Ga naar de inhoud

Chomsky: mensen moeten zich verzetten

De recente tweede editie van Noam Chomsky’s ‘OCCUPY: Class War, Rebellion and Solidarity’ is uitgebreid met een lang interview met ’s werelds meest bekende politieke criticus. Hij spreekt daarin onder meer over democratische machten in de Amerikaanse geschiedenis, over vakbonden, over niet-stemmers, over postdiensten, over scholieren, milieubeleid, coöperaties, public relations… Hier volgt een uittreksel.

27 min leestijd

(Oorspronkelijk verschenen bij dewereldmorgen.be)

(Opmerkingen tussen haakjes zijn eigen toelichtingen bij de vertaling)

Een artikel met de titel Gangster Bankers: Too Big to Jail door Matt Taibbi recentelijk (op 14 februari 2012) gepubliceerd in Rolling Stone, beweert dat de regering bang is om machtige bankiers, zoals zij die (de grote Amerikaanse zakenbank) HSBC leiden, te vervolgen. Taibbi zegt daarin dat er “een klasse bestaat die gearresteerd kan worden en een klasse die men niet kan arresteren.” Hoe kijkt u aan tegen de huidige gang van zaken in de klassenstrijd in de VS?

“Wel, er woedt hier altijd een klassenstrijd. De VS is een maatschappij die in buitengewone mate gebaseerd is op ondernemen, veel meer dan andere samenlevingen. Het bedrijfsleven is er erg klassegericht  er wordt constant een bittere klassenstrijd uitgevochten om de macht van de grote bedrijven te vergroten en de oppositie daartegen uit te schakelen. Af en toe wordt dit ook erkend.

Wij gebruiken de term ‘arbeidersklasse’ niet, de term is hier taboe. Je wordt verondersteld om ‘middenklasse’ te zeggen, zodat we minder snel zouden doorhebben dat er wel degelijk een klassenstrijd aan de gang is.

Het klopt dus dat hier een klassenstrijd woedde, die van één kant komt, omdat de andere kant ervoor koos om niet deel te nemen aan deze strijd.Dit had als gevolg dat de leiding van de vakbonden er jarenlang naar streefde overeenkomsten te sluiten met de grote bedrijven, waarbij de bij hen aangesloten werknemers  bijvoorbeeld de autoarbeiders  bepaalde voordelen zouden krijgen zoals redelijke lonen, gezondheidszorg,enzovoort.

Er werd door die aanpak niet ingegrepen in de algemene klassenstructuur zelf. Dat is dan ook een van de redenen waarom Canada wel over nationale sociale zekerheid beschikt en de VS niet. Dezelfde vakbonden aan de andere kant van de grens eisten immers wel een zorgprogramma voor iedereen (voor alle werknemers, dus ook zij die niet bij de vakbonden aangesloten zijn en ook voor werknemers in alle andere bedrijven).

Hier onderhandelden ze enkel over een zorgprogramma voor henzelf en dat kregen ze. Natuurlijk is dit een overeenkomst die de grote bedrijven zo kunnen verbreken wanneer ze maar willen, en tijdens de jaren 1970 waren ze dat ook van plan. We hebben kunnen zien wat er sinds dan allemaal gebeurd is.

Dit is slechts een klein onderdeel van een lange en ononderbroken klassenstrijd tegen de werknemers en de armen. Het is een echte oorlog die gevoerd wordt door een zeer op de instandhouding van de klassenverschillen gerichte economische klasse en daardoor ook een van de voornaamste oorzaken van de ongebruikelijke geschiedenis van de Amerikaanse arbeidersbeweging. Georganiseerde arbeidsstrijd werd in de VS herhaaldelijk en bijzonder grondig onderdrukt, waardoor het een veel gewelddadigere geschiedenis heeft moeten ondergaan dan in vele andere landen.

Aan het einde van de negentiende eeuw hadden we hier de grote vakbondsorganisatie, Knights of Labor (‘Ridders van de arbeid’) en bovendien was er een radicale populistische boerenbeweging. Nu valt dat nog moeilijk te geloven, maar ze hadden hun basis in Texas en ze waren echt radicaal. Ze ijverden voor eigen banken, eigen coöperaties, zelfcontrole over alle transacties en de handel. Dit groeide snel uit tot een grote beweging die zich verspreidde over de belangrijke landbouwgebieden.

De Farmers’ Alliance (‘Boerenbond’) heeft geprobeerd om zich te verbinden aan de Knights of Labor, wat tot een grote klassengebaseerde organisatie had kunnen leiden, indien men dit verbond tot een goed einde had kunnen brengen. Helaas werden de Knights of Labor gewelddadig vernietigd en de Farmers’ Alliance op andere manieren uit elkaar gerukt. Dit had tot gevolg dat een van de grootste democratische machten in de Amerikaanse geschiedenis grotendeels werd vernietigd.

