Ga naar de inhoud

De Walgelijkheden Van Rijken En De Provocerende Maatschappij. Een Ergheidsmodel

De Canadese sociologe Dahlia Namian, docente aan de Universiteit van Ottawa, heeft onder de titel De provocerende maatschappij (La socitété de provocation) een ontluisterend boek geschreven. De ondertitel is daar duidelijk over. Het is ‘Een essay over de walgelijkheid van de rijken’ (Essai sur l’obscénité des riches). De titel is een term die zij heeft overgenomen uit een roman van de Franse auteur Romain Gary Chien Blanc (Witte hond; 1970).

8 min leestijd

De walgelijkheid komt je tegemoet in het voorbeeld dat zij geeft, waar Jeff Bezos, de heerser over een industrie die arbeiders uitbuit, van de Franse president Emmanuel Macron het ‘Légion d’honneur’ uitgereikt krijgt. Op hetzelfde moment demonstreerden vele duizenden Fransen in de straten tegen de pensioenhervormingen.

Wat Dahlia Namian wil is: ‘de hypocrisie aanpakken van een systeem dat op grote schaal honger zal veroorzaken, ook in Canada. Enondertussen? Grote CEO’s (de toplui) in de voedingsindustrie, [..] hebben hun salarissen exponentieel zien stijgen sinds de [COVID-19] crisis.’ Is Dahlia Namian geslaagd in haar opzet? [ThH]

Ergheidsmodel en de opzet van het boek

De term ‘ergheidsmodel’ gebruik ik waar geobserveerd kan worden, dat iets ‘erg’ wordt gevonden, zonder dat dit leidt tot adequate eliminatie van de structuur, of een voorstel daartoe, waaruit het ‘erge’ voortvloeit. Zo leidt elke schietpartij met dodelijke afloop in de USA tot geweeklaag over het wapenbezit in die landencombinatie, met de president ervan voorop. Na geconstateerd te hebben hoe erg deze zoveelste schietpartij was, op een school, in een kerk of bioscoop, een grote publieke samenkomst of sportevenement – worden krokodillentranen erover geplengd en is het wachten op het volgende ‘dramatische’ voorval. Ik beweer niet dat elk van die voorvallen niet erg zouden zijn. Erg is dat er structureel geen analyse volgt, waarop effectieve bestrijdingsmaatregelen worden genomen om de oorzakelijkheid te elimineren, te beginnen bij de neutralisering van de wapenindustrie en zijn lobby.

Het ‘ergheidsmodel’ werkt dus als een dempingssysteem, zoals de schokbrekers of de torsiestang van een automobiel werken. Die dienen voor het opnemen van de oneffenheden en kuilen in de weg of het terrein, zonder dat die oneffenheden worden gevlakt. Op dit soort ‘opnemen’ heb ik al eens gewezen, via een verwijzing naar de waarschuwing ‘voorkomen ten prooi te vallen aan islamitische extremisten’. In dat geval werden we een ergheidsmodel ingezogen, merkte ik op. De Nederlandse regering wilde namelijk deelnemen aan een nieuwe militaire Afghanistan-missie (zie Online), waarvoor bereidheid gekweekt moest worden. Betreffende een geheel andere situatie wees ik erop, dat Hannah Arendt (1906-1975) een bepaalde kwestie niet vanuit een ergheidsmodel  bezag. Dit maakte dat zij buiten het ‘erg zijn’ blijvend, de diepte in kon argumenteren, om het overigens zere punt te kunnen behandelen (zie Online). In feite heeft Dahlia Namian een boek geschreven binnen een ergheidsmodel. En dat heeft zijn consequenties. 

Zij heeft vele tientallen voorbeelden van ‘erg’ gerubriceerd en beschreven ­in de vorm van walgelijkheden van rijken. Die voorbeelden zijn te onderkennen als de ‘oneffenheden en kuilen in het terrein’. Het gaat dan bijvoorbeeld om de Franse miljardair Bernard Arnault die 18 vluchten maakt met zijn privé vliegtuig, daarbij uitstotend 176 ton CO2; of om de miljardair Elon Musk, die zich voorstaat ecologisch bezig te zijn, hoewel hij regelmatig gebruik maakt van zijn privé vliegtuig voor korte afstanden – er is een vlucht berekend die negen minuten duurde (door Namiam beschreven op p. 208). Bezopen allemaal, ja natuurlijk. Maar wat moet ik ermee? Het erg vinden? En dan? Namiam is in ieder geval niet verder gekomen dan de kwalijke oneffenheden in het maatschappelijke veld te beschrijven; aan (theoretische) bestrijding is ze niet begonnen. De opzet van haar boek is daar naar.

