Corona-Crisis – Verschijnt Na De Pandemie De Anarchie?
In de aankondiging op Libertaire Orde van de publicatie van het tweede nummer van de Duitse tijdschrift espero, beloofde ik een apart item te maken van het artikel van Jochen Schmück getiteld ‘Verschijnt na de pandemie de Anarchie?’. Hieronder treft u dit aan in de vorm van een samenvatting van zijn bijdrage. Het levert een opzet voor een discussie over anarchisme. Jochen Schmück is een Duitse socioloog die zich al lange tijd met het anarchisme bezighoudt. Hij is een van de oprichters van de Duitstalige Anarchisme databank (DadA). Met hem wordt door die site een vraaggesprek gehouden na het tienjarige bestaan daarvan, getiteld ‘Alles bleibt Anders’.
(Door Thom Holterman, van zijn website Libertaire Orde)
De samenvatting van het artikel in espero dat hier onder volgt, is integraal te lezen in het tijdschrift; klik op: espero. [ThH]
Oude-School Anarchisme
Schmück wijst in het tweede nummer van espero erop dat al ver vóór de pandemie er anarchie voorkwam. Hij denkt dan aan de aanwijzingen daarvoor te vinden bij een aantal libertaire antropologen en etnologen zoals Christian Sigrist, Pierre Clastres, Hermann Amborn. Maar komt er ná de pandemie anarchie? In de optiek van regeringen en hun adviseurs kan het, dat zij ‘anarchie’ opgeroepen als schrikbeeld. Daar wil Schmück zich verder niet mee bezighouden. Hij heeft de positieve opvatting van anarchie op het oog voor een post-corona tijdperk. Welk type anarchisme en anarchisten is daarvoor geëigend?
Hij vraagt zich dat af om de volgende reden. In Duitsland komt men verschillende typen anarchisten tegen, als het over beoordeling van corona-maatregelen gaat Hij ziet dan dat het niet zo zeer de anarchisten en ‘extreem libertairen’ zijn, die zich zorgen maken over de statelijke ‘veiligheidskrachten’. Naar buiten komen vooral de protesten van corona-ontkenners, verzameld in een bont gezelschap van extreemrechts (aanhangers van AfD, PEGIDA, NPD en ‘rijksburgers’, aanhangers van komplottheorieën, de antisemitische QAnon-beweging, esoterie-aanhangers). In het kielzog daarvan kom je wat oud-hippies en een handvol libertairen tegen, die meenden aan dit carnaval van corona-waanzin mee te moeten doen. Voor het ontwikkelen van een positieve opvatting over anarchie kan je die vergeten.
Daarnaast onderkent Schmück wat hij noemt de oude school van het internationale anarchisme. Daarvoor gebruikt hij ook de term ‘oude-school-anarchisme’. Die ‘school’ reageerde op de controle- en repressiemaatregelen van de staat, die in de loop van de corona-crisis werden ingevoerd, met de verwachte anti-etatistische reflexen. Velen onder hen zien in die maatregelen de opmaat naar de invoering van een moderne totalitaire superstaat. Zo kan men het zeker zien, zegt Schmück. Dit betekent dat hij dit inzicht op zich niet verwerpt. Maar helaas brengt dit inzicht ons niet veel verder, noch in de huidige corona-crisis, noch in de toekomst. Want, en daar draait het nu om, zo vraagt Schmück: wat zouden de concrete anarchistische alternatieven zijn voor de overheidsmaatregelen om de pandemie in te dammen? Zaken als afstand houden, handen wassen, grote verzamelingen van mensen voorkomen, voorlopig op jezelf blijven, zijn zonder staat onder elkaar te regelen, ongetwijfeld. Echter waar zijn de anarchistische structuren en instellingen, die de staatsstructuren en -instellingen zouden kunnen vervangen in een wereldwijde catastrofe als de huidige corona-pandemie? Dat moet wel georganiseerd worden. Zijn de oude-school-anarchisten daar klaar voor?