Daar waren verschillende aanleidingen voor. Eén daarvan was dat de Burgeroorlog (de oorlog tussen de noordelijke en zuidelijke staten, 1861-1865) eigenlijk nooit beëindigd werd. Een van de gevolgen van de Burgeroorlog was dat de politieke partijen die er uit ontstonden in feite sektarische partijen waren. De slagzin toen was: “Je stemt zoals je schiet”. Zo zit het (de Amerikaanse politieke cultuur) vandaag nog steeds in elkaar.

Laat ons eens kijken naar de rode (Republikeinse) en de blauwe (Democratische) staten tijdens de laatste verkiezingen: het lijkt wel de kaart van de Burgeroorlog. Ze hebben hun partijlabel veranderd, maar voor de rest is het precies hetzelfde gebleven: het zijn sektarische partijen die niet gebaseerd zijn op klassen, omdat ze op andere manieren zijn onderverdeeld. Daar bestaan heel wat verklaringen voor.

De enorme voordelen die aan de zeer rijken werden gegeven, de privileges van de zeer rijken hier, wegen veel meer door dan die in andere, vergelijkbare samenlevingen. Die privileges maken deel uit van de huidige klassenstrijd. Kijk maar naar de salarissen van CEO’s. CEO’s hier zijn niet bepaald productiever of briljanter in Europa. Het loon, de bonussen en de enorme macht die ze hier krijgen, zijn echter compleet buiten proportie. Ze vormen waarschijnlijk zelfs een aanslag op de economie en ze worden zelfs nog machtiger, omdat ze ook de controle hebben verworven over de besluitvorming van het overheidsbeleid.

Dat is waarom we al onze aandacht besteden aan (het beheersen van) de schuldenlast en niet aan tewerkstelling, wat toch zeer belangrijk is voor de bevolking. Dat laatste interesseert de banken echter niet, dus wie maalt erom? Het illustreert ook hoe het volledige democratische systeem aanzienlijk versplinterd is.

Dat verklaart waarom de mensen hier tegenwoordig in de statistieken op dezelfde manier ruwweg volgens inkomensniveau of salaris worden geklasseerd. De 70 procent onder aan de ladder is vrijwel rechteloos; zij hebben bijna geen invloed op het beleid. Hoe hoger je je bevindt op deze schaal, hoe meer invloed je uitoefent. Helemaal aan de top ben je eigenlijk gewoon de leider van de hele show.

Een goed onderwerp om te onderzoeken, als dat mogelijk zou zijn, is uitzoeken “waarom mensen niet gaan stemmen.” Het aantal niet-stemmers is hier hoog, grofweg 50 procent, zelfs bij presidentiële verkiezingen  en dat is dan nog veel hoger dan tijdens de andere (verkiezingen).

Er bestaan studies over de levensopvattingen van de mensen die niet gaan stemmen. Eerst en vooral identificeren ze zich vooral met de Democratische Partij. Als je bovendien naar hun verwachtingen ten opzichte van het leven kijkt, dan zijn ze in feite vooral sociaaldemocraat. Ze willen een baan, ze willen sociale rechten, ze willen dat het overheidsbeleid zich bezighoudt met de organisatie van sociale diensten, enzovoort.

Ik veronderstel daarnaast dat ze minstens voor een deel niet willen gaan stemmen vanwege de belemmeringen die er bestaan om effectief te gaan stemmen. Dat is allesbehalve een groot geheim. De Republikeinse Partij doet er echt alles aan om te voorkomen dat mensen gaan stemmen. Immers, hoe meer er mensen gaan stemmen, hoe meer moeilijkheden zij krijgen.

Er zijn daarnaast nog andere redenen waarom mensen niet gaan stemmen. Ik vermoed, maar ik weet niet hoe ik het kan bewijzen, dat een deel van de reden waarom mensen niet gaan stemmen, is dat ze gewoon aanvoelen dat hun stem geen enkel verschil zal maken, dus waarom de moeite doen?

Zo krijg je dan een soort van plutocratie waarin de publieke opinie nauwelijks van tel is. Wat dat betreft is er niet echt veel verschil met andere landen, het fenomeen is hier enkel extremer. Het is vooral véél extremer. Dus ja, er is hier een constante klassenstrijd bezig.

