Ga naar de inhoud

Anarchisme: van Bakoenin tot Graeber, van Commune tot Commons

Anarchisme, een geloofssysteem of een cluster bijzondere sociale en politieke uitgangspunten omtrent mens en maatschappij? Heb ik het goed begrepen dan houdt de Belgische auteur van het onlangs verschenen boek getiteld Anarchisme van Bakoenin tot de commons, Ludo Abicht, het op het laatste. Liberalisme en socialisme kunnen overigens ook voor een geloofssysteem worden gehouden, of voor een cluster bijzondere sociale en politieke uitgangspunten omtrent mens en maatschappij.

20 min leestijd

(Door Thom Holterman, van zijn website Libertaire Orde)

En hoewel er in de drie systemen anarchisme, liberalisme en socialisme op sommige punten een verwantschap is te onderkennen, komt het dus neer op het uitwerken van de inhoud van het woordje ‘bijzonder’. Daarin worden dan de (aanmerkelijke) verschillen tussen de drie systemen duidelijk.

Ludo Abicht, onder meer klassiek filoloog die aan verschillende universiteiten in België en de Verenigde Staten literatuur doceerde, richt zich op het anarchisme als cluster sociale en politieke uitgangspunten. Hij is op zoek gegaan naar bronnen. Waar hij die opvoert geeft hij, samen met een corresponderende argumentatie, aan welke hij hanteert en waarom. Sommigen spreken dan in zo’n geval over de ontwikkeling van ‘nieuw anarchisme’, maar dat vind ik onzin. Het is hetzelfde anarchisme maar sporend gemaakt met hoe de wereld er nu uitziet. Zo is anarchisme in de kern bijvoorbeeld antikapitalistisch en de wereld bestaat nog steeds uit kapitalistische maatschappijen. Toen leverde de arbeidersklasse strijd in die maatschappij. Wat nu indien die specifieke klasse verdwenen is, maar de strijd nog immer gevoerd moet worden?

Abicht gaat mede op dit soort kwesties in. De manier waarop hij dit doet, is op meerdere plaatsen in zijn boek al zoekend en vergelijkend. Eerst geef ik weer hoe hij zijn boek heeft opgezet. Aan het eind van elk hoofdstuk lever ik een kort commentaar. Het geheel overziende maakt dan mogelijk een beargumenteerd oordeel over het boek te formuleren.  [ThH]

Opzet van het boek

De auteur vertrok vanuit het idee dat het nuttig is terug te keren tot de oorspronkelijke inzichten en analyses van de eerste grote anarchisten in de 19de eeuw. Hoewel de term in de eeuwen ervoor niet werd gebruikt, waren er toen ook al personen en bewegingen aan wie en waaraan je anarchistische elementen kan ontlenen. Het ligt voor de hand dit alles te onderzoeken. Verder wilde hij uitkomen bij de recente ontwikkelingen in het kader van de huidige commonsbeweging overal ter wereld. Abicht neemt er zes hoofdstukken voor om dit uit de doeken te doen. Vooraf gaat een korte inleiding en na het zesde hoofdstuk volgt nog een korte ‘voorlopige conclusie’.

In het eerste hoofdstuk behandelt hij de zogeheten ‘klassiekers’ van het anarchisme. Hij opent met de Duitse Max Stirner (pseudoniem van Johann Casper Schmidt, 1806-1856). Die staat bekend als de man van het ‘individueel anarchisme’. Abicht geeft aan dat het hem te doen is om wat heet ‘sociaal anarchisme’. Stirner laat hij daarom verder rusten. Hij gaat dan door met het beschrijven welk belang voor hem Proudhon, Bakoenin, Kropotkin, Makhno en Malatesta ten aanzien van het sociaal anarchisme hebben.

