De Sociaaldemocratie In De Tang. Van Tayloristische Aanname Tot Neoliberale Overgave
Wat zijn de diepere redenen van het onvermogen van Europees Links om een aannemelijk alternatief te bieden voor het neoliberalisme? Waarom lijkt het erop dat het veroordeeld is om mee te doen met het neerhalen van de levens- en arbeidsvoorwaarden van heel veel mensen? Dit zijn enkele van de grote vragen die de linkse Italiaanse jurist, vakbondsleider en Europarlementariër Bruno Trentin (1926-2007) in zijn boek La Cité du travail (1997; uit het Italiaans in het Frans vertaald 2012) onderzoekt.
(Oorspronkelijk verschenen op weblog libertaire orde)
De valkuil
Het onderzoek van Trentin bestrijkt twee eeuwen als men de strijd voor het socialisme bij de Franse vroeg-socialist Saint-Simon (1760-1825) laat beginnen. Hij concentreert zich echter voor zijn behandeling op de invloed van een bepaalde ideologische overmacht. Die overmacht wordt eerst door het taylorisme en daarna door het fordisme uitgeoefend. Het ‘oog’ daarvan zit aan het begin van de twintigste eeuw. Het levert het ideologische materiaal van het rampzalige liberale kapitalisme waarmee links zich in die periode in de tang heeft laten nemen.
Het is daar niet bij gebleven. Omdat links zich toen in de tang heeft laten nemen, is het mee gegroeid in de verdere uitwerkingen ervan. Doordat het zich aansloot, zo legt Trentin uit, bij de leerstellingen van het ‘wetenschappelijk management’ en zijn onverschilligheid toonde wat het vraagstuk van de arbeid betreft, heeft het zich laten opnemen in het liberale kapitalisme.
In het hierna volgende werk ik de drie kernelementen van het betoog van Trentin uit. Daarvoor besteed ik eerst aandacht aan het ideologische leerstuk van de ‘bevrijding van arbeid’ wat onderdeel vormt van de socialistische missie (1). In het loslaten van dit leerstuk ziet Trentin dat links haar missie heeft verzaakt. Dan vervolg ik met de behandeling van het zogeheten ‘tayloristisch-fordistische model’ (2). Daarin herkent Trentin de valkuil waarin links is gelopen en waardoor zij haar oorspronkelijke missie overboord heeft gezet. De effecten van het verzaken van de missie en het aanvaarden van de uitgangspunten van met name het taylorisme zijn als consequenties in het heden te voelen. Dat is het derde element van de kern van Trentins betoog, waaraan ik onder ‘Ficties en kwantitatieve beoordeling’ aandacht besteed (3). Is daar een ‘conclusie’ aan te verbinden? We zullen zien.
Voordat ik tot verdere behandeling over ga, moet ik er nog op wijzen dat Trentin ook de ontwikkelingen in de bolsjewistische Sovjet Unie uitgebreid bespreekt. Ik zal er slechts terloops op wijzen. Het tweede deel van zijn boek evalueert met name het werk van de Italiaanse marxistische politieke theoreticus en medeoprichter van de Italiaanse communistische partij, Antonio Gramsci (1891-1937). Dit doet hij mede in het licht van het denken en handelen van bolsjewisten als Lenin en Trotski. Ik zal daar geheel aan voorbij gaan. Is dat correct?
Mij gaat het erom naar voren te halen wat ik als de kern van het geëxpliciteerde inzicht van Trentin ervaar. Dat komt uitgebreid aan de orde in de drie hierboven genoemde elementen. Het is vanuit dat geëxpliciteerde inzicht dat hij zijn kritiek formuleert op drie linkse ‘velden’: de sociaaldemocratie in het liberale deel van Europa, de bolsjewistische politiek in de communistische Sovjet Unie en het werk van Gramsci. De laatste twee ‘velden’ behoren tot het verleden, maar de sociaaldemocratie in het liberale deel van Europa woekert op haar manier nog voort. Waar Trentin dus drie mikpunten heeft voor zijn kritiek laat ik er twee vallen. Eén mikpunt is voldoende om duidelijk te maken wat Trentin in zijn studie bezig heeft gehouden.