Wat hier met de vakbonden gebeurde, is daarbij cruciaal, want dit was de basis voor de organisatie van eender welke volksoppositie tegen de macht van het kapitaal. Precies daarom moesten ze ontmanteld worden. Tijdens de jaren 1920 werd de arbeidersbeweging vrijwel gebroken door Wilsons Red Scare (‘rode afschrikking’, een slogan van president Wilson, 1913-1921) en andere toestanden.

Tijdens de jaren 1930 stak dit fenomeen opnieuw de kop op. Het werd de drijvende kracht achter de New Deal, samen met de oprichting van de CIO (de syndicale koepelorganisatie Congress of Industrial Organizations) enzovoort. Aan het einde van de jaren 1930 begon de economische elite zich te organiseren om hiertegen te reageren.

Ze begonnen ermee, maar konden niet veel uithalen tijdens de Tweede Wereldoorlog, omdat toen een status quo heerste. Onmiddellijk na de oorlog werd hun strijd opnieuw in gang gezet met de Taft-Hartley Act (de wet van 1947 die de al bij al nog steeds beperkte macht van de vakbonden nog meer aan banden legde, genoemd naar de twee politici die het wetsvoorstel opstelden) en enorme propagandacampagnes, die heel effectief waren.

De jaren erna slaagde men erin om de kracht van de vakbonden en de werknemers in het algemeen volledig te ondermijnen. Vandaag zien we dat de graad van syndicale organisatie in de privésector heel laag is. Deels is dat omdat, sinds (president Ronald) Reagan (1981-1989) de overheid aan de werkgevers min of meer heeft gezegd dat ze vanaf nu “de wetten kunnen overtreden, en wij gaan daar niks tegen doen”.

Onder (president Bill) Clinton (1993-2001) heeft NAFTA (het Noord-Amerikaanse Vrijhandelsakkoord tussen de VS, Canada en Mexico) de werkgevers in staat gesteld om de vakbonden op illegale wijze te ondermijnen met het dreigement hun bedrijven naar Mexico te verhuizen. Het aantal illegale initiatieven door werkgevers schoot vanaf dan de hoogte in. Wat nog overbleef, waren de vakbonden in de openbare sector. Die zijn onderhevig aan een tweeledige aanval.

Ze werden nog min of meer beschermd dankzij federale wetten ter bescherming van de vakbonden van de openbare sectoren, maar nu worden die langs twee kanten aangevallen. Wanneer Obama nu een loonsbevriezing voor federale werknemers uitvaardigt, dan is dat in feite een belasting op de federale ambtenaren. Het komt immers neer op hetzelfde.

Natuurlijk komt dit juist op het moment dat ‘wij’ zeggen dat we de belastingen op de superrijken niet kunnen verhogen. Neem de laatste belastingovereenkomst waarvan de Republikeinen beweren dat ze eerder toch ‘al meer belastingverhoging hebben gegeven’. Kijk nu eens goed naar wat er is gebeurd. De loonsbelasting verhogen, wat een belasting is op de werknemers, is een veel grotere belastingverhoging dan de verhoging van de belasting op de superrijken. Dat gebeurde echter heel stilletjes, want ‘naar zo’n dingen kijken we niet’.

Hetzelfde is over de hele lijn aan het gebeuren. Er worden gigantische inspanningen gedaan om de sociale zekerheid, de openbare scholen, de postkantoren – alles wat ten dienste staat van de gewone bevolking – te ontmantelen. Vooral de aanval tegen de Amerikaanse postdiensten kan bijna surrealistisch genoemd worden.

Ik ben oud genoeg om me de Grote Depressie (de wereldwijde economische crisis van de jaren 1930) te kunnen herinneren, een tijd waarin de overheid echt arm was, maar de post nog steeds werd bezorgd. Tegenwoordig moeten postkantoren, sociale zekerheid en openbare scholen ontmanteld worden, omdat ze gezien worden als instellingen gebaseerd op een principe dat als extreem gevaarlijk wordt beschouwd.

Iets aan andere mensen geven, dat is dus een heel gevaarlijk idee. Als je om andere mensen geeft, dan zou je wel eens kunnen gaan proberen om jezelf te gaan organiseren om de bestaande macht en autoriteit te ondermijnen. Dat gaat nooit gebeuren als je enkel om jezelf bekommerd bent. Je zal dan misschien wel rijk kunnen worden, maar je geeft geen bal om waar andere mensen hun kinderen naar school kunnen brengen, of ze zich te eten kunnen veroorloven, en zulke dingen.

In de VS noemen we dat ‘absolute individuele vrijheid’ om een of andere bizarre reden. Ik bedoel, het is eigenlijk vooral heel erg autoritair. Deze doctrine is echter van uiterst belang voor machtssystemen die de bevolking willen versnipperen en ondermijnen.