Ik begrijp dat aangaande het opnemen van het aantal klassiekers ergens een limiet moet worden gesteld. Maar er zijn goede redenen om in dit rijtje ook een plaats in te ruimen voor de Franse geograaf en anarchist Élisée Reclus (1830-1905) en de Duitse letterkundige en filosoof, anarchistisch theoreticus en activist,  Gustav Landauer (1870-1919). In anarchistische literatuur wordt er namelijk regelmatig naar hen verwezen.

Het tweede hoofdstuk houdt zich bezig met Spanje 1936-1939. Abicht neemt die periode als uitgangspunt voor wat hij een reality check noemt. Hij wil anarchisten aan het werk laten zien. Het zou ook een reis langs het Spaanse anarchisme kunnen zijn (zie: Online). Er is één element dat ik uit zijn betoog nader wil inkleuren.

In de aangegeven periode zijn er vier Spaanse anarchisten geweest die zich hebben laten verleiden om als minister zitting te nemen in de Spaanse regering in revolutietijd. Abicht citeert dan een van de vier, de anarchiste Federica Montseny. Die erkent indien ze terugkijkt, daarmee een zware vergissing te hebben begaan. Nu heb ik enkele keren op mijn site Libertaire orde eveneens geschreven over het ministerschap in die periode. Ik heb evenwel de aandacht gevestigd op een andere anarchist, te weten Juan Garcia Oliver. De eerste keer waar hij in een vraaggesprek iets over zijn eigen werk zegt (zie: Online) en de tweede keer als hij commentaar levert op de krokodillentranen van Montseny (zie: Online).

Hoofdstuk drie bekijkt een aantal bouwstenen van anarchisme in ons verleden. Dat hier allerlei ketters en ketterij-kringen aanbod komen spreekt vanzelf. Bij ketterij hoeft men niet alleen aan ‘heidenen’ te denken, ook degenen die zich tegen de rooms-katholieke kerk verzetten (tegen de Kerk dus) maar wel christen bleven, waren ketters. Zo zijn er christelijke kringen die bewust opnieuw aanknopen bij de eerste christelijke ‘gemeenten’ (geloofsgemeenschappen), die vervolgd en uitgemoord zijn. Ook de Duitse boerenopstanden komen hier in beeld bij Abicht, naast de Engelse religieuze rebellen van de 17de eeuw (de Levellers, ook wel de Diggers).

Abicht voert deze voorlopers om twee redenen op. Ten eerste loopt hij er mee vooruit, schrijft hij, op de latere behandeling van de commons en het verbinden ermee van Bookchin. Ten tweede maakt het hem mogelijk om op de opkomst van nieuwe sociale bewegingen te wijzen (die van de Engelsman Robert Owen en van de Quakers). Ik heb hier geen moeite mee. Waar ik wel moeite mee heb, is zijn uitweiding (in dit hoofdstuk) over de invloed van de kabbala en de Joodse mystieke traditie. Van die invloed op het anarchisme ben ik mij niet bewust en voor zover het over ‘mystiek’ gaat is dat niet aan mij besteed.

Wat ik echter gemist heb is een verwijzing door Abicht naar het gezaghebbende boek over de ketterse en christelijke geloofskringen en de wijze van onheuse bestrijding van hen, van de Nederlandse anarchist en initiatiefnemer van een ‘vredesacademie’, Bart de Ligt, getiteld Vrede als daad (twee delen, 1931, 1933). Eveneens heb ik in dit hoofdstuk gemist een (korte) behandeling van het ‘christen anarchisme’. Met het christenanarchisme is een aanmerkelijke libertaire bandbreedte te introduceren indien men let op de korte omschrijving die ik aantrof in een bespreking door Olaf Briese van het boek The Routledge Handbook of Anarchy and Anarchist Thought (2021). Ik citeer en vertaal uit het Duits: ‘De bijdrage ‘Christen Anarchisme’ (Sam Onderhout / Kevin Vallier) is gewijd aan bekende en goed onderzochte klassiekers: de oerreligieuze, pacifistische en kapitalisme-kritische concepten van Lev Tolstoj en het geweldloze antikapitalistische burgerlijke ongehoorzaamheidsanarchisme van Jacques Ellul’ (geciteerd in het Duitse, libertaire internet tijdschrift esperonr. 4/2022, Online).

