De mythe van de markteconomie
Bij de opening van de TTIP-bijeenkomst van VNO-NCW-MKB-Nederland op 11 november zei VNO-voorzitter Hans de Boer onder andere: ‘Vrijhandel leidt tot welvaartsverhoging. Vrijhandel leidt er toe dat de goederen daar geproduceerd worden waar dat het meest efficiënt kan en dat is in ieders voordeel. Dat is economische wetenschap, dat is harde wetenschap, dat weten we al sinds Adam Smith.‘
(Oorspronkelijk verschenen op grenzeloos.org)
Daarmee was het kader van de discussie in de Malietoren in Den Haag gegeven. Vrijhandel, marktwerking is goed voor iedereen, we kunnen het alleen hebben over hoe we die kunnen bevorderen, of desnoods of er soms in uitzonderingsgevallen randvoorwaarden aan moeten worden gesteld. Weinigen onder zijn gehoor – van hoofdzakelijk mannen uit de ondernemerswereld – zullen het daarmee oneens zijn geweest en ook buiten die kring is die opvatting gemeengoed.
Maar leven we wel in een markteconomie, zoals altijd wordt gesteld. Over die vraag gaat het nieuw boek van Koen Haegens, economie-redacteur bij de Groene Amsterdammer. Zoals al uit de titel van het boek blijkt is Haegens van mening dat dat niet het geval is, dat het idee dat wij in een markteconomie leven een mythe is. En zelfs ‘de grootste show op aarde.’
‘De markt’
Haegens begint zijn verhaal met een beschrijving van het Libor-schandaal. Daarbij bleek dat de zogenoemde Libor-rente, de rente die banken elkaar onderling in rekening brengen, niet door marktwerking tot stand komt, maar door een kleine groep handelaren – onder andere van de Rabobank – wordt bepaald. ‘Met een echte vrije markt, waarin als vanzelf optimale prijzen tot stand komen, lijkt dat weinig te maken hebben’, concludeert Haegens. En wat voor Libor geldt, geldt ook voor veel andere prijzen op de (wereld)markt. Er is slechts zelden sprake van een natuurlijk evenwicht, bereikt door het vrije spel van vraag en aanbod, zoals dat in de economieboekjes wordt beschreven.
Haegens gaat op zoek naar de oorsprong van de metafoor van ‘de markt’ en het idee dat ‘de markt’ de regulerende instantie in de economie is, of zou moeten zijn. Dat brengt hem onder andere bij de – ook door De Boer genoemde – schotse econoom Adam Smith, die met zijn beeld van de marktwerking als de onzichtbare hand de basis heeft gelegd voor het marktdenken. Ook in de tijd van Smith waren er allerlei beperkingen aan de marktwerking te zien, maar Haegens legt uit hoe in die tijd – waarin de absolute macht van vorsten in verval was en werd bestreden – het idee van een markt die als het ware automatisch – via de wet van vraag en aanbod – de economie regelt en zorgt voor evenwicht en stabiliteit een aantrekkelijke gedachte was voor de opkomende burgerij. ‘Zo werd de economische wetenschap geboren uit afkeer van de staat’, schrijft hij hierover.
Het concept van de markteconomie staat dus al vanaf haar geboorte tegenover de macht van de staat. En dat is tot op de dag van vandaag zo gebleven. Ten onrechte zoals Haegens laat zien. Maar eerst schetst hij nog hoe ‘de markt’ in de loop van de tijd een steeds omvattender concept werd: van een plaats waar goederen verhandeld werden tot een algemeen maatschappelijk begrip.
Voor de Oostenrijker Friedrich von Hayek (1899-1992) – volgens Frits Bolkestein de belangrijkste econoom van de vorige eeuw – stond de wereld voor de keuze: de markt of totalitaire barbarij. De markt werd door (neo)liberale denkers steeds meer als een element van democratie, of zelfs als een vervanging van politieke democratie gezien. Haegens citeert Milton Friedman: ‘De markt functioneerde namelijk in de praktijk als een systeem van proportionele representatie.’ Klanten konden immers met hun voeten stemmen. In zekere zin was de markt daarmee zelfs beter dan de politiek. ‘Als je eens per jaar het stemhokje binnentreedt, kies je vrijwel altijd voor een pakket aan maatregelen in plaats van specifieke onderwerpen’, schreef Friedman, en: ‘Als je dagelijks stemt in de supermarkt krijg je precies waarvoor je gekozen hebt, net als alle andere mensen.’
