpen van natiestaten zal Russische of Chinese dissidenten, of Tibetanen, waarschijnlijk niet overtuigen. En het zal ook niet echt overtuigend zijn voor de inheemse bevolking van West Papoea, waar de Indonesische invasie en bezetting een tol heeft geëist van naar schatting tenminste 100.000 doden (niemand zal ooit het werkelijke aantal kunnen achterhalen), en waar filmbeelden van door de staat gesteunde marteling tegenwoordig te zien zijn op YouTube23. Het is in West Papoea de staat die verantwoordelijk is voor het doden van meer inheemse mensen dan waar ook ter wereld.
Hoewel zijn boek voor een groot deel gestoeld is op waarnemingen in Nieuw Guinea, laat Diamond niet alleen na om melding te maken van deze Indonesische gruwelijkheden, maar schrijft hij zelfs over ‘een aanhoudend laag niveau van geweld in Indonesisch Nieuw Guinea door de strikte handhaving van overheidscontrole in dit gebied’. Dit is een ongelofelijke miskenning van het feit dat met steun van de staat al tientallen jaren een brute onderdrukkingspolitiek gevoerd wordt tegen praktisch ongewapende inheemse Papeoa’s.
De verschillende politieke aspecten die raken aan de manier waarop in stamverband levende gemeenschappen worden afgeschilderd door buitenstaanders, en hoe ze daadwerkelijk door hen behandeld worden, zijn onderling vervlochten en onontkoombaar: geïndustrialiseerde samenlevingen behandelen inheemse stammen goed of slecht afhankelijk van hoe zij over hen denken, en wat zij van hen willen. Zijn ze ‘achtergebleven’, van ‘gisteren’; zijn ze meer ‘barbaars’, meer gewelddadig dan wij?
Jared Diamond heeft rijke en machtige sponsors. Hij is een gerespecteerde academicus en schrijver, ontvanger van niet minder dan de Pulitzerprijs. Hij bekleedt invloedrijke posities in twee Amerikaanse en immens rijke, publiek-private organisaties (het zijn geen echte NGO’s), het Wereld Natuurfonds (WWF) en Conservation International (CI), die zacht uitgedrukt een twijfelachtige staat van dienst hebben met betrekking tot inheemse volken24. Diamond heeft een sterke voorkeur voor sterke staten en sterke leiders, en hij gelooft dat pogingen om ongelijkheid te beperken ‘idealistisch’ zijn, en gedoemd om te mislukken. Hij denkt dat regeringen die hun ‘geweldsmonopolie’ doen gelden een ‘enorme dienst’ bewijzen omdat ‘de meeste kleinschalige samenlevingen gevangen [zijn] in … oorlogsvoering’ (mijn nadruk). ‘Het grootste voordeel van overheidsbestuur’, probeert hij in te prenten, is ‘het stichten van vrede’.
Diamond pleit ondubbelzinnig voor de zelfde soort van ‘pacificatie van inboorlingen’ die vroeger een essentiële pijler vormde van het Europese kolonialisme en streven naar wereldoverheersing. Hij is een echo van oude imperialistische propaganda als hij beweert dat de inheemse stammen hun eigen overheersers verwelkomen en, volgens hem, ‘gewillig hun ‘jungle lifestyle’ opgeven’.
In feite is dit een aanval op het werk van decennia van inheemse volken en partnerorganisaties die zich verzetten tegen de diefstal van inheems land en hun natuurlijke hulpbronnen, en die zich inzetten voor hun recht om te leven zoals zij dat zelf kiezen – vaak met succes. Diamond baseert zich bij zijn vérgaande aanval op slechts twee ‘gevallen’: Het werk van Kim Hill met de Aché; en een ‘vriend’ die vertelde dat hij ‘de halve wereld had afgereisd voor een ontmoeting in Nieuw Guinea met een onlangs ontdekte groep van jager-verzamelaars, om enkel te ontdekken dat de helft van hen al had gekozen om zich te vestigen in een Indonesisch dorp en zich te kleden in T-shirts, omdat het leven daar veiliger en comfortabeler was’.