Het vierde hoofdstuk levert een aantal korte biografieën van wat de auteur noemt bruggenbouwers en vernieuwers. Een van de criteria om deze mensen bij elkaar te zetten, is of zij op de een of andere manier aan de ontwikkeling van de anarchistische pedagogie hebben bijgedragen. De auteur heeft daar een goede reden voor. Op diverse plekken in zijn boek heeft hij zich namelijk beziggehouden met de geweldsdiscussie in de anarchistische beweging (denk aan het ‘anarchisme van de daad’). Terecht heeft hij erop gewezen dat het doel niet de middelen heiligt. Hij leidt daaruit af dat het dus niet zo vreemd is dat anarchisten vooral naar onderwijs en opvoeding, educatie dus, gegrepen hebben. Van heel jong af moest men vertrouwd raken hoe men op een libertaire, antikapitalistische manier met elkaar omgaat.

De bruggenbouwers en vernieuwers moeten ieder op hun manier daarover hebben nagedacht en geschreven. Tevens blijkt, als men hun levensloop bekijkt, dat zij stuk voor stuk een antimilitaristische inslag hebben. Als je op die twee punten selecteert kom je een uitzonderlijk stel mensen tegen. De auteur presenteert in dit hoofdstuk: Bertrand Russell, Paul Goodman, Ivan Illich, Paolo Freire, Colin Ward, Herbert Read, Noam Chomsky. Met hen kan je zeker voor de dag komen.

Evenwel heeft de auteur op onsystematische wijze aan die rij nog een persoon en een beweging toegevoegd. De persoon betreft de Braziliaanse anarcha-feministe Maria Lacerda de Moura (1877-1945), een individueel-anarchiste die de onderwijsopvatting van de Spaanse libertaire pedagoog Francisco Ferrer aanhing. Niets mis mee. De beweging die hij toevoegt betreft de Zapatisten en het bijzondere schoolwezen dat zij ontwierpen. Prima. Maar waar haakt het bij aan? Wreekt zich hier niet een faalmoment van het doordenken van de opzet? Want waarom vind je bijvoorbeeld nergens het ‘anarcha-feminisme’ in het boek behandeld?

Het onsystematische komt eveneens voor als men Paul Goodman en Colin Ward naast elkaar ziet, zonder dat iets over pragmatisch anarchisme te lezen. Het zijn dan wel mensen, zoals Abicht als keuze-element aanhoudt, die niet afgedwaald zijn van de oorspronkelijke anarchistische theorie en praktijk, en zij hebben ook naar aan veranderde maatschappelijke omstandigheden aangepaste methoden gezocht. Zij hebben op vele actiemogelijkheden en nijpende maatschappelijke problemen ingespeeld, zoals op het vlak van bijvoorbeeld het milieu en het onderwijs. Zeker. Bij hen heeft dit geleid tot wat het ‘pragmatisch anarchisme’ is gaan heten, en daarover vindt men bij Abicht geen woord.

Onsystematisch mag tevens de manier worden genoemd zoals hij met het verschijnsel antimilitarisme omgaat en waarvoor een relatie met het christenanarchisme gevonden had kunnen worden. Het wil namelijk dat het proefschrift van Gernot Jochheim uit 1977 door Wolfram Beyer geheel bewerkt en opnieuw verschenen is onder de titel Antimilitarismus und Gewaltfreiheit, Die niederländische Diskussion in der internationalen anarchistischen und sozialistischen Bewegung 1890–1940, (Graswurzelrevolution, 2021). Aan de bespreking van Markus Henning op espero nr. 4/2022 (Online) ontleen ik het volgende daarover:

‘Opnieuw valt op te maken welke verdienste het historische standaardwerk van Gernot Jochheim (uit 1977) heeft gehad, dat de Europese geschiedenis van het geweldloze antimilitarisme aan de vergetelheid ontrukte. Het maakt duidelijk welke beslissende rol de anarcho-syndicalistische, radencommunistische en links-socialistische arbeidersbeweging hierin tussen 1890 en 1940 in Nederland, alsmede bepleite vormen van Tolstojaanse individuele weigering, heeft gespeeld. Het zijn stuk voor stuk persoonlijkheden die eraan ten grondslag hebben gelegen: van Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919) en Christian Cornelissen (1864-1943) tot Henriette Roland Holst (1869-1952), Pierre Ramus (1882-1942), Bart de Ligt (1883-1938) en Clara Wichmann (1885-1922) tot Albert de Jong (1891-1970) of Arthur Müller-Lehning (1899-2000). Elk van hen belichaamt op zijn eigen manier de essentiële betekenis van anarchistische impulsen voor de theorie en praktijk van geweldloze conflictoplossing.’

Dit betekent dat een aanmerkelijk deel van de geschiedenis van sommige onderwerpen bij Abicht volstrekt zoek is. We zagen dat hij gekozen heeft voor personen met een antimilitaristische achtergrond – en terecht. Waarom dan geen woord gewijd aan een van de wortels van het moderne antimilitarisme en wel die voortkomend uit het noordelijk deel van de lage landen? 

In het vijfde hoofdstuk heeft Abicht twee spraakmakende hedendaagse anarchisten geselecteerd om hen en hun ideeën en praktijken nader te behandelen, te weten Murray Bookchin en David Graeber. Het betreft personen waar je niet om heen kunt in anarchistische kring. Voor Bookchin houdt hij typisch dat die elke stap verder in zijn denken vanuit zijn voortschrijdend inzicht in de theorie nam. Bij Graeber gaat dit meer andersom. Voor hem, en de pioniers van de commons, geldt in het algemeen, naar Abicht zegt, dat zij hun theoretisch inzicht op basis van hun dagelijkse praktijk laten ontstaan en groeien.

De auteur gaat voor mij overdreven lang in op de controverse tussen Bookchin en de ‘lifestyle anarchisten’. Die liep zo hoog op dat Bookchin ophield zich anarchist te noemen om een nieuwe beweging te starten onder de naam communalisme (waarin mede is verwerkt diens libertair-municipalisme). Waarom zo lang daarbij stilgestaan als een korte duiding zou hebben volstaan met een verwijzing naar de mooie bundel van Bookchin getiteld Sociale ecologie en politiek, Bookchins radicale politieke ideeën over een duurzame en libertaire maatschappij (Kelderuitgeverij, Utrecht, 2018). De bundel blijft ongenoemd. Dan hier maar kort erover. In de bundel vindt men niet alleen een uitgebreide inleiding op Bookchin’s denken van de (inmiddels overleden) AS-redacteur Marius de Geus (1954-2020) en een bijdrage van de Belgische libertaire auteur Roger Jacobs (‘Bookchins revival in Turks Koerdistan), maar ook de polemische bijdragen van Bookchin in zijn strijd tegen het ‘lifestyle anarchisme’ en zijn overgang naar het communalisme). Allemaal vertaald in het Nederlands.

Hoofdstuk zes. Eindelijk dan kan de auteur zijn trouvaille (knappe vonds) uitpakken, de commons. Ik noem het een ‘vonds’ omdat het een onderwerp betreft dat in opkomst is, zoals er andere onderwerpen zijn geweest. Ik denk hier niet alleen aan het coöperatiewezen, dat begin 20ste eeuw furore maakte, met als een van de gangmakers de Franse jurist Charles Gide (1847-1932). Mij gaat het eerder om de jaren 1970 met bijvoorbeeld de opkomst van de zogeheten commune-beweging. Maar zeker, er gaat de gisting van commune-vorming aan vooraf, al vanuit de 19de eeuw, zoals minutieus door de libertaire oud-hoogleraar Amerikaanse civilisatie en historicus van de libertaire beweging aan de universiteit van Montpellier, Ronald Creagh beschreven is in zijn Utopies américaines, Expériences libertaire du 19desiècle à nos jours (1983/2009) (met een begin in 1825 door Robert Owen…).