Dat is waarom de vakbonden de slagzin ‘solidariteit’ hanteerden, ook al maakten ze hem zelf niet helemaal waar. Dat is dan ook wat echt belangrijk is: solidariteit, wederzijdse hulp, zorgen voor een ander, enzovoort. Het is dus echt cruciaal voor een machtssysteem om dit ideologisch te ondermijnen, bijgevolg wordt daar heel veel werk van gemaakt.

Zelfs de pogingen om de consumptie te stimuleren zijn een poging om dat idee te ondermijnen. Een samenleving gebaseerd op de marktideologie brengt immers automatisch het ondermijnen van de solidariteit met zich mee. In het marktsysteem heb je bijvoorbeeld de volgende keuze: je kan een Toyota kopen of een Ford, maar je kan geen metro kopen, want dat staat niet in de aanbieding.

Markteconomieën bieden geen gemeenschappelijke goederen aan. Ze bieden uitsluitend particuliere consumptie aan. Als je een metro wil, dan zal je samen moeten komen met andere mensen en een collectieve beslissing moeten nemen. Anders zal dit simpelweg geen optie zijn binnen een marktsysteem. Terwijl het democratische systeem meer en meer uitgehold wordt, zal dit minder en minder een optie blijken binnen het openbare systeem. Al deze dingen komen samen in één punt en maken allemaal deel uit van de algemene klassenstrijd.”

Kunt u ons wat meer inzicht geven in hoe de arbeidersbeweging hier in de VS opnieuw opgebouwd kan worden?

“Wel, dat is al gebeurd. Telkens de beweging werd aangevallen – en zoals ik al zei, in de jaren 1920 eigenlijk bijna werd vernietigd – slaagde men er, dankzij de inspanningen van de bevolking, in om de beweging weer op poten te zetten.

Dat kan weer gebeuren. Het gaat niet gemakkelijk zijn. Er zijn immers institutionele, ideologische en culturele hindernissen. Een groot probleem is dat de blanke arbeidersklasse gewoon aan haar lot werd overgelaten door het politieke systeem. De Democraten proberen niet eens meer om ze te organiseren.

De Republikeinen beweren dat ze dat wel doen. Zij krijgen daarvoor dan ook de meeste stemmen. Ze doen dit echter met zaken die niets met economie te maken hebben, niets met arbeid. Zij proberen hen dikwijls te mobiliseren voor zaken die met racisme en seksisme enzo te maken hebben.

Op die manier heeft de libertaire politiek van de jaren 1960 behoorlijk wat schade aangericht door de manier waarop sommige van die zaken werden uitgevoerd. Er bestaan hier heel wat goede studies over.

Neem het concept busing (de federale overheid verplichtte de deelstaten het vervoer van schoolkinderen naar scholen buiten hun eigen wijk te organiseren, om zo raciale integratie te bevorderen’). Uiteraard was dat een goed idee, als je een einde wilde maken aan (raciaal) gesegregeerde scholen. Het heeft echter duidelijk niet gewerkt. De scholen van vandaag zijn  waarschijnlijk door nog heel wat andere redenen  meer gesegregeerd dan vroeger. De manier waarop dat oorspronkelijk werd aangepakt, heeft vooral de solidariteit tussen de verschillende sociale klassen ondermijnd.

Neem Boston (de stad waar Chomsky woont en werkt). Hier bestond een programma ter bevordering van integratie in de scholen door middel van busing. De uitvoering werd beperkt tot stedelijk Boston, het centrum van de stad. Zwarte kinderen werden dus naar Ierse wijken gestuurd, en omgekeerd, maar de buitenwijken werden er niet bij betrokken. De buitenwijken waren welvarender op professioneel vlak enzovoort en hoorden er niet bij.

Wel, wat gebeurt er, denk je, wanneer je zwarte kinderen naar Ierse wijken stuurt? Wat gebeurt er wanneer sommige Ierse werknemers van de telefoonmaatschappij, die hun hele leven hebben gewerkt en nu eindelijk een klein huis hebben kunnen bouwen in de wijk waar ze hun kinderen naar de plaatselijke school willen sturen en waar ze willen supporteren voor de plaatselijke voetbalploeg en een gemeenschap willen uitbouwen enzovoort?

Opeens worden hun kinderen naar ergens anders gestuurd en komen er zwarte kinderen in hun plaats. Hoe denk je dan dat minstens een deel van die mannen zich gaan voelen? Minstens een deel van hen zal racist worden. De buitenwijken worden niet bij het busing-programma betrokken, dus kunnen ze zich aan verkneukelen over hoe racistisch die anderen ginder wel zijn. Dit patroon verspreidde zich over het gehele land.