De vis…
1. Bevrijding van de arbeid
De arbeidersbeweging in de negentiende eeuw heeft als missie de bevrijding van de arbeid. Dit houdt ondermeer in dat de arbeider/burger meebeslist in de aanwending van de productiemiddelen. De productiemiddelen zijn niet langer particulier, maar gemeenschappelijk bezit. Dit brengt tegelijk een fundamentele maatschappelijke contradictie in beeld. Naast de socialistische culturen bestaan de liberale culturen. Die hebben steeds de kwestie van arbeid als bron van recht van burgerschap afgewezen. De reden daarvoor is dat bij hen de eigendom als eerste onvervreemdbaar recht heeft gegolden en geldt.
Aldus kan een tegenstelling tussen twee opties ontstaan. De socialistische optie speelt al twee eeuwen een rol in de sociale strijd. Ze is deel van de geschiedenis van het socialistische denken en de daaraan gekoppelde hervormingsgedachte. Het betreft de strijd om de erkenning van het revolutionaire beginsel van de gelijkheid van kansen. Daar tegenover staat de liberale optie van de erkenning van de emancipatoire rol van de politieke en burgerlijke universele rechten.
Die bedoelde rechten hebben evenwel volgens Trentin een mystificerend karakter: ze worden gepropageerd in een maatschappij die gestoeld is op economische en sociale gelijkheid van zuiver formele aard. Die rechten zijn op zich goed verdedigbaar, maar ze moeten niet worden verward met de socialistische optie. Wat is er evenwel gebeurd?
De strijd voor de formele universele rechten is voorop komen te staan, waardoor de strijd voor de ‘revolutionerende’ materiële gelijkheid op de achtergrond is geplaatst. Dit heeft ertoe geleid dat de materiële ongelijkheid onaangetast is gebleven en in het ontwikkelde politieke proces ook onaangetast blijft. Wat Trentin links verwijt, is dat ze hieraan zelf heeft meegeholpen – en dat nog tot in onze dagen blijft doen.
Links minus libertair links
Links, ja, maar wel minus libertair links, zoals hij expliciet stelt. Libertair links is niet in de hiervoor bedoelde valkuil gestapt. In politieke zin heeft dit wel haar maatschappelijke rol gemarginaliseerd ongeveer vanaf de jaren 1930. Dit type links heeft de revolutionaire opdracht niet willen verloochenen, zoals sociaaldemocraten dat wel hebben gedaan en – tot op heden – doen.
Hoewel Trentin zich niet uitgebreid uitspreekt over libertair links, is uit zijn boek wel een zekere sympathie ervoor op te maken. Zo heeft hij een sterke bewondering voor de ook in libertaire kring niet onbekende Franse politiek activiste, filosofe, stakingsleidster, anarchiste, mystica en schrijfster Simone Weil (1909-1943), die hij regelmatig citeert. En hij vergeet niet de Duitse filosofe en revolutionaire Rosa Luxemburg (1871-1919) te prijzen voor haar inzicht, waardoor zij met haar onverzettelijke anti-etatisme een libertaire strijd voert. Daarmee kwam zij in openlijk conflict met het staatssocialisme en daardoor met hen die aanstuurden op de aanvoering van de arbeidsklasse door de voorhoedepartij (Lenin).
Omdat het afdrijven van de oorspronkelijke missie van links minus de libertaire variant komt, concentreert Trentin zich in zijn analyse op de sociaaldemocraten. Hoe konden zij zich zo ver verwijderen van de oorspronkelijke socialistische doelstellingen? Voor het antwoord op die vraag moeten we met Trentin terug naar het eind van de negentiende eeuw.
Geconstateerd kan worden dat leidende socialistische ideeën naar het tweede plan van de sociale actie zijn geschoven. Gelet op de fase van sociaaleconomische ontwikkeling waarin men zat, werden die niet langer als actueel gezien. De leidende ideeën werden begrepen als van geringer belang, met name in relatie tot de doelen en de parameters van de deelname binnen de politieke democratie. Want, had zich toen als idee gevormd, via het veroveren van een plaats in die politieke democratie (het parlement) zouden de sociaaldemocraten de weg kunnen bewandelen om vanuit die positie de economische en sociale democratie in te stellen.