In het kielzog van de Duitse commune-beweging ontstond de beweging van de zelfhulpgroepen. In toenmalig West-Duitsland was de Duitse politicoloog en polemoloog Fritz Vilmar (1929-2015), die aan de Vrije Universiteit Berlijn doceerde, iemand die daar onderzoek naar deed (net zoals hij zich bezighield met een Kibbutzähnliches Kommune Projekt). Samen met Brigitte Runge schreef hij het boek Auf dem Weg zur Selbsthilfegesellschaft? 40.00 Selbsthilfegruppen (..), (1986). Over die beweging hebben we niet veel meer vernomen, evenmin over de commune-beweging.

Onderwijl echter, zo merkte ik kort geleden op, lijkt er toch weer schot te zitten in de zelfhulpbeweging, maar dan meer in de sfeer van het economische. Ik trof dit aan in de bespreking door Markus Henning van het boek getiteld Genossenschaften. Geschichte, Aktualität und Renaissance, van Gisela Notz. In Duitsland vindt men inmiddels 8000 coöperatieve verenigingen met samen meer dan 22 miljoen leden. Waar het om gaat zegt zij is: de uitstraling van het experiment en om de ontwikkeling van sociaaleconomische tegenstructuren die concurrentie en overheersing vervangen door participatie en solidariteit (geciteerd in espero nr. 4/2022; Online).

Ontegenzeggelijk gaat het met de commons om een belangrijk verschijnsel . Maar zoals Abicht het presenteert lijkt het om een unieke zaak te gaan, terwijl ik vind dat de verschillende verschijnselen (coöperatie-wezen, zelfhulpgroepen, communes, commons, enz) in netwerkstructuren als delen van een meerwaardig geheel moeten worden bekeken [ik spreek dan over ‘functionele anarchistische zones’ (FAZ); thh.; Online]. Want lijken ze alle niet wat op elkaar als je de beschrijving van Abicht leest van commons: sociale structuren waarin mensen gemeenschappelijke problemen op een door hen zelf georganiseerde manier aanpakken. De betreffende goederen die daarbij een rol spelen (waterwingebieden, weidegronden, visgronden) zijn in gemeenschappelijk beheer/bezit. Na zijn algemene uitleg behandelt Abicht een zevental categorieën van commons, zoals de agrarische- en stedelijke commons.

Uit de bestaande literatuur over dit onderwerp vis ik de retorische vraag voor enkelen of de commons een nieuwe revolutionaire route aanwijzen. Verder kwam ik tegen dat de ZAD (zone à défendre; zone om te verdedigen) voor anderen een verhaal over commons levert. De commons vormen voor sommigen zelfs creatieve constructies om de staat te passeren. De commons zijn ‘in’. De commons-gedachte is ook voor educatie in te stellen, want educatie is géén handelswaar maar een commons, aldus de Franse onderwijsdeskundigen, Christian Laval en Francis Vergne in hun boek Éducation démocratique, La révolution scolaire à venir (2021).

Tot zover mijn bespreking van de opzet van het boek van Abicht en mijn commentaar per hoofdstuk erop. Ik blijf dan nog zitten met een blinde vlek. De blinde vlek betreft het anarchisme in de lage landen…

Anarchisme in de lage landen

Goed, Abicht vindt: het anarchisme bestaat niet. Ik ben dat met hem eens. Je hoeft dan ook niet te proberen een sluitende definitie ervan te formuleren. Je zult altijd bepaalde elementen vergeten. Bovendien, de pretentie van een sluitende definitie leidt al snel tot een ‘geloofsartikel’ dat autoritaire trekken uitlokt, waarmee je precies in het tegendeel zit van ‘anarchisme’.