Hetzelfde is gebeurd op het vlak van vrouwenrechten. Wanneer je een arbeidersklasse hebt die echt onder druk staat, weet je, dan gaan mensen zeggen dat hun rechten ondermijnd worden, dat hun banen ondermijnd worden. Misschien het enige waar de blanke werkman zich nog aan kan optrekken, is dat hij gezinshoofd is. Juist dat wordt nu van hem afgenomen en hij krijgt er niets voor in de plaats. Hij maakt geen deel uit van het beleid dat moet ijveren voor vrouwenrechten.

Dat is geen probleem voor universiteitsprofessoren (zoals Chomsky), het is echter een ander paar mouwen bij de arbeidersklasse. Het zou bovendien ook anders kunnen. Het hangt er van af hoe de dingen worden aangepakt. Het werd echter aangepakt op een manier die de solidariteit heeft kapotgemaakt. Er zijn verschillende factoren die hier invloed op hebben, maar momenteel gaat het echt wel moeilijk worden om de arbeidersklasse nog georganiseerd te krijgen op basis van wat hen echt aanbelangt: gemeenschappelijke solidariteit, gemeenschappelijk welzijn.

Aan de andere kant, het zou niet echt moeilijk moeten zijn, want deze standpunten worden door bijna de hele bevolking geprezen. Als je kijkt naar de leden van de Tea Party, de soort die zegt, ‘Haal de regering uit mijn nek, ik wil een kleine overheid’ en zo. Als je hun levensovertuiging bestudeert, dan blijkt dat ze vooral sociaaldemocraat zijn. Weet je, mensen zijn nu eenmaal humane wezens. Ja dus, je wil meer geld voor de gezondheidzorg, voor steun, voor mensen die het nodig hebben enzovoort enzoverder, maar ‘Ik wil de regering uit mijn nek, haal ze weg’ en navenante standpunten zijn lastig om te overwinnen.

Sommige enquêtes zijn behoorlijk verbazingwekkend. Er werd er een uitgevoerd in het Zuiden, net voor de presidentiële verkiezingen. Enkel zuidelijke blanken werden bevraagd, geloof ik, over de economische plannen van de beide kandidaten, Barack Obama en Mitt Romney.

De zuidelijke blanken beweerden dat ze de voorkeur gaven aan Romneys plan, maar wanneer hen dan specifieke details van dat plan werden voorgelegd, dan bleek dat ze elk van die details afwezen. Wel, dat is dus het resultaat van goede propaganda, mensen zover krijgen dat ze niet langer meer kijken naar wat goed voor hen is, en nog minder naar wat goed is voor de gemeenschap of de klasse waartoe ze behoren. Die mentaliteit veranderen, dat gaat veel werk kosten. Ik denk niet dat het onmogelijk is, maar het gaat zeker niet vanzelf gebeuren.”

In een recent artikel over de Magna Carta en de Carta de Foresta (‘Oorkonde van het Woud’, een onderdeel van de Magna Carta, waarin de gemeenschappelijke rechten van de plattelandsbevolking op de producten van de bossen werd vastgelegd, iets waar de adel zich steeds tegen had verzet, in feite de eerste historische beslissing om gemeenschappelijke rechten van het leefmilieu te bepalen) bespreek je Henry Vane, die onthoofd werd omwille van een petitie die hij opgesteld had, waarin hij de macht van het volk “de originele” macht noemde, “van waaruit alle rechtvaardige macht ontstaat”. Bent u het eens met de stelling dat de door de overheid gecoördineerde repressie tegen Occupy vergelijkbaar was met de onthoofding van Vane?

“Occupy werd niet echt zachtaardig behandeld, maar we moeten nu ook weer niet overdrijven. In vergelijking met het soort van repressie dat we al gekend hebben, was dit niet eens zo erg. Vraag maar eens aan de mensen die deel uitmaakten van de burgerrechtenbeweging in de vroege jaren 1960, in het Zuiden om maar iets te noemen.

Dat was zo onvergelijkbaar repressief, enkel voor het opdagen op een anti-oorlogsdemonstratie werden mensen al belaagd met pepperspray en in elkaar geslagen enzo. Groeperingen van activisten worden onderdrukt. Machtssystemen aaien hen niet bepaald over de bol. Occupy werd zeer slecht behandeld, maar het ging er niet over – toch niet zo erg als bij andere bewegingen. Ik zou geen overdreven vergelijkingen willen maken. Er werden geen mensen onthoofd, omdat die ‘alle macht aan het volk’ riepen.”

Hoe kan je de Carta de Foresta in verband brengen met het milieuactivistische en inheemse verzet tegen de Keystone XL- pijpleiding?