Maar wat zien we? In liberaal ingestelde maatschappijen ging het om de hervorming van de burgerlijke maatschappij, om de aandacht voor individuele vrijheidsrechten, om de politieke rechten van geregeerden (de kiezers), om de ‘vrijheden’. Er was evenwel nog een andere ding dat de ‘dirigenten’ van de sociaaldemocratie gretig opnamen. Dat was volgens Trentin het tayloristisch-fordistisch model. Dit gaat dan ook een onderdeel vormen van de kern van zijn analyse over het waar en waarom het met de sociaaldemocratie faliekant misliep en nog loopt. Wat houdt dat model in?
De vis wordt…
2. Het tayloristisch-fordistisch model
Aan het model zijn de namen verbonden van twee grondleggers, die van Taylor en van Ford. Tegen het eind van de negentiende eeuw had zich eerst de Amerikaanse ingenieur Frederick Taylor (1856-1915) aangediend. Deze hield zich diepgaand bezig met het verschijnsel arbeidsdeling. Hij knipte als het ware allerlei handelingen die arbeiders verrichten tot losse stukjes. Taylor sprak dan ook niet meer over mensen maar over ‘menselijk materiaal’.
De ontleding van de arbeidsverrichtingen kon worden toegepast in de sfeer van het lopende bandwerk. Daar heeft vervolgens de Amerikaanse autobouwer Henry Ford (1863-1947) bekendheid mee verworven. Samengevoegd staan de twee namen voor wat binnen het industrieel kapitalisme het taylorisme (ver doorgevoerde arbeidsdeling) en het fordisme (machinaal geïntegreerde massa productie) is gaan heten en waarover men is gaan spreken in termen van het tayloritisch-fordistisch model.
Kort en goed stelt Trentin vast dat het model letterlijk de voeten onder links heeft weggehaald. In afwachting van het socialisme streed men voor een betere verdeling van de geproduceerde opbrengsten. Door niet te hebben (willen) doorzien in welke valkuil men trad, miste links eind negentiende eeuw de revolutionaire slag, omdat op de voorgrond tredende krachten binnen links, hun ‘geloof’ investeerden in dat model en de politieke democratie, dat wil zeggen, het parlementarisme.
In zijn inleiding bij het boek van Trentin wijst de Franse jurist, gespecialiseerd in het arbeidsrecht en hoogleraar aan het Collège de France, Alain Supiot nog op iets bijkomends. Bij de acceptatie van het model vindt een uitruil plaats van de economische zekerheid van de arbeider tegen de afhankelijkheid van werk. Aan het bedrijfsleven wordt daarmee de prijs betaald van de vervreemding van de arbeid, het tegendeel dus van de bevrijding van de arbeid. De uitruil betreft dus in de ogen van Supiot een anti-emancipatoire act.
Wat ooit ‘sociale gerechtigheid’ werd genoemd wordt nu uitgedrukt in termen van salaris-uitruil, aldus Supiot: hoeveelheden tijd (dat wil zeggen: te verrichten arbeid) voor geld. De kwalitatieve dimensie van de arbeid verdwijnt daardoor geheel uit het zicht. De zin en organisatie van arbeid komt puur op het niveau van een techno-wetenschappelijke rationaliteit te liggen. En daaraan zit dan het taylorisme geknoopt.
De werking van het fordisme raakt eindjaren 1960 beginjaren 1970 om diverse redenen uitgeput. Zo is daar de afname van de gestandaardiseerde productie mede vanwege de toename van snelle wisselingen van de vraag. Daar komt ondermeer bij de ontwikkeling van de improductieve arbeid door (1) het uitdijen van het overheidsbestuur, (2) het doorzetten van de commercialisering van de maatschappij: toenemend aantal verkopers, reclame en design medewerkers, bank- en verzekeringspersoneel.
Voor het taylorisme is de ontwikkeling anders. Het tayloristische dogma is als voorwaarde en instrument gaan werken ten behoeve van de dominantie over en de conditionering van de arbeider. Trentin spreekt zelfs over een ‘onteigening van het weten’ van de arbeider, wat mij er toe brengt om over het toepassen van een infantiliseringmodel te spreken. Ga maar na.