Door heel het boek van Abicht kom je verwijzingen tegen die zijn terug te vinden bij de 19de eeuwse ‘klassiekers’. Dat zouden elementen voor een omschrijving van anarchisme kunnen vormen. Laten we Bakoenin nemen die spreekt over ‘solidarisering van de gemeenten (communes)’ en ‘de organisatie van een samenleving van onder naar boven’ (Abicht, p. 35). Dit zijn verwijzingen die vaak herhaald worden in teksten van andere anarchisten. Als je je bewust wordt van die herhaling, ga je zoeken hoe dat zit.

Dat overkwam mij in de tweede helft van de jaren 1970. In mijn boek Anarchistische staatsopvatting, Een paradox? (1980) nam ik een aanmerkelijk aantal van dat soort verwijzingen op in de vorm van structuuraanwijzingen (p. 50-51). Omdat ik die ook bij opvolgende generaties anarchisten aantrof, ging ik spreken over constanten. Hoewel het anarchisme niet bestaat en er géén sluitende definitie van is te geven, herken je aan de constanten of je met een anarchistische of anarchiserende tekst of auteur van doen hebt.

In mijn genoemde boek uit 1980 vindt men een subhoofdstuk getiteld ‘Kommunaliseren’ (p. 41-46). Dat kon ik schrijven zonder verwijzing naar Bookchin, die ik overigens waardeerde (en nog steeds). Wij kenden elkaar persoonlijk en op uitnodiging van mij heeft hij eens een gastcollege gegeven (op 26 maart 1981) in het kader van het keuzevak ‘Anarchisme en staatsideologie’, dat ik verzorgde in de Juridische Faculteit van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Onder de titel ‘Het onmogelijke of het ondenkbare’ verscheen daarover een verslag in Quod Novum van 8 april 1981. Kortom, communalisme, uiteindelijk door hem als vervanging van ‘anarchisme’ aangenomen (zoals we lazen bij Abicht) is een oude term en wordt bijvoorbeeld ook al gebruikt door de Nederlandse anarchist Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919).

Door de gelding van de (libertaire) constanten spreek of schrijf je over het anarchisme zoals dat al bij de ‘klassiekers’ verschenen is. Echt, nieuw of modern anarchisme is onzin. Een andere kwestie is de methode om die denkbeelden voor het voetlicht te krijgen of toe te passen. Dat vraagt zeker aanpassing aan de veranderde maatschappelijke omstandigheden en dan nog eens los van het veranderde taalgebruik. Ook is het mogelijk dat verschijnselen die tot dan geen nadruk hadden, inmiddels uitbundig onder handen worden genomen, zoals nu blijkbaar de commons.

Daarnaast kan het zo zijn dat iets waar altijd reductionistisch over gedacht en geschreven is, een herbewerking doormaakt en zich in een ogenschijnlijk tegendeel ontwikkeld. Zo is het recht altijd een afgewezen (en bestreden) categorie bij anarchisten geweest, mede door de reductie van recht tot strafrecht. In de lage landen is er een libertaire vrouw geweest, Clara Meijer-Wichmann (1885-1922), juriste en maatschappijcritica, die ook op een andere, mogelijke receptie van recht dan de negatieve gewezen heeft. Ik heb dit opgepakt door het uit te werken in het al teintallen jaren lopende thema ‘Anarchisme en recht’.