“Gemakkelijk. De Carta de Foresta, dat ongeveer de helft van de Magna Carta omvat, is min of meer in de vergetelheid geraakt. Het ‘woud’ betekende echter niet enkel de bossen. Het betekende de gemeenschappelijke grond, de bron van voedsel en brandstof. Het was gemeenschappelijk eigendom, dus er werd voor gezorgd.

De bossen werd op gemeenschappelijke basis gecultiveerd en in goede staat gehouden, omdat ze het volk toebehoorden, hun bron van levensonderhoud en zelfs hun bron van waardigheid. Dat systeem ging langzaam ten onder in Engeland nadat men zich die gronden begon toe te eigenen. De staat deed pogingen om over te schakelen naar privé-eigendom van de grond en de daarbij behorende controle.

In de VS gebeurde dat op een andere manier, maar de privatisering kwam er op hetzelfde neer. Wat we hiervan hebben overgehouden, is het wijdverspreide geloof, die hier nu standaarddoctrine is, van wat Garrett Hardin ‘de tragedie van de volkseigendom’ noemde. Volgens deze opvatting horen dingen die gemeenschappelijk zijn, die geen private eigendom zijn, vernietigd te worden.

Het verleden toont ons echter het tegenovergestelde: wanneer dingen gemeenschappelijke eigendom waren, dan werden ze bewaard en goed onderhouden. Volgens de kapitalistische ethiek worden dingen die geen private eigendom zijn, verwoest. Dat is die ’tragedie van de volkseigendom’. Daarom dus moet je alles onder privécontrole plaatsen, er mag geen publiekseigendom zijn, want het publiek zal dat zogezegd toch maar kapotmaken.

Nu, hoe kan je dat in verband brengen met het milieuprobleem? Heel direct: het milieu is (van) de bevolking. Wanneer het milieu (van) het volk is – geen eigendom, maar iedereen maakt deel uit van de gemeenschap en maakt dus deel uit van het milieu – dan zal het bewaard worden, onderhouden en gecultiveerd voor de volgende generatie. Als het milieu privébezit is, dan zal het uit winstbejag vernietigd worden. Dat is wat privébezit inhoudt en dat is wat er vandaag aan het gebeuren is.

Wat je zegt over de inheemse volkeren (of ‘autochtone’, in het geval van de VS de ‘Indianen’, zoals ze door de Europese immigranten werden genoemd) is treffend. De hele mensheid wordt met een enorm probleem geconfronteerd. De kans op een serieuze catastrofe is niet ver af. We snellen af op een soort van kantelmoment, waarbij de klimaatverandering onomkeerbaar zal zijn. Het kan nog een paar decennia duren, misschien minder lang, maar de voorspellingen die we te horen krijgen, blijken steeds maar weer veel te optimistisch te zijn.

Het gaat echt om een serieus gevaar. Niemand met gezond verstand twijfelt hier nog aan. De gehele mensheid staat voor de eerste keer in haar rampzalige geschiedenis oog in oog met een reële totale bedreiging. Er zijn mensen die hier iets aan proberen doen en er zijn er die het alleen maar erger maken. Wie zijn deze mensen? Wel, diegenen die het beter proberen maken zijn de pre-industriële gemeenschappen, de pretechnologische samenlevingen, de inheemse volkeren, de First Nations (‘de eerste volkeren’). Over de hele wereld zijn dit de gemeenschappen die proberen om de rechten van de natuur te vrijwaren.

De vermogende samenlevingen, zoals de VS en Canada, gedragen zich daarentegen op manieren die de ramp zo snel mogelijk werkeklijheid zullen maken. Dat is wat het bijvoorbeeld betekent wanneer zowel de politieke partijen als de media enthousiast praten over ‘een eeuw van energieonafhankelijkheid’. ‘Energieonafhankelijkheid’ betekent helemaal niks, maar laten we het daar nu niet over hebben.

Een eeuw van ‘energieonafhankelijkheid’ betekent dat we er alles aan doen om elk klein stukje fossiele brandstof dat we op onze Aarde nog kunnen vinden, zullen gebruiken en opbranden. In samenlevingen waar grote groepen inheemse bevolking aanwezig zijn, Ecuador bijvoorbeeld, een olieproducent, probeert men steun te vinden om olie in de grond te houden. Ze zoeken fondsen om de olie te houden waar ze hoort.