Infantiliseringsmodel
Het taylorisme en de adepten ervan, te weten mensen uit de beroepsgroepen van de techniek, de sociologie, psychologie, economie en directies van ondernemingen, hebben de mythe van het wetenschappelijk management geschapen, ondersteund en uitgevoerd. Zij hebben de culturele en politieke hegemonie bevochten over de democratische en progressieve krachten in de VS (ten tijde van de eerste wereldoorlog). Maar dat niet alleen, die ‘cultuur’ heeft zich ook verspreid over een groot deel van de linkse politieke partijen en de socialistische bewegingen in Europa, betoogt Trentin. Een ‘cultuur’? Ja. Trentin verschaft daarvoor de ingrediënten.
Als Taylor zich moet verdedigen tegen het ontmenselijken van de arbeider voert hij aan: maar de arbeider wordt wel minder moe dan voorheen. De Amerikaanse auteur, jurist, hoogleraar management Peter F. Drucker (1909-2005) repliceert hier: van de arbeider is dan wel zijn ‘weten’ afgenomen en de autonomie om te besluiten, en dát was nu net waarvan hij niet moe werd…
Het prototype van de arbeider is voor Taylor iemand die zo dom en zo flegmatiek is, dat hij in zijn mentale proces op een os lijkt. Ook een andere diersoort wordt van stal gehaald en wel in de tayloristische metafoor van de ‘gedrilde gorilla’. Er hoefde niet meer door de arbeider te worden nagedacht. Het werk werd immers verricht binnen een wetenschappelijk neutraal kader. Dit betekent ook dat men helemaal geen vakbeweging meer nodig heeft.
Als ondersteuning van het taylorisme dienden de psychologische theorieën van het behaviorisme van de Amerikaanse psycholoog J.B. Watson (1878-1958) en het pavlovisme van de Russische fysioloog I.P. Pavlov (1849-1936). Men hoeft niet verbaasd te zijn over de schijnbare coïncidentie, dat een Russische en een Amerikaanse geleerde binnen het kader van het taylorisme, met hetzelfde type conditioneringsprocessen aan de slag zijn. In beide werelddelen – Rusland / VS – overheerste namelijk, ondanks de aanmerkelijke ideologische verschillen, tenslotte hetzelfde doel: knechtschap over de arbeider uitoefenen. Houd ze dom en maak ze volgzaam!
Watson achtte daarbij ‘depersonalisatie’ nodig, reden waarom hij zich concentreerde op ‘gestructureerde reactieregimes’, waar juist Pavlov zich mee bezighield: het conditioneren van gedrag. Waar het volgens Trentin uiteindelijk op neer moest komen was zodanige bestuurlijk relationele circuits aan te leggen dat deze, dankzij goed te identificeren parameters op grond van classificatie van stimuli, voorstelbare reacties konden oproepen en dus voorspelbaar zouden zijn bij onder dwang staande personen (de arbeiders). Dit had toekomst voor wat in het jargon heet de heterodirectie of wel de ‘van buitenaf komende sturing’! Kortom, de bedoelde ‘cultuur’ blijkt te berusten op wat als een infantiliseringsmodel mag worden beschouwd.
De vis wordt duur betaald…
3. Juridische fictie en kwantitatieve beoordeling
Aldus heeft de onteigening van het weten plaats gevonden en is de arbeid teruggebracht tot iets waaraan geen professionaliteit meer kleeft. Dit heeft zich doorgezet in het onderwijs. Dat staat in onze periode bekend als de kennisindustrie, die tot ontwikkeling is gekomen in het kader van de neoliberale kenniseconomie. Daar gaat het niet om de ontwikkeling om veelzijdige ontplooiing van mensen. Zij behoeven alleen te worden ‘afgericht’ om zo te voldoen aan de vereisten door ondermeer de bank- en verzekeringswereld en het bedrijfsleven gesteld.