Na een inleiding volgt als eerste hoofdstuk een behandeling van verschillen in ‘eten’ voor degene die niet veel te makke heeft en voor de rijken. Het verschil berust op het beginsel ‘eten van de armen’ en wel door hen die hun ‘recht op winst’, hun ‘recht op uitbuiting’ en hun ‘recht op het zweet van anderen’ verdedigen (p. 32-33). Daarna volgt hoofdstuk 2, ‘De revolutie zonder honger’. Het gaat over quasi-goeddoeners zoals John D. Rockefeller (Standard Oil). Goed doen met je geld, maar onderwijl ervoor zorgen dat het kapitalisme niets wordt  aangedaan, bijvoorbeeld door de ‘groene’ revolutie in te zetten tegen de ‘rode’ revolutie (p. 58-59).

Het derde hoofdstuk, ‘Lean machine’, gaat onder meer over lean management en de versterking van de controle over de handelingen van het voetvolk in de bedrijven. In het vierde hoofdstuk handelt het over ‘De Goten (Ostrogoths) op vakantie’ – de vakantieuittochten. Volgt in hoofdstuk 5 een opsomming over miljardairs en jachten, de ene nog groter en duurder dan de andere. Dit onder de hoofdstuktitel ‘Dit is geen jacht’.

De rijke wil graag exclusief leven; in hoofdstuk 6 krijgt hij zijn ‘Paradis City’. Hij wil ook rijk blijven en nog rijker worden. Daarvoor moeten alles en iedereen wijken. De grote vernieling van het Amazone gebied mag als een voorbeeld gelden in hoofdstuk 7, ‘Amazonie’. De autofabrikant Henri Ford gaat er zijn naam als rijke vernieler waarmaken – op zoek naar rubberplantages. Als antisemiet en grootvernieler werd hem in 1938 het Groot Kruis van de Orde van de Duitse Adelaar verstrekt door Adolf Hitler (zie noot 13, p. 181-182). De ideologie verschilt wellicht, maar het structurele karakter is gelijk als je dit naast de verstrekking door Macron legt van het Franse ‘Légion d’honneur’ aan Bezos (zie hierboven).

Het laatste hoofdstuk gaat over ‘De onmogelijkheid van een eiland’. Het wordt pompen of verdrinken? Wie pompt? Of wordt het een ‘start-up offshore’ (eilandje-kopen)? (p. 226). Waarlijk, walging genoeg.

Constant verhalen over ergheden is geen theorievorming

Als je het boek uit hebt, is er een lawine ‘ergheid’ over je heen gegaan. Bijna elke nieuwe dag confronteert je met toevoeging ervan (zoals ‘Indiase miljardair vliegt Amerikaanse sterren in voor verlovingsfeest’, zie Online). Bovendien weten we sinds de Duitse filosoof Arthur Schopenhauer (1788-1860): ‘Het allerergste komt nog’. De Apocalyps? Kernoorlog? De miljardairs kunnen zich terug trekken in bunkers, zoals de grote weldoener Mark Zuckerberg en zijn vrouw, die onder hun ranch op het eiland Kauai (Hawaï) er een van 500 m2 hebben geconstrueerd. De andere grote weldoener, Bill Gates, zou die onder elk van zijn huizen hebben laten bouwen (informatie uit het Franse weekblad Marianne van 7-13 maart 2024). De vraag blijft: wat hebben we aan zo’n grote hoeveelheid ‘ergheid’ als die ‘ergheid’ geen halt toegeroepen krijgt?

