Ga naar de inhoud

‘Dat hadden we nooit moeten doen’

Recensie van een boek waarin PvdA-prominenten terug kijken op hun tragische keuzes in de jaren negentig.

10 min leestijd

(Door Jos van Dijk, met toestemming overgenomen van sargasso)

In zijn nieuwste, monumentale boek Kapitaal en ideologie laat Thomas Piketty aan de hand van overvloedig statistisch materiaal zien hoe de aanhang van centrum-linkse, sociaaldemocratische partijen in de loop der jaren ingrijpend is gewijzigd. Cijfers over partijvoorkeur van kiezers op basis van opleiding in zowel Europa als de Verenigde Staten wijzen uit dat deze partijen vlak na de oorlog bovenmatig in trek waren bij de laagstopgeleiden, de werkende klasse. Hoger opgeleiden gaven in meerderheid de voorkeur aan conservatieve partijen. Vijftig jaar later zien we een omkering van de verhoudingen qua politieke voorkeur bij verschillende opleidingsgroepen, centrum links is uit de gratie bij lager opgeleiden maar favoriet bij de hogere, goed opgeleide middenklasse.

Het Nederlandse verhaal achter deze trend is onlangs door Duco Hellema en Margriet van Lith opgeschreven in Dat hadden we nooit moeten doen. De PvdA en de neoliberale revolutie van de jaren negentig (zowel de titel als het paarse omslag spreken voor zich). Hellema en van Lith hadden Piketty waarschijnlijk nog niet gelezen, toen ze hun boek schreven. Maar wat ze aan de hand van gesprekken met voormalige PvdA-prominenten, stapels oude beleidsnota’s en verslagen uit de Tweede Kamer hebben opgetekend is een perfecte illustratie van zijn stelling: hoger opgeleiden hebben aan het einde van de vorige eeuw de sociaaldemocratische partijen overgenomen en de traditionele aanhang van laagstbetaalden en minder hoog opgeleiden volledig van zich vervreemd,  ‘in de steek gelaten’, zoals voormalig minister van VROM Margreet de Boer nu erkent.

Kok en de paarse jaren

Na een aantal jaren van vruchteloze oppositie tegen centrum-rechtse kabinetten van CDA, VVD en D66 krijgt de PvdA in 1989 eindelijk de kans weer te regeren. Partijleider Joop Den Uyl is inmiddels vervangen door Wim Kok, een minder ideologische, pragmatische vakbondsman die kijkt wat er te halen valt voor zijn achterban. In de praktijk werd dat: kijken wat er te redden valt, want meeregeren met Lubbers III betekent springen op een al jaren voortdenderende bezuinigingstrein. Kok wordt minister van Financiën en moet in die rol zijn collega’s op de spenderende ministeries als sociale zaken, onderwijs, welzijn en volksgezondheid in toom proberen te houden. Hij slaagt daar wonderwel in. Hij weet met zijn gezag ook een WAO-crisis te bezweren.

‘VVD-light’

Vanaf 1994 mag Kok als premier door met twee ‘paarse’ kabinetten. Daarin maakt de PvdA zich nog duidelijker medeverantwoordelijk voor een radicale verandering van wat ooit de verzorgingsstaat was. Hellema en van Lith beschrijven in detail hoe stap voor stap collectieve, sociale voorzieningen worden afgebroken, werknemersrechten worden afgebouwd, de kloof tussen hogere en lagere inkomens groeit en het bereik van de staat (‘de BV Nederland’)  steeds verder wordt ingekrompen ten gunste van geprivatiseerde bedrijven en de veelgeroemde marktwerking. De PvdA onderwerpt zich aan het neoliberalisme (‘VVD-light’ zegt voormalig PvdA-minister Wim Meijer nu), al heet het in termen van collega’s zoals Blair, Schröder en Clinton ‘de derde weg’. Als je nu de geschiedenis van de sociaaldemocratie in de jaren negentig leest, is dat niet meer dan een schaamlap voor een beweging die verraad pleegt aan haar afkomst en aanhang. Ook in de twaalf jaren Lubbers III en Kok I en II was al duidelijk dat de PvdA langzaam maar zeker boog voor de neoliberale ideologie, maar als je er achteraf in dit overzicht van de gehele periode naar kijkt is het wel bijzonder onthullend. En extra pijnlijk als je, gezien het optreden van de partij in de eerste decennia van de nieuwe eeuw, moet concluderen dat er in de leiding van de PvdA van deze geschiedenis niets geleerd is.