Waartoe heeft dit alles maatschappelijk geleid? Wel, zegt Trentin, tot de negatie van elke vorm van vrijheid in onderschikkende werkvormen. Dit betekent dat er sprake is van verlies van elk burgerschapsrecht op de werkplek. Met het ondertekenen van zijn arbeidscontract schort de arbeider de uitoefening van zijn burgerschapsrechten voor een aantal uren per dag op. Hier wijst Trentin op de tegenstelling tussen vrijheid en subordinatie.
De rechten die aan de burger worden toegekend ten behoeve van het deelnemen aan het bestuur (vrijheid), bijvoorbeeld in zijn gemeente, worden hem geweigerd als arbeider in het bestuur op zijn eigen werkplek (subordinatie)! De werkplek kenmerkt zich namelijk als een vastliggende onder- bovenschikkingsrelatie van arbeider/leiding. Deze ondergeschiktheidpositie van de arbeider is nodig om de leiders van het kapitalistische systeem ongestoord hun kapitaalontvreemdende handelingen te laten verrichten ten behoeve van zichzelf en de kaste die hen daarbij ondersteunt.
De arbeider roept dat zelf over zich af door zich vrijwillig in die positie te begeven, wordt wel beweerd, zo leest men bij Trentin. Met het ondertekenen van zijn arbeidscontract regelt hij immers die ondergeschiktheid. Maar, zo betoogt Trentin, daar is ondermeer tegenin te brengen dat hij alleen zijn arbeidstijd per contract aanbiedt. En hoe zou je nu tijd en persoon kunnen scheiden. Toch gebeurt dat. In één wezen zit dan de arbeider die tijd levert en de persoon die drager van burgerschap is. Kortom, hier hebben we met een geconstrueerde juridische fictie van doen. Daar komt Trentin tegen op, en hij verwijt links dat het over deze fictie zwijgt.
Deze fictie is tevens handig om de organisatie te legitimeren die zich met het opknippen van concrete arbeid bezighoudt: het taylorisme. Daarin komt het opknippen tot kwantitatieve en calculeerbare eenheden tot uitdrukking, zo zagen we. Daarmee gaat men in ons tijdperk heel ver. Zo vindt het inmiddels ook zijn toepassing in het rechterswerk.
In een manifest, verschenen in december 2012, spreekt een aantal rechters zich uit tegen de ‘uitholling’ van de rechtspraak. De ondertekenaars van het manifest betogen dat de rechtspraak steeds meer gaat lijken op een koekjesfabriek waarin productiecijfers en minuten-prijzen, leidend zijn. Een van de rechters dan: ‘Wij moeten onze targets halen’. Daar gaan perverse prikkels van uit. ‘Het wordt verleidelijk om bijvoorbeeld getuigen niet op te roepen [tijdwinst], of te vonnissen als dat niet nodig is, omdat je anders je doelen niet haalt’ (de Volkskrant van 18 december 2012; zie hieronder bij ‘Aantekening’ meer over dit manifest).
Industriële democratie
Trentin roept op om op te houden arbeid als een te kwantificeren zaak te zien, dat wil zeggen om op te houden met de ‘ontmenselijking van de arbeid’. Tevens moet de fictie waarover we het hadden van tafel om de concrete persoon van de arbeider uit de machtssfeer van de werkgever te halen, waarmee het onmiddellijk opschorten van de burgerschapsrechten stopt.
Trentin oppert daarbij dat aan het instellen van de industriële democratie moet worden gedacht. Dat is precies de consequentie die ondermeer de bekende Amerikaanse politicoloog Robert A. Dahl (1915) trok, toen hij over de problematiek van het arbeiderszelfbestuur ging nadenken. Die gedachten komen tot uitdrukking in zijn ‘Democracy in the Workplace’ (Dissent 31, nr. 1-1984, p. 54-60) en in zijn A Preface to Economic Democracy (University of Califonia Press, 1985). Ik moet de eerste huidige PvdA’er in de Tweede kamer er nog over horen beginnen…
Indertijd heeft het mij overigens verwonderd dat iemand als Dahl zich ook met industriële democratie ging bezighouden. De Rotterdamse politicoloog Rinus van Schendelen legde mij toen uit dat dit niet zo vreemd is, als je teruggaat tot de polis-idee van de Grieken. ‘Politiek is overal om je heen waar anderen over of voor sommigen beslissen, dus waar niet?’, leerde ik van hem – waarvoor ik hem nu dank kan zeggen.