Een van de grondslagen van de bedoelde ergheid is het bestaan van een grote mate van (structurele) ongelijkheid. Dat wisten we natuurlijk al zonder de ergheidslawine te hebben verwerkt. Bovendien, had de auteur haar werk niet zó kunnen uitvoeren, dat ze voortbouwde op wat een voorganger bestudeerd en geschreven had? Dan had zij zich op de mogelijkheden van afbraak van de structurele basis kunnen toeleggen. Wat die voorganger betreft, denk ik aan de Amerikaanse econoom en socioloog Thorstein Veblen (1857-1929) en zijn boek The Theory of the Leisure Class (1899). ‘Hij sprak over ‘opzichtige verspilling’, ‘opzichtige consumptie’, over de fase van barbarisme, over de roofzuchtige cultuur, waarmee hij verwees naar het equivalent dat we nu van de zogeheten rijken der aarde en de financiële hyena’s kennen. De roofzuchtigen lieten, zo beschrijft hij, de culturele barbarij maatschappelijk ontstaan’ (zie Online).Wat ik vreemd vind, is dat Dahlia Namian slechts één keer op Veblen wijst (p. 124) zonder zelfs de titel van zijn boek te noemen (tenzij ik dat over het hoofd heb gezien). Maar de lawine van ergheid die zij opvoert, zou zo hedendaags voer voor zijn boek kunnen opleveren.

Haar tekst past in het narratieve genre, dat wil zeggen het is niet alleen vooral ‘verhalend’, maar er wordt ook van romanteksten gebruik gemaakt. Zo bestaat er ook in het Nederlandse universitair onderwijs een vak ‘Recht & Literatuur’, onder welke noemer nagedacht wordt bijvoorbeeld over ‘Democratie en rechtsstaat’ (zie Online). In het geval van Namian gaat zij voor haar kernwoorden te rade bij romanschrijvers zoals de reeds genoemde Romain Gary, die het over de ‘provocerende maatschappij’ heeft. Het gaat dan, citeert zij, om een maatschappij: ‘in economische expansie die zich overgeeft aan constant exhibitionisme van zijn rijkdommen en die aandringt op consumptie en op bezit door publiciteit, door luxe winkelgalerijen en verleidelijke vertoningen’. De ‘provocerende maatschappij’ verheerlijkt – met andere woorden – de schokkende levensstijl van de rijken (p. 15).

Ook zal Namian bijvoorbeeld de Amerikaanse auteur Henry Miller (1891-1980) als getuige oproepen door middel van haar verwijzing naar de bittere woorden van Miller over de ‘American dream’ en de erbij horende glitter, in zijn boek The Air-Conditioned Nightmare (1945). Wat hij toen schreef, gaat ook in het heden op zegt zij, hem citerend over onze wereld van de dingen: ‘die wereld is gemaakt voor gemak, luxe en het verlangen te bezitten’ (p. 113-114).

Een van de weinige momenten dat Dahlia Namian zich kort bezighoudt met het idee van het ontmantelen van deze waanzinnige maatschappij en vernietigend kapitalisme, is wanneer zij naar een oud-president van de USA verwijst, Theodore Roosevelt (1858-1919). Die wilde de strijd aangaan tegen de ongelijkheid van inkomens en de overheersing van de rijken, de grote vermogens. Hij wilde een eind maken aan de tirannie van de minderheden (de 1% zou het nu heten). Die tirannie had naar zijn zeggen, aldus Namian, van de regering een antidemocratische machine gemaakt, die zich richtte tegen ‘de vrijheid van het volk’ (noot 7, p. 210).

Kortom, ik concludeer dat ze niet geslaagd is in haar opzet. Zij is niet veel verder gekomen dan ons te laten zien hoe ‘erg’ het is (wat ik niet ontken). Van een ‘essay over de walgelijkheid van rijken’ verwacht ik minder verhalende beschrijvingen en meer analyse naast (theoretische) overwegingen hoe die ‘ergheid’ te deconstrueren en elimineren. Zij heeft de hypocrisie niet aangepakt. Ze is niet verder gekomen dan narratief groeperen wat vooral anderen hadden blootgelegd.

Thom Holterman

Namian, Dahlia, La société de provocation. Essai sur l’obscénité des riches, Lux Éditions, Montréal, 2023, 235 blz., prijs 20 euro.

[De in de tekst genoemde paginanummers verwijzen naar het boek van Namian.]