Evenzo onbevredigend vindt Schmück de reacties van degenen links van de libertairen. Die zijn doordrenkt van de tradities van de revolutionaire klassenstrijd. Zij hopen op een heropleving van die strijd als gevolg van de corona-crisis. Dat zal (misschien) een verandering in de klassenstructuur teweeg brengen en mogelijkheden opleveren voor een revolutionaire verandering van het systeem. Zeker, de crisis veroorzaakt een duidelijke intensivering van de sociale tegenstellingen tussen rijke en arme, machtige en machteloze, hoogontwikkelde en onderontwikkelde landen enz. Echter, aangezien het politieke machtsevenwicht op dit moment is gevormd, is het zeer waarschijnlijk dat de reactiekrachten als overwinnaars uit deze politieke conflicten tevoorschijn zullen komen. In ieder geval is die kans groter dan dat die strijd ons op korte termijn perspectieven biedt voor een revolutionaire transformatie van samenlevingen. Laat staan dat die transformatie onder leiding van vorenbedoelde revolutionairen gebaseerd zou zijn op libertaire principes…
Levend anarchisme
Naast deze weinig bemoedigende verschijnselen, ziet Schmück ook positieve. Zo merkt hij op dat anarchisten met genoegen kennis namen van het volgende. Na het uitbreken van de corona pandemie werd er plotseling zelfs in de bourgeois mainstream media gesproken over het anarchistische principe van ‘wederzijdse hulp’. Dat werd soms zelfs terecht met de naam van Peter Kropotkin (1842-1921) geassocieerd, de Russische stichter van het anarchistische communisme. Schmück werkt dit uit waarbij hij mede wijst op Gustav Landauer (1870-1919). Die had de visie geformuleerd van een levend anarchisme, geworteld in het echte sociale leven. Voor Landauer was anarchie geen utopisch project voor de toekomst. Volgens hem is anarchie mogelijk op elk moment en overal waar mensen zich anders organiseren, zich anders tot elkaar verhouden. Hij bedoelt daarmee dat mensen buiten de staat, het kapitalisme en het grootschalige industrialisme om met elkaar gaan samen handelen en wel volgens beginselen van wederkerigheid, solidariteit, samenwerking, zelfbeschikking, vrije vereniging en federatie.
De gerenommeerde historicus van het anarchisme, Max Nettlau (1865-1944), zag dit op een vergelijkbare manier als Landauer. Voor Nettlau moet het anarchisme nauw verbonden zijn met het echte sociale leven van het volk. Hij omschreef dat als volgt: ‘Anarchisme is het leven in al zijn veelzijdigheid, vrij van de ziekte van het gezag en de staat, eigendom, religie, nationaliteit en andere parasieten. Het leven zal zich bewegen tussen collectieve en individuele activiteit, solidariteit en vrijheid, vrij communisme en individualisme in eindeloze variaties en nuances.’
Schmück verbindt dit alles met het heden door op het volgende te wijzen. Natuurlijk vinden alle anarchisten het geweldig dat hun ideeën en concepten in de nasleep van de corona-crisis op dit moment een breder maatschappelijk draagvlak hebben dan in de afgelopen vijf decennia het geval is geweest. En het is ook niet verkeerd om te beweren dat de anarchie – gezien het prehistorische verleden van de mensheid – een echt sociaal succesmodel is geweest in de geschiedenis van de mensheid. Het heeft een samenlevingsmodel geleverd dat al honderdduizend jaren voor een grote mate van stabiele, evenwichtige sociale verhoudingen tussen mensen en ook tussen de mens en zijn omgeving gezorgd heeft.
Waar Schmück een verbinding legt tussen ‘anarchie’ uit het prehistorische verleden en het heden, is het hem te doen om de onderkenning van de nog bestaande rudimenten van de oorspronkelijke anarchie uit de voorstatelijke tijd. De mensheid moet die opnieuw ontdekken. Daarbij gaat het hem niet om een terugkeer naar het stenentijdperk. Het gaat erom van daaruit het anarchisme te herschrijven, niet gehinderd door de ideologische en politieke ballast van een recent verleden. De initiatieven voor wederzijdse hulp die tijdens de corona-pandemie overal ter wereld aan het licht zijn gekomen, zijn een goed voorbeeld van de anarchie die diep geworteld is in onze sociale verhoudingen. Die kan ons dienen als basis voor de oprichting en uitbreiding van allerlei soorten sociale organisaties en instellingen in de anarchistische geest van solidariteit en afwezigheid van macht.