Op de plaats waar het werk wordt verricht (het ‘la Cité du travail’ in de titel van het boek), wordt over mensen beslist en in een democratische gedachte horen die mensen dan mee te beslissen, dat wil zeggen ook daar horen zij hun burgerschapsrechten te kunnen inzetten, zij het op een aan de werkplek gerelateerde wijze. Daarmee hebben we de aandacht voor de missie van de ‘bevrijding van de arbeid’ weer in de schijnwerpers.
Wordt de vis echt zo duur betaald?
Conclusie
Is links al wakker geworden? Vergeet het maar, leert ook Supiot in zijn inleiding bij het boek. Het idee van het technisch rationaliseren van de arbeid heeft het nadenken van links al een eeuw lang gedomineerd. Daarmee is een ideologische voetstuk geconstrueerd dat zij deelde met liberaal rechts.
Dit maakt het ook in ons tijdperk mogelijk dat zowel door links als door rechts als belofte vol de school van het ‘New Public Management’ kan worden ontvangen. Daarbij gaat het om een generalisatie van wat aan ‘wetenschappelijk management’ al binnen het bedrijfsleven is ingevoerd, maar nu wordt toegepast op de hele maatschappij.
De wijze waarop het industriële gebruik van menselijke hulpbronnen plaats vindt, wordt in dit geval ingevoerd als een vorm van bestuur. Tot welke ellende dit heeft geleid kan men regelmatig in kranten lezen, als verslag wordt gedaan van de percentages ‘burn out’ van mensen en van de toenemende aantal zelfmoorden bij grote (dienstverlenende !) bedrijven.
Ik heb hier niets aan toe te voegen !
Thom Holterman
TRENTIN, Bruno, La Cité du travail. Le Fordisme et la gauche, met een voorwoord van oud-minister en socialist Jacques Delors en ingeleid door Alain Supiot, Éditions Fayard, Paris, 2012, 444 blz., prijs 25 euro.
Aantekening
Uit het manifest van de zeven rechters (raadsheren) van het gerechtshof in Leeuwarden:
De rechtspraak gaat steeds meer lijken op een groot bedrijf, waarin productiecijfers leidend zijn
De Raad [voor de Rechtspraak; een landelijke koepel; thh] fungeert als een “board” van een groot bedrijf; de gerechtsbesturen opereren als divisiedirecties, die op afstand staan van hun personeel. Steeds meer diensten ‐ automatisering, P & O, financiën ‐ worden gecentraliseerd en georganiseerd in een door de Raad aangestuurd dienstencentrum dat letterlijk op grote afstand staat van de gerechten. Rechtspraak wordt zo gemarginaliseerd tot een product dat op basis van productiecijfers gemanaged kan worden. Bovendien bestaat de vrees dat (net als bij veel onderwijs‐ en zorginstellingen) het bestuur zover van de werkvloer komt te staan dat het nauwelijks nog oog heeft voor het primaire proces en de bedreigingen waaraan dat bloot staat.
De afgelopen jaren zijn productienormen en budgetten leidend geworden. Met de beschikbare mensen en middelen diende ieder jaar weer een hogere productie te worden gerealiseerd. Zowel leidinggevende als niet‐leidinggevende rechters worden stelselmatig op basis van statistische gegevens beoordeeld. Niet de kwaliteit van het door hen geleverde werk, hun inzet en hun specifieke eigenschappen, maar de kwantiteit bepaalt grotendeels het oordeel over hun functioneren. Het heeft er toe geleid dat de kwaliteit zodanig onder druk is komen te staan dat veel zaken niet de aandacht kunnen krijgen die ze verdienen, en dat onverantwoorde keuzes worden gemaakt om aan de productie‐eisen tegemoet te komen. De hoedanigheid van productiemedewerker past de professionals die werkzaam zijn in de rechtspraak niet.
[Bron voor het hele manifest, klik HIER.]
Meer over Kenniseconomie en New Public Management, klik HIER.
[Beeldmateriaal van de Rotterdamse dichter en illustrator Manuel Kneepkens.]