Na analyse van teksten van bekende anarchisten (onder wie de door Abicht genoemde ‘klassiekers’) en bepaalde juristen, heb ik een ‘convergentietheorie’ ontwikkeld. Hierdoor was het mogelijk recht en anarchie elkaar in positieve zin te laten verhouden (zonder dat ik daarmee de divergerende zin – mede liggend in het strafrecht – ontken). Die studie draagt de titel Recht en politieke organisatie en is als proefschrift aan de Erasmus Universiteit Rotterdam in september 1986 door mij verdedigd.

Heb ik daarmee het anarchisme vernieuwd? Wel neen, ik heb een ander inzicht voor de kring van anarchisten (en anderen) geleverd, niet alleen omdat ik voortgebouwd heb op Clara Meijer-Wichmann, maar ook door bestudering van het werk van menige rechtssocioloog en (rechts-)antropoloog. Een recente proeve daarvan is te vinden in mijn Volken zonder staat (Kelderuitgeverij, Utrecht, 2018).

Het hoeft niet opmerkelijk te zijn dat bij Ludo Abicht niets van dit al is terug te vinden, hij kon er bijvoorbeeld niets mee. Opmerkelijk is wel het bijna geheel ontbreken van verwijzingen naar Nederlandstalige libertaire teksten, zoals ik al aangaf bij mijn hoofdstuksgewijze commentaar hierboven. Maar het gaat zelfs zover, waar hij wel aandacht besteedt aan Proudhon’s Qu’est-ce que la propriété? onvermeld laat, dat ervan een Nederlandse vertaling uitgekomen is, Wat is eigendom? Onderzoek naar de beginselen van recht en bestuur (Uitgeverij IJzer, Utrecht, 2015).

Even opmerkelijk is dat allerlei sub-onderwerpen die in het boek van Abicht voorkomen zo belegd kunnen worden met themanummers van het inmiddels opgeheven Nederlandse libertaire tijdschrift de AS. Ik geef enkele voorbeelden: Ivan Illich (de AS-146), Reis langs het Spaanse anarchisme (de AS-173/174), Noam Chomsky (de AS-190). De themanummers ‘Van wie is het landschap?’ (de AS-203) en ‘Zelforganisatie’ (de AS-207) passen zo bijvoorbeeld in het hoofdstuk over commons van zijn boek; hij behandelt er sommige precies dezelfde deelonderwerpen in als die in de AS 207 zijn opgenomen.

Het anarchisme in de lage landen is als een blinde vlek bij Abicht te onderkennen. Mijn boek Anarchisme in de lage landen (Kelderuitgeverij, Utrecht, 2017) vult een beetje die vlek in. Ja, wat het noordelijk deel ervan betreft. Belgische libertaire kameraden hebben mij gevraagd of de zuidelijke lage landen daar niet bij horen. Zeker hoort het ‘vlakke land’ erbij. Maar ik voel mij niet competent over dat deel te schrijven. Mijn kennis van het anarchisme aldaar is te gering.

Goede herinneringen heb ik echter aan de jaren 1980-1990 toen wij als AS-noordelingen met de libertaire kring in en rond Gent regelmatig contact hadden (themadagen/inleidingen/boekenbeurs). In persoon moet ik met name aan Francis Faes (1956-2021) denken. Willie Verhoysen geeft op ‘Libertaire orde’ in een in memoriam aan Francis gewijd een kort overzicht van een aantal van die Gentse activiteiten. En zeer onlangs kwam ik tegen, dat over de zuidelijke lage landen zeker een geschiedenis van het anarchisme te schrijven is. Lees daarvoor het artikel getiteld ‘À la recherche de l’historiographie anarchiste en Belgique’ (in: Le Monde libertaire, nr. 1834, december 2021, p. 42-43). De blinde vlek bij Abicht is weg te werken.

Wat moet je verder over zijn boek zeggen? Hetzelfde dat Olaf Briese schreef in zijn bespreking van het boek The Routledge Handbook of Anarchy and Anarchist Thought: ‘Sommigen zullen er enthousiast over zijn, anderen zullen zich geplaagd en geërgerd voelen. En weer anderen zullen kijken