In wat Haegens als de laatste fase van het marktdenken omschrijft verschijnt de markt, als een persoon: de markt eist dat de werknemers flexibeler worden, of dat het vestigingsklimaat moet worden verbeterd. De markt beoordeelt of het ‘steunpakket’ voor Griekenland voldoende is.
De werkelijkheid
Nadat hij in het eerste deel de ontwikkeling van het begrip markt in het (dominante) economische denken heeft laten zien, kijkt hij in het tweede deel naar de werkelijke historische ontwikkeling van markten en hun relatie met de staat. In de visie van (neo)liberalen is de markt een natuurlijk gegeven dat overal waar de economie zich ontwikkelt, spontaan ontstaat. Aan de hand van een aantal historische voorbeelden laat Haegens zien dat dat een mythe is. Markten worden door de overheid gecreëerd en gefaciliteerd. ‘In werkelijkheid was er niet eerst een markt, en toen pas de staat. Het omgekeerde was het geval’, zo vat Haegens zijn bevindingen samen.
En dat geldt ook voor de verhouding tussen markt en bureaucratie. ‘Juist om markten te laten groeien, om ze vrijer te maken en efficiënt te doen functioneren, zijn er méér regels en méér bureaucratie nodig’, signaleert Haegens. ‘Hoe vrijer de markt, hoe imperfecter en inefficiënter ze zijn’, stelt hij. Om daar aan toe te voegen: ‘Je kunt het ook omkeren. Hoe perfecter een markt in economisch opzicht functioneert, hoe minder vrij die zal zijn. Ziedaar de paradox van de markt.’
Haegens wijst erop dat er niet alleen daar waar er van marktwerking sprake is, die niet door een onzichtbare hand wordt gestuurd, maar dat ook in een heel groot deel van de economie helemaal niet van marktwerking sprake is. Een groot deel van de economie speelt zich buiten de markt af. Op de eerste plaats geldt dat binnen de bedrijven, waar planning, en niet marktwerking centraal staat. En dat geldt dus ook voor de internationale handel die binnen internationale ondernemingen plaatsvindt en een aanzienlijk deel van de internationale handel omvat. Bedrijven zijn intern kleine planeconomieën.
Op de tweede plaats geldt dat voor een heel groot deel van de overheidseconomie, daar waar goederen geproduceerd worden en vooral diensten worden verleend zonder dat er van marktwerking sprake is. En tot slot zijn er al die activiteiten in het huishouden, in directe zorg voor naasten, in formeel en informeel vrijwilligerswerk waar goederen en diensten zonder vergoeding of wederdienst aan anderen worden geleverd. Dat werk, (dat voor een heel groot deel door vrouwen wordt gedaan) wordt door de mainstream economen – gefixeerd als ze zijn op de markt – zelfs helemaal niet als economische activiteit of werk gezien, terwijl uit onderzoek blijkt dat Nederlanders/sters in de werkzame leeftijd gemiddeld 25 uur aan betaald werk besteden en een kleine 21 uur aan onbetaalde huishoudelijke- en zorgtaken en vrijwilligerswerk.