Hoe heeft het zo ver kunnen komen?

Dit lijkt mij, ook gezien de toekomst, de hamvraag. Waarom hebben die PvdA-prominenten zich in de jaren negentig zo laten meeslepen door neoliberale trends die haaks staan op alles waar de partij tot dan toe voor heeft gevochten: toegankelijke publieke voorzieningen, werknemersrechten, welvaart voor iedereen, sociale gelijkheid, een sterke staat? Hellema en van Lith noemen -in mijn samenvatting- een drietal belangrijke factoren.

Eind jaren tachtig stond de PvdA op zo’n vijftig zetels. Ondanks de winst in 1986 lukte het niet om dit aantal om te zetten in regeringsmacht. Na de val van Lubbers II was het in het najaar 1989 voor de PvdA dan ook nu of nooit. Die drang om mee te regeren was op zich begrijpelijk. De man die het na het overlijden van Joop den Uyl moest waarmaken was Wim Kok. Als minister van Financiën in Lubbers III had hij het moeilijk schrijven Hellema en van Lith. Kok ‘dreef weg van de PvdA-Kamerfractie. In plaats daarvan leunde hij sterk op de ambtenaren van zijn ministerie.’ En die zetten het inmiddels daar volledig aanvaarde neoliberale beleid van de vorige kabinetten gewoon voort. Bezuinigingen, daar ging het om. Een tot pragmatische onderhandelingen neigende Kok had daarop onvoldoende weerwoord. Dat bezuinigingen nodig waren ontkennen de gesprekspartners van Hellema en van Lith achteraf niet. Maar, zoals een van hen het formuleerde: ‘Je moet bezuinigingen kunnen afzetten tegen een referentiekader, je eigen politieke visie. En dat kader was er niet meer.’ De drang om te regeren liep uit op een oefening aanpassen aan de omstandigheden.

TINA

Daarmee komen we op een tweede punt dat herhaaldelijk opduikt in de evaluaties van de regeringsdeelname van de PvdA in de jaren negentig: het toegeven aan wat men noemt ‘de tijdgeest’. Het ontbrak de sociaaldemocraten eind vorige eeuw duidelijk aan een eigen verhaal als antwoord op maatschappelijke en economische ontwikkelingen, de individualisering, de globalisering, de groeiende kritiek op de staatsbureaucratie. We hebben ons laten meeslepen, erkennen de prominenten nu, door de neoliberale ideologie. Een ‘sluipend proces’, noemt Jan Pronk het, ‘er lag geen visie aan ten grondslag’. De PvdA ging er in mee ondanks vele signalen die toen ook al gehoord werden over de schadelijke gevolgen van privatisering en marktwerking. In de energievoorziening bijvoorbeeld, in de zorg en in het onderwijs. De overheid moest zich koste wat kost terugtrekken, alle individuele burgers moesten zich gaan gedragen als zelfbewuste, competente consumenten van verzelfstandigde diensten. Een ideologie die beter past bij de goed opgeleide middenklasse dan bij het zwakkere deel van de samenleving waar de PvdA altijd voor was opgekomen. Daar werden collectieve sociale voorzieningen steeds meer gemist en het stak WAO’ers en bijstandstrekkers dat zij in toenemende mate, ook door de PvdA, werden aangesproken op hun eigen verantwoordelijkheid, als ze al niet als potentiële fraudeurs werden gezien.

Sinds het ontstaan van de sociaaldemocratische beweging was de staat altijd gezien als het middel voor emancipatie, welvaartsdeling en gelijke kansen. Nu klonk het: de markt kan alles beter dan de staat. En er is geen alternatief. Zoals Thatcher in de jaren tachtig al duidelijk had gemaakt: There is no alternative, een sterk adagium dat voortleeft in het acronym TINA. Het was de mantra die werd uitgedragen door de neoliberale denktanks en die ook onder PvdA-economen domineerde. ‘Wie niet meeging was ouderwets en werd niet serieus genomen’, herinnert voormalig Kamerlid Ferd Crone zich. De PvdA moest haar oude ‘ideologische veren afschudden’, vond Kok. Zonder te reppen over het gloednieuwe, eigentijdse ideologische verenkleed van het neoliberalisme, waarin de partijleiding zich inmiddels had gehuld. En zonder dat deze verkleedpartij onderwerp was geweest van een diepgaand gesprek met de achterban.