Dit zou grappig klinken, als het niet zo tragisch was. De Aché bijvoorbeeld, hebben generatieslang geleden onder slavernij en pogingen om hen uit te roeien25. En besefte Diamonds teleurgestelde vriend wel dat hij hoogst waarschijnlijk besmettelijke ziektes met zich mee droeg? Als dit werkelijk een ‘pas ontdekte’ groep zou zijn, wat heel onwaarschijnlijk is, dan zou zo’n bezoek, zacht uitgedrukt, onverantwoordelijk zijn geweest. Of betrof het een vooraf beraamd toeristisch bezoek, zoals vrijwel alle veronderstelde ‘eerste contacten’ in Nieuw Guinea, waar zich een complete fop-industrie heeft ontwikkeld rondom dit soort bedrog? In ieder geval zijn de inheemse Papoea’s alleen ‘veiliger’ in Indonesische dorpen als ze bereid zijn om zich te onderwerpen aan een ‘moderne’ mainstream-samenleving die van hen af wil.
Zoals ik al zei zou ik dit eigenlijk een goed boek moeten vinden. Er wordt in beweerd, zoals ook ik doe, dat we veel kunnen leren van inheemse volken, maar uiteindelijk blijkt dat er niets in wordt voorgesteld om de status-quo aan te vechten.
Diamond leent zijn stem aan een hele invloedrijke sector van de academische wereld in Amerika die, uit onwetendheid of erger, ernaar streeft om totaal achterhaalde karikaturen over inheemse volken nieuw leven in te blazen. Deze hooggeleerde en encyclopedisch ingestelde academici pretenderen dat ze wetenschappelijke bewijzen hebben voor hun schadelijke theorieën en politieke ideologieën (zoals vroeger de voorstanders van eugenetica)26. Volgens mijn eigen, meer bescheiden, mening en ervaring, is dit niet alleen absoluut verkeerd – zowel feitelijk als moreel – maar ook bijzonder gevaarlijk. De voornaamste oorzaak van de vernietiging van inheemse volken is de opgelegde staatsmacht van nationale staten. Hierdoor worden ze uiteindelijk niet gered maar juist gedood.
Als een breed publiek geloof zou hechten aan de overtuigingen van Diamond (en Pinker), dan dreigt de klok op het gebied van mensenrechten voor inheemse volken tientallen jaren achteruit gezet te worden. De wereld van gisteren morgen herhaald? Ik hoop het niet.
Notes van de auteur (onvertaald):
1 E.g. see criticisms from Frederick Errington, Deborah Gewertz, Alex Golub, Stuart Kirsch, and Nancy Sullivan etc.
2 This is an old and simplistic chestnut, which I look at elsewhere. See e.g. S Corry, Tribal peoples for tomorrow’s world, Freeman Press, Alcester, 2011, pp. 46-‐47.
3 See e.g. http://www.nytimes.com/2012/07/31/science/cave-findings-revive-debate-on-human-behavior.html
4 Another simplistic assertion, which I go into elsewhere. See (2) above.
5 This point was perhaps best made by Jean Liedloff’s ‘The Continuum Concept’, first published in 1975.
6 For example, Diamond develops a theory at great length which he calls, ‘constructive paranoia’; I cannot see that it amounts to more than simply ‘being careful’. The New Guineans are sensibly careful about sleeping under dead trees, the author tells us we should be careful about climbing stepladders. Who’s to argue, but do we really need ‘ancestral wisdom’ to convince us?
7 He calls them ‘Yanomamo’.
8 To take one example, he claims that treacherously fooling your enemies into coming to a meal and then killing them is ‘without parallel in modern state warfare’. But the same tactic has long been practised by colonists murdering North and South American Indians. If he will not admit such examples because they were not ‘warfare’, then what about the German army’s invitations, with false guarantees of safe passage, to lure Herero tribespeople in Africa to water-‐holes before massacring them? The army’s treachery behind the 1864 Sand Creek massacre in the United States is another of many pertinent examples. As another illustration, Diamond includes the Andaman Island tribes amongst those whose ‘war goal’ was ‘to exterminate the enemy of both sexes and all ages’ (p 147). However, he had already (p 140) cited these tribes as having one of the smallest ‘war-related deaths’ of any people, anywhere. If their ‘goal’ really was to exterminate everyone, then they showed themselves to be singularly useless at achieving it!
9 J Diamond, The world until yesterday, Allan Lane, London, 2012, pp. 75, 167, 290 etc.
10 S Pinker, The better angels of our nature, Allen Lane, London, 2011.
11 See e.g. Yanomami, Survival International, London, 1990, p. 10. http://goo.gl/zN2sU
When Diamond does admit that actually very few anthropologists have seen any of the constant violence he is convinced is the norm in most tribal societies, he gets around it with what seem like poor excuses: governments do not want anthropologists to be attacked by tribespeople and, revealingly, he thinks, ‘governments also don’t want anthropologists to be armed… to try and end fighting by force themselves… There have been government restrictions on travel until an area is considered officially pacified…’ (my emphases). Diamond, p 132. The notion that governments might restrict travel for the wellbeing of anthropologists is, frankly, risible. Where they do so, it is generally to try and conceal their own violence.