Pragmatisch anarchisme
Nadat Schmück dit vervolgens met behulp van enkele voorbeelden heeft uit gelegd, wijst hij op libertaire antropologen en etnologen die hij in het begin al noemde. Het zijn mensen met kennis van de culturen van staatloze of staatsverwerpende volkeren. Daardoor hebben zij een getraind oog gekregen voor de geleefde anarchie in het dagelijks leven van mensen die in moderne staatssamenlevingen bijeen zijn gedrongen. In de geschiedenis van het traditionele anarchisme heeft deze antropologische gevormde visie op de geleefde anarchie van pre-staats- of staatsverwerpende volkeren tot voor kort een onbeduidende rol gespeeld. Het heeft nauwelijks nog zijn weg gevonden naar de theorievorming van het moderne anarchisme.
Zo haalt Schmück de te vroeg gestorven Amerikaanse libertaire antropoloog David Graeber aan, die in een bijdrage van 2011 voor de Arabische tv-zender Al Jazeera uitleg geeft over de mede door hem opgerichte Occupy-Wall-Street-beweging. Vooral de weigering om een interne hiërarchie te creëren, bracht het anarchistische karakter van deze beweging tot uitdrukking. In plaats daarvan werd een directe democratie op basis van consensus ingevoerd, wat Graeber dan nader beschrijft. Het commentaar dat Schmück erop laat volgen geeft de algemene betekenis weer van de woorden van Graeber.
‘Dit is een herkenbaar pragmatisch begrip van anarchisme dat hier wordt toegepast. Ook de achtergrond van antropologische en sociologische inzichten waarop dit libertaire organisatiemodel en zijn anarchistische manier van besluitvorming zijn gebaseerd, is duidelijk te zien. Het is een anarchisme dat gebaseerd is op het dagelijks leven van de mensen en dat tot doel heeft de oude wortels van de anarchie, zoals het sociale principe van wederzijdse hulp, in de burgermaatschappij te herontdekken en nuttig te maken voor het heden. Net als het traditionele anarchisme is dit nieuwe pragmatische anarchisme gericht op de reorganisatie van de burgermaatschappij volgens libertaire principes. Dit sluit niet uit dat, waar dit vandaag de dag mogelijk en ook zinvol is, de volgens libertaire principes georganiseerde maatschappelijke instellingen af en toe ook samenwerken met de bestaande gemeentelijke overheidsinstellingen. Men kan dan denken aan sociale- en gezondheidszorg of cultuur, om deze instellingen van de staat te vervangen door vrije maatschappelijke instellingen waar dit mogelijk is’, aldus Schmück.
Opmerkelijk is dat na de Tweede wereldoorlog sommige anarchisten eenzelfde soort voorstelling ontwikkelden (denk aan Rudolf Rocker). Zij wilden niet de fouten uit het verleden maken maar opnieuw beginnen. Zij grepen daarmee in feite terug naar ideeën die al door Gustav Landauer en Max Nettlau en andere vertegenwoordigers van een ‘anarchisme zonder franje’ waren ingebracht. Dat was dan een halve eeuw eerder, ten behoeve van de discussie binnen de internationale anarchistische beweging van die tijd. In Duitsland werd die latere ontwikkeling ‘Revisionistischer Anarchismus’ genoemd. Vanaf de jaren 1960, vooral in het Engelstalig gebied, ‘pragmatisch anarchisme’. Het duidelijkste was de invloed van het pragmatisch anarchisme voelbaar bij de Engelse anarchisten Colin Ward en Nicolas Walter, zoals die dat in de jaren 1960 propageerde. Het duikt vervolgens vanaf 1965 mede op in Nederland, in de ontstane neo-anarchistische beweging van de provo’s, somt Schmück op.
Met dit openingsstuk in espero is het niet meer verwonderlijk daaronder dan de vraaggesprekken te vinden met de libertaire antropoloog David Graeber en een van de oprichters van de provo-beweging Roel van Duyn. Opvallend is dat de nadruk zo op de antropologische inbreng in het anarchisme ligt. Zelf bracht ik als een van de exponenten van het pragmatisch anarchisme, in de afgelopen weken en maanden, de actualiteitswaarde van het Duitse jaarboek Unter dem Pflaster liegt der Strand onder de aandacht. Juist daarin, tussen de jaren 1974-1985, voltrok zich een antropologisering van het libertaire denken. De tijd is er nu zeker rijp voor…
Thom Holterman
[Samenvatting en bewerking van de bijdrage van Jochen Schmück, ‘Kommt nach der Pandemie die Anarchie?’, in: esperonr. 2, januari 2021, p. 13-64.]