Moderne partij

De meest pijnlijke delen van het boek van Hellema en Van Lith gaan wat mij betreft over de teloorgang van de PvdA als ledenpartij en het verlies van het contact met de oorspronkelijke achterban. Pijnlijk vooral omdat de PvdA hierin niet uniek is. Ik heb exact dezelfde ontwikkelingen gezien in GroenLinks, weliswaar twintig jaar later, maar met onthullende overeenkomsten.

Ook op dit gebied was er in de PvdA van de jaren negentig sprake van een ‘sluipend proces’ waarbij de partijleiding de invloed van leden steeds verder terugdrong. De fractie en de bewindslieden gingen steeds meer onafhankelijk van de partij opereren. Daaromheen vormde zich een groep spindoctors en campagneleiders die, gepokt en gemazeld in de reclame en geïnspireerd door Angelsaksische politieke praktijken, door henzelf waargenomen ontwikkelingen op de ‘kiezersmarkt’ als richtsnoer hoger waardeerden dan partijprogramma’s en congresuitspraken. Het verhaal van de sociaaldemocraten in de jaren negentig is niet alleen een verhaal van het verlies van een sociaal program maar ook van een langzaam maar zeker afbrokkelende partijdemocratie. Met als nieuwe machthebbers een onafhankelijke kaste van hoger opgeleide functionarissen die lak hadden aan de standpunten van de folderende en canvassende basis. Een moderne partij, volgens toenmalig voorzitter Felix Rottenberg, die de ramen open zette voor deskundige buitenstaanders en de vergadertijders uit de gewestelijke besturen een toontje lager liet zingen. Het resulteerde in een professioneel geleid electoraal bedrijf waarin de gewone leden gedegradeerd werden tot klapvee en folderverspreiders. Terwijl die folderaars aan de basis met hun veel directere band met potentiële kiezers de partij hadden kunnen behoeden voor het langzame maar gestage verlies van steun onder de lager opgeleide en  lager betaalde kiezers. Die voelden zich meer en meer in de steek gelaten, ‘verweesd’, om een term van de concurrent over te nemen. En als ze al niet volledig afhaakten, zochten ze hun heil bij de populisten. Totdat er uiteindelijk voor de PvdA minder dan tien zetels in de Tweede Kamer overbleven.

Lessen trekken

Het is jammer dat Hellema en Van Lith naast al die gesprekken met prominenten niet ook nog een paar, al dan niet inmiddels weggelopen, leden en kiezers aan het woord hebben gelaten. Het zou toch interessant zijn de evaluatie van de partij-incrowd te leggen naast de standpunten en de bevindingen van de leden en kiezers voor wie zij dachten op te komen. Als dat niet allemaal in dit ene boek kon kan er misschien nog een tweede komen. Want de PvdA is er nog steeds niet in geslaagd lessen te trekken uit deze geschiedenis. Dit boek gaat niet verder dan 2002, het einde van paars. Maar noch Wouter Bos, noch Diederik Samsom lijken veel geleerd te hebben van de omslag van hun partij in de voorafgaande jaren. Ook dat is een pijnlijke conclusie die na lezing van dit boek overblijft.

Dat hadden we nooit moeten doen‘ is een must-read voor iedereen die begaan is met de politieke democratie in Nederland. Het maakt vooral duidelijk dat politieke keuzes om meer bezinning en verantwoording vragen. De verleiding om mee te gaan met dominante ideologische trends blijft groot en vereist tegenwicht, tegenspraak, debat en onderzoek. Dat past allemaal slecht in het huidige vluchtige politieke klimaat waarin de waan van de dag het wint van de degelijke analyse. Juist daarom is even terugkijken en constateren wat je beter niet had kunnen doen van het grootste belang. ‘We steken zo veel energie in het meeregeren en meebesturen dat we geen tijd overhouden om na te denken’, verklaarde Frans Timmermans.  Welnu maak daar dan nu maar eens tijd voor, zou ik zeggen, en neem de lessen uit dit boek serieus.