Wij daarentegen willen alles uit de grond halen, zelfs olie uit teerzand, om het dan te verbranden, waardoor alles zo snel mogelijk zo slecht mogelijk wordt. Zo verkrijg je dus deze bizarre situatie waarin geschoolde, ‘vooruitstrevende’, beschaafde mensen iedereen zo snel mogelijk de keel trachten over te snijden, terwijl de inheemse, laaggeschoolde, armere bevolkingsgroepen trachten om te ramp tegen te houden. Moest er iemand ons van op Mars kunnen bezig zien, zou hij terecht zeggen dat onze soort krankzinnig was.”

Zelforganisatie lijkt mogelijk op kleine schaal binnen een vrije, op democratie gerichte gemeenschap. Denkt u dat dit ook mogelijk is op grotere schaal, met de mensenrechten en een kwalitatief leven als leidend principe? Welke gemeenschap die u al bezocht hebt, voldoet hier het meeste aan? Kan het best als voorbeeld gezien worden van wat er allemaal mogelijk is?

“Er bestaan heel wat mogelijkheden. Ik kan een paar voorbeelden geven van plaatsen die ik heb bezocht, waar zelforganisatie op grote, echt wel op grote schaal, werd toegepast. Neem Spanje bijvoorbeeld, dat zich in een enorme economische crisis bevindt. Eén deel van Spanje doet het relatief goed – dat is de coöperatie van Mondragón.

Dit is een grote samenwerking met eigen banken, industrie, huisvesting, allerlei dingen. Het is in handen van de werknemers, maar wordt niet door de werknemers beheerd. Er is hier dus sprake van een gedeeltelijke industriële democratie, binnen het grotere geheel van een kapitalistische economie.

Daar gebeuren dus ook nog heel wat lelijke dingen zoals de exploitatie van buitenlandse werkkrachten enzovoort. Op economisch en sociaal vlak echter bloeit deze coöperatie in vergelijking met de rest van de samenleving daar en met de andere grote bedrijven. Het gebeurt daar op grote schaal en het kan overal toegepast worden.

Het kan zeker hier toegepast worden. Er zijn zelfs al voorzichtige pogingen tot contact geweest tussen Mondragón en de United Steelworkers, (de Amerikaanse koepel van vakbonden van de staalindustrie), een van de progressievere vakbonden, om een plan te ontwikkelen om hier vergelijkbare structuren te installeren. Tot op zekere hoogte is het al in gang gezet.

Iemand die hier al heel wat over geschreven heeft is Gar Alperovitz, die betrokken is in de organisatie van werkgelegenheid in ondernemingen in delen van de oude Rust Belt, (de ‘roestgordel’ is een term die sinds de jaren 1980 wordt gebruikt om de industriële ondergang in het noordoosten van de VS te omschrijven). Dat is een behoorlijk succes en zou ontplooid kunnen worden als coöperatieve ondernemingen. Er bestaan echt geen grenzen aan wat kan, buiten de wil om er aan deel te nemen, en net dat is, zoals gewoonlijk, het probleem. Als je bereid bent om je aan je taak te houden en jezelf te controleren, dan bestaan er geen grenzen (aan wat mogelijk is).

David Hume (1711-1776) heeft eeuwen geleden eigenlijk een ietwat beroemde paradox gesteld. Hume was een van de grondleggers van het klassieke liberalisme. Hij was een belangrijke filosoof en een politieke filosoof. Hij zei dat wanneer je kijkt naar de verschillende maatschappijen in de wereld – eender welke – de werkelijke macht dan in handen is van hen die overheerst worden, hen die geregeerd worden.

Hume vroeg zich af waarom ze die macht dan niet gebruiken om de heersers omver te werpen en de controle over te nemen? Hij zei dat het antwoord wel moest zijn dat, in alle samenlevingen, de meest brutalen, de meest vrije mensen, zij die worden overheerst, kunnen gecontroleerd worden door hun mening onder controle te houden. Als je hun levensopvattingen en geloof kan controleren en ze vervreemd van elkaar kan houden enzovoort, dan zullen ze zich niet verzetten om je omver te werpen.

Dit vereist wel een toelichting. In de meer wreedaardige en repressieve samenlevingen is de controle over de mening in feite van minder belang, omdat je mensen kan slaan met de stok. Als samenlevingen vrijer worden, dan wordt dat daarentegen een probleem en dat merken we doorheen de geschiedenis. De samenlevingen waarin de meest uitgebreide propagandasystemen bestaan, zijn net ook de samenlevingen met de grootste vrijheid.

Het meest uitgebreide propagandasysteem ter wereld is de public relations-industrie, die ontstond in Groot-Brittannië en de VS. Honderd jaar geleden waren de dominante sectoren van mening dat het volk nu toch genoeg vrijheid had verkregen. Ze redeneerden dat het te moeilijk was geworden om mensen nog met geweld onder controle te houden. Dus moesten ze het voortaan doen door de levensopvattingen en meningen van het volk te manipuleren, door middel van propaganda en andere apparaten die versplintering en marginalisering in de hand werken. De Westerse machten zijn hier heel bedreven in geworden.