‘Hoezo leven we in een markteconomie?’, vraagt Haegens zich vervolgens ietwat retorisch af. ‘Als we werkelijk in een markteconomie zouden leven, moesten we ons de hele dag gedragen als consumenten. Of iets beter geformuleerd: als calculerende individuen.’ En vervolgens gaat hij zijn eigen dag langs om te concluderen dat zijn ‘directe betrokkenheid met de markteconomie blijft op zo’n dag beperkt tot een kwartier in de supermarkt en een aantal momenten op mijn werk.’ Daarmee gaat Haegens naar mijn mening te kort door de bocht. Natuurlijk is het goed om het liberale idee dat wij als mensen vooral of zelfs uitsluitend calculerende individuen zijn die al onze handelingen laten bepalen door de vraag wat het nut en rendement van een bepaalde beslissing is te ontzenuwen. (Wat een intriest mensbeeld trouwens.) Maar de hoeveelheid tijd die we besteden aan markt-gerelateerde beslissingen kan heel beperkt zijn, terwijl de invloed ervan heel groot is. Ik weet niet hoeveel tijd Haegens indertijd heeft besteed aan zijn sollicitatie bij de Groene Amsterdammer, maar als hij dat niet gedaan had, of in plaats daarvan op een andere baan had gesolliciteerd, dan had zijn leven er nu toch een beetje anders uit gezien.
Wat ik daarmee wil zeggen is dat het één ding is om te constateren dat het beeld dat we in een markteconomie leven (waarin de wet van vraag en aanbod, de onzichtbare hand is die voor evenwicht en voor de beste uitkomst voor iedereen zorgt) onzin is en iets anders of dat deel van de economie waar wel van (gemanipuleerde, gereglementeerde) marktwerking sprake is een bepalende invloed heeft, niet alleen op ons individuele leven maar op de maatschappij als geheel.
Markt en plan
Wat is het verschil van een economische activiteit in het kader van een plan en voor een markt? Als ik ’s ochtend voor mijn kinderen het ontbijt maak doe ik dat volgens een plan. Ik weet hoeveel kinderen ik heb en hoeveel er daarvan thuis wonen, ik weet wat ze ongeveer iedere ochtend eten en drinken, ik weet wat ik in huis heb en hoeveel tijd de verschillende handelingen me ongeveer kosten. Het zelfde geldt voor het avondeten. En ik moet het wel erg bont maken willen mijn kinderen besluiten bij de buren te gaan eten.
Maar als ik een klein commercieel restaurantje run is het al een andere zaak. Dan plan ik ook wat ik ga koken, wat ik daarvoor in moet kopen, wanneer ik waarmee moet beginnen enzovoort. Kortom mijn bedrijfsproces is planmatig. Maar in tegenstelling tot mijn kinderen weet ik van mijn klanten niet van tevoren hoeveel er zullen komen, hoe laat ze zullen komen en wat ze willen eten. En in tegenstelling tot mijn kinderen kan ik ze niet dwingen te eten wat de pot schaft, of ze verbieden een deur verder te gaan. Kortom ik werk voor een anonieme markt. Als ik geluk heb gehad, klopte mijn planning met de plannen van mijn (potentiële) klanten. Dan is aan het eind van de avond alles wat ik gekookt heb schoon op en heb ik ook niemand weg hoeven sturen. Maar als ik pech heb, blijf ik zitten met halfvolle pannen en een halflege beurs. Misschien morgen beter.
Om het in Marxistische termen te zeggen: bij het maken van het ontbijt voor mijn kinderen gaat het me om de gebruikswaarde. Ik wil mijn kinderen met een redelijke inspanning en voor een redelijke prijs een goed en gezond ontbijt voorzetten. Als restauranthouder gaat het me om de ruilwaarde van wat ik kook. Ik wil zo veel mogelijk verdienen aan mijn werk.
Dat laatste is marktwerking, hoe gereglementeerd, verstoord, gemanipuleerd die markt ook is. En die productie voor een anonieme markt (de productie van ruilwaarde) is bepalend voor het economische systeem waarin wij leven. Want daar draait het om afzonderlijke bedrijven die allemaal zo veel mogelijk winst willen maken. Haegens heeft groot gelijk dat het maar een deel van de economie is die zo functioneert, maar het is wel een bepalend deel. Als mijn activiteiten als commerciële restauranthouder niet voldoende opbrengen is het nog maar de vraag of ik mijn kinderen voldoende te eten kan geven. Terwijl dat omgekeerd niet het geval is.
En dat geldt niet alleen in individuele gevallen, maar voor de hele maatschappij. Als in Afrika miljoenen mensen hun kinderen niet meer te eten kunnen geven, leidt dat tot een lokale ramp, maar niet tot een mondiale crisis. Als in de VS de markt voor subprime-hypotheken instort, is dat het begin van de grootste mondiale crisis sinds die van de dertiger jaren van de vorige eeuw.