12 Survival International, The Denial of genocide, Survival International, London, 1993. The ‘US Peace Corps worker’ cited in paragraph 2, p. 4, is the same Kim Hill. See http://assets.survivalinternational.org/documents/141/denial-of-genocide.pdf
13 Hill himself has an interesting way of presenting the statistics. According to him, 1.5% of the adult Aché population died every year (from all causes), about one-‐third of them ‘due to external warfare’. Hill presents this as only 0.5% of adults being killed by Paraguayans each year, a tiny percentage. Yet we can see that 33% of adults (not just those who died violently) were actually killed by Paraguayans. Thirty three percent is a lot, 0.5% per cent is only a little, but the figures refer to the same thing.
Numbers can be crunched in all kinds of perverse ways. For example, about half of Europe’s twelve million Jews died in the Holocaust. Average the number out over the years the Nazis held power, deduct those estimated to have died from deprivation rather than murder, and less than about 3.6% of European Jews were killed annually by the Nazis. Whether you choose 50% or
3.6% depends of course on what point you are aiming for.
14 B Appleyard, ‘What life should be about’. Sunday Times, Culture, 6 January 2013. Having read the book, the reviewer thinks that, in New Guinea, ‘some humans still live as they have lived for 100,000 years’. This is, of course, nonsense.
15 S Budiansky, ‘Let your kids play with matches’. Wall Street Journal, 4 January 2013.
16 S Draf & F Gless, ‘Die Weisheit der Wilden’. Stern, 25 October 2012.
17 A figure not in Diamond, for example, concerns the 75,000 civilian residents of the Traktorozavodskiy district of Stalingrad (let us conceive of them as ‘the Traktorozavodskiy tribe’). Only some 150 survived the 1942-‐3 struggle for that city. In other words,
99% of ‘the Traktorozavodskiy-‐ites’ succumbed in a single battle etc.
18 Corry, op.cit., pp. 162-‐3. See also, http://assets.survivalinternational.org/static/files/background/hakani-qanda.pdf
19 It is also estimated that about 50 million females in India have been killed in the womb or shortly after birth, just in the last generation or so, because they were girls rather than boys. This is about the same number of total deaths as in WWII.
20 This is not only widely practised, but sanctioned in the UK with a rather Orwellian euphemism. It is called the ‘Liverpool Care
Pathway’ (‘Wigan Pier’, anyone?), and is cited as ‘best practice’. Hospitals are paid to implement it, so freeing up beds. I am not
judging its ethics here, it has many caring proponents, but occasionally relatives intervene, and the ‘about to die’ patient recovers to live for weeks.
21 It is also worth citing the UK’s ‘Home Children’ migration scheme. Over 130,000, supposedly ‘at risk’, children in Britain were removed from their families and deported to distant Commonwealth countries, such as Australia, often without their parents’ knowledge or consent. Most victims were placed in institutions; many of them were forced to work as laborers. The evidence of severe abuse is well-‐documented. The policy was not abandoned until the 1970s.
22 See e.g. Pinker, op. cit..
23 See e.g. http://youtube.com/watch?v=4kwFo7-3Wk0, http://www.survivalinternational.org/news/6598. NGOs that publicised these videos have been subjected to highly sophisticated, and expensive, cyberattacks (DDoS) which shut down all their websites (particularly in Oct-‐Nov 2010).
24 Fellow board member at Conservation International, for example, is Ian Khama, President of Botswana, and the man responsible for the ongoing persecution of the Bushmen – supposedly for conservation. Evicting the Gana and Gwi Bushmen from what is designated as a ‘game reserve’, in fact their ancestral home, has been well publicised; less so is the fact that such violations are one of conservation’s common themes since the movement was founded in the US over a century ago. Kicking people out of such zones, and so destroying them, has long been considered acceptable and necessary. The overlap between early conservationists and ‘white hunters’ has been swept under the carpet, even more so has their promulgation of racist theory which informed the German Nazi party inter alia (see (26) below).
25 See M Münzel, Genocide in Paraguay, International Work Group for Indigenous Affairs, Copenhagen, 1973.
26 See, e.g. M Grant The passing of the great race, Scribner, New York, 1916.