Armoede uitgelegd aan mensen met geld
Ik ben zelf bezig aan een boek over armoede. Het is dus met een meer dan gewone belangstelling dat ik het nieuwe boek van Tim ’s Jongers ben gaan lezen.
Dat deed deugd. Er zijn zoveel punten waarop onze meningen gelijk lopen, al drukt ’s Jongers dat allemaal veel voorzichtiger uit dan ik dat wil. De ergernis over het beleid, in Nederland om niet altijd dezelfde redenen als in België, de versnippering en het wantrouwen. De kritiek op het vele, vele onderzoek, zonder dat arme mensen daarmee opschieten. “Onderzoekers wilden weten of het doorbreken van het geldtekort een positief effect had op de kwaliteit van het leven, op het delinquent gedrag en de maatschappelijke overlast”. Ze waren verbaasd vast te stellen dat het geld gebruikt werd voor basisbehoeften, zoals eten!
We delen de kritiek op de vele cliché’s, we zijn het erover eens dat armoede een full time baan is en dat armoede onder je vel kruipt, ja, zelfs tot in je DNA volgens ’s Jongers.
Daar houdt het echter op, hoewel er zeker raakvlakken zijn tussen de visie van ’s Jongers en de mijne en hij me hier en daar wel heeft doen twijfelen.
“Armoede is zoveel meer dan geen geld hebben. En de armoede verlaat je helaas niet eens je geld hebt”. Hier heeft armoede wel twee verschillende betekenissen. In het eerste geval, inkomensarmoede, in het tweede geval de psychologische gevolgen daarvan. Dat is eigenlijk niet netjes, hoewel ik het zeker eens ben met de auteur dat die gevolgen vaak de rest van je leven blijven vergallen. Armoede zit onder je vel en je moet leren leven met dat gebrekkige zelfbeeld. Het is wel iets helemaal anders dan een geldgebrek en, meer nog, het is helemaal geen monopolie van arme mensen. Je kan ook op andere manieren met jeugdtrauma’s moeten afrekenen, ook al ben je nooit arm geweest. In België heet dat ‘de kwetsuren binnenin’ en die genezen heel moeilijk. Maar het is geen armoede. En ja, arm of niet, psychologische hulp kan helpen.
De auteur deed me even twijfelen met een interessante uiteenzetting over ‘bodemerosie’. Het is vaak zo dat mensen niet zozeer niet willen, maar gewoon niet kunnen uit de armoede geraken, omdat de bodem onder hun voeten is weg geslagen. In zo’n gevallen is psychologische hulp zeker aangewezen, hoewel die m.i. weinig kan uithalen als tegelijk niet ook het geldgebrek wordt opgelost. Het is de angst voor morgen die een mens kapot maakt.
Het tweede punt met raakvlakken is die ‘begripskloof’. ’s Jongers is ervan overtuigd dat mochten mensen met geld iets meer begrijpen van mensen zonder geld, het beleid er veel beter kan uitzien. Daar twijfel ik aan. Wat de auteur beschrijft grenst bijna aan het ongelooflijke, hoe ambtenaren werkelijk met niet het minste besef over dakloosheid b.v. toch een beleid moeten uitstippelen. Het punt is echter dat zelfs mét een beetje kennis, heel vaak de politieke wil niet eens aanwezig is om werkelijk iets te verbeteren. Over dit punt zijn eveneens bibliotheken vol geschreven, mensen en zeker beleidsmensen weten maar al te best wat ‘armoede’ is, maar omdat een echte oplossing van het probleem ook een maatschappelijke verandering inhoudt, beginnen ze er niet aan. De zogenaamde ‘armoedebestrijding’ in onze landen mag vooral niets kosten en vooral geen verandering impliceren. Armoede is een politiek veilig thema, zoals Ingrid Robeyns het stelt. Er is geen enkel probleem met de consultancies en de bedrijven die, in Nederland meer dan in België, een goede stuiver verdienen aan de begeleiding van arme mensen – ’s Jongers geeft er een paar voorbeelden van – maar armoede is vooral een consensusthema waarop niet al te diep moet worden ingegaan om de ideologische verschillen niet aan de oppervlakte te laten komen.
Het raakvlak zit hem in de ‘alteriteit’, het ‘anders-zijn’ waar arme mensen toe veroordeeld worden, en dat blijkt ook uit ’s Jongers benadering. Het is niet zozeer een ‘begripskloof’, het is een ‘uitsluitingskloof’. Arme mensen worden in een categorie gestopt die objectiveerbaar is, in tegenstelling tot rijke mensen die je heel omzichtig moet benaderen. En juist omdat ze in die aparte categorie worden gestopt is het zo moeilijk om er uit te komen. Want ja, een wisseling van sociale klasse, en daar heeft ’s Jongers het voortdurend over, is bijzonder moeilijk, je kent de codes niet, je kleedt je verkeerd en je gebruikt de verkeerde woorden. Het is die categorisering, meer dan het gebrek aan begrip dat arme mensen parten speelt.
Over een derde punt tenslotte, vrees ik dat we wel van mening verschillen, of misschien ook niet. Misschien moet ’s Jongers voorzichtig blijven vanuit zijn professionele positie. Maar kijk, armoede is geen gegeven, zoals uit dit boek kan blijken. Armoede wordt permanent aangemaakt, dagelijks. Ik wil mijn boek laten aansluiten bij dat van Paul Goossens die het over een ongelijkheidsmachine heeft. Ik wil het hebben over het armoedefabriekje.
Het valt op dat veel literatuur het vooral over generatie-armen heeft, terwijl die eigenlijk een minderheid vormen binnen de groep van ‘arm gemaakte mensen’. Ik vind er geen cijfers meer over, maar ik herinner me dat van de plus minus 18 % mensen met armoederisico in België nauwelijks 2 % permanent arm was. Ik weet niet of die cijfers nog kloppen, maar het betekent dat de grote groep een dag wel een dag niet onder de armoedegrens valt. En het betekent vooral dat er dagelijks mensen arm worden gemaakt door het economische, sociale en politieke systeem, het korten op gezondheidszorg, op werkloosheidsuitkeringen, de inflatie en ga zo maar door.
Er zijn weinig ‘arme mensen’ maar erg veel ‘arm gemaakte mensen’ en dat ‘arm maken’ kunnen we wel degelijk vermijden met een ander economisch en sociaal beleid. Dat is wat ik in mijn boek wil uitleggen. ’s Jongers kijkt enkel naar de ‘end-of-the-pipe’ oplossingen. Mensen zijn arm, wat kunnen we doen? Mocht dat ‘wat we kunnen doen’ ook iets oplossen, we zouden het aan de statistieken zien; Maar die bewegen niet of nauwelijks.
M.i. moet de vraag vooral zijn: ‘hoe kunnen we vermijden dat mensen arm worden?’, want armoede heeft in onze stinkrijke samenlevingen geen enkele reden van bestaan.
Dit allemaal gezegd zijnde, is dit een zeer leeswaardig boek, erg vlot geschreven, een beeldrijke taal met een persoonlijk verhaal er tussen door geweven. Ik kan het dus alleen maar aanraden en hopen dat ook mijn benadering op belangstelling zal kunnen rekenen.