Ideologiekritiek
Terug naar het uitstekende boek van Haegens. Hij pleit ervoor om op te houden met als markteconomie omschrijven van het systeem waarin we leven, en het beestje gewoon bij de naam te noemen: ‘We leven in het kapitalisme. Plain and simple,’ Helemaal mee eens, ofschoon, zo ‘plain en simple’ is dat niet, maar er zijn andere boeken die daarover gaan. Het boek van Haegens is geen economieboek, geen boek over het functioneren van de (kapitalistische) economie en geen boek over economische theorieën, ook al heeft hij het daar wel over. Het is een ideologie-kritiek. Hij maakt duidelijk dat het begrip markteconomie (met alle implicaties die daar aangegeven worden) niet deugt als omschrijving van de werkelijkheid, dat het een ideologische constructie is, een mythe. En daarin is hij uitstekend geslaagd.
In het afsluitende hoofdstuk geeft Haegens een aantal voorbeelden hoe het gebruik van de mythe van de markteconomie mensen op het verkeerde been zet. ‘De huren worden richting marktconform niveau gebracht’, zo citeert hij het regeringsprogramma dat erop gericht is om forse huurstijgingen te legitimeren. Maar op de zogenaamde woningmarkt ging het de afgelopen decennia helemaal niet om het spel van vraag en aanbod. De prijzen van koopwoningen hingen (…) af van de vraag hoeveel mensen mochten lenen. En daarover besliste de overheid. Die stond de banken toe steeds meer krediet te verstrekken, die gaf haar toestemming voor financiële innovaties en die was verantwoordelijk voor de dalende hypotheekrente. Dat alles bij elkaar leidde ertoe dat tussen 1995 en 2008 de huizenprijzen met 250 procent stegen. En onder het mom van marktconform moeten nu de huren omhoog.
Een ander voorbeeld is de explosie van topinkomens in de leiding van grote bedrijven. Ook dat wordt gerechtvaardigd met het argument van internationale marktwerking. Terwijl het duidelijk is dat er helemaal geen open internationale arbeidsmarkt voor topbestuurders is. Ook hier is de term marktwerking het masker waarachter politieke keuzes verborgen gaan. Dat is het belang van boeken als dit, dat dat masker wordt afgetrokken en de discussie weer gaat over de politieke keuzes.
Ik begon deze boekbespreking met een citaat van Hans de Boer, bij een discussie over TTIP. TTIP komt in dit boek nauwelijks aan de orde, ik geloof dat het handelsverdrag in wording maar een keer terloops wordt genoemd. Toch is het boek van belang voor deze discussie. De Boer en zijn makkers gaan ervan uit dat we in een markteconomie leven en dat vrije marktwerking uiteindelijk in het belang van iedereen is. Pas als we achter dat masker kijken en zien welke belangen daar achter schuil gaan zien we hoe gevaarlijk zo’n verdrag is.
In een glashelder interview met het down to earth magazine zegt Haegens het als volgt:’Vrijhandel is een misleidend woord, dat bestaat niet. Met TTIP worden regels niet afgeschaft, er komen andere regels voor in de plaats. Er wordt een enorme bureaucratie opgezet om die ‘vrije’ markt tussen Europa en de VS te scheppen. Het is dus niet waar dat mensen die om milieu of sociale rechten geven, meer regels willen en vrijemarktadepten minder regels en meer vrijheid. Ze willen allebei andere regels, andere vrijheden.’
Koen Haegens: De grootste show op aarde. De mythe van de markteconomie is verschenen bij Ambo|Anthos en kost € 19,99.
PS: Ik was oorspronkelijk van plan het boek van Haegens samen te bespreken met De mythe van het economisme van Jesse Klaver. Maar ik bleek me vergist te hebben. Het boek van Klaver is een promotie-dingetje, een boek voor wie wil weten wie die Klaver is, wat hem drijft en wat zijn achtergrond is. Een serieuze analyse van wat hij economisme noemt, zal je er vergeefs in zoeken.