De reclame- en public relations-industrie in de VS is reusachtig. Vroeger, tijdens de meer eerlijke jaren, noemden ze dat nog gewoon ‘propaganda’. Nu klinkt dat niet meer zo vriendelijk, dus wordt die term niet meer gebruikt. Eigenlijk is het gewoon een groot propagandasysteem dat heel erg uitgebouwd is en zeer specifieke doeleinden heeft.

Eerst en vooral moet het de echte markten ondermijnen door de creatie van irrationele, onwetende consumenten die irrationele keuzes zullen maken. Daar gaat reclame immers over, wat het tegenovergestelde van wat een vrije markt zou moeten zijn. Iedereen die zijn televisie opzet, kan dat zelf zien. Dit heeft immers alles te maken met monopolisering en productdifferentiatie, allerlei dingen. Het draait vooral rond het feit dat je de bevolking moet aanzetten tot ondoordacht koopgedrag, waardoor ze vervreemd geraken van elkaar.

Zoals ik al zei, consumeren is iets individueels, het gebeurt dus niet uit solidariteit – daarom zie je geen reclamespots op tv die zeggen, ‘Laat ons samenkomen om een openbaar-vervoersysteem uit te bouwen.’ Wie gaat die reclame immers bekostigen?

Wat ze (de reclame-industrie) ook moet doen, op dezelfde manier, is de democratie uithollen. Dus creëren ze onwetende stembusgangers die ondoordachte beslissingen zullen nemen. Dat is immers waar het tijdens campagnes om draait. Miljarden dollars worden daar aan uitgegeven.

De gedachte die erachter zit, is de democratie aan flarden scheuren, de markten beperken tot een dienst voor de rijken, ervoor zorgen dat de macht geconcentreerd blijft, dat het kapitaal geconcentreerd blijft en dat het volk aangezet wordt tot irrationeel en zelfdestructief gedrag. Dit is inderdaad zelfdestructief, met alle dramatische gevolgen van dien.

Bijvoorbeeld, een van de eerste wapenfeiten van het Amerikaanse public relations-systeem in de jaren 1920 werd ‘toevallig’ geleid door de liberale progressieve Edward Bernays – een figuur die zeer werd geëerd door de presidenten Wilson (1913-1921), Roosevelt (1933-1945) en Kennedy (1961-1963).

Zijn (Bernays’) eerste grote succes (van de reclame-industrie) bestond erin vrouwen aan te zetten tot roken. In de jaren 1920 rookten vrouwen immers niet. Hier zat je dus met een groot deel van de bevolking dat geen sigaretten kocht. Dus betaalde hij jonge modellen om over Fifth Avenue in New York (toen de meest prestigieuze winkelstraat ter wereld) te paraderen met een sigaret in de hand.

Zijn boodschap aan de vrouwen was: ‘Wil je even aantrekkelijk zijn als een model? Dan zal je sigaretten moeten roken.’ Tot hoeveel miljoenen doden heeft dat niet geleid? Ik wil het niet eens uittellen. Dat werd dus als een overdonderend succes gezien.

Hetzelfde kan gezegd worden van de moorddadige inzet van bedrijfspropaganda voor tabak, asbest, lood, chemicaliën, vinylchloride, noem maar op. Het is gewoon schokkend, maar neen, public relations wordt aanzien als een zeer eerbaar beroep. Die industrie manipuleert mensen en ondermijnt hun kansen op menselijke samenwerking. Vandaar dus de paradox van Hume. Mensen moeten zich hier echter niet bij neerleggen. Je kan er wel degelijk doorheen zien en je ertegen verzetten.”

© 2012 Noam Chomsky en Zucotti Park Press

Zucotti Park Press (genoemd naar het park in New York waar Occupy in de VS begon) ontstond tijdens één van de vele bijeenkomsten van Occupy. Chomsky liet de auteursrechten voor zijn boek Occupy aan dit initiatief. Het boekje verkocht zo goed dat er nu een tweede geüpdate versie gepubliceerd wordt. Ook de opbrengst van dit boek gaat volledig naar de uitgever, die hiermee progressieve, niet-commerciële boeken een kans geeft.

Dit werd gepubliceerd op www.alternet.org en is vertaald door Sarah Wagemans. Overname van deze vertaling – uitsluitend voor niet-commerciële doeleinden – kan mits vermelding van deze oorspronkelijke vertaling en weblink naar het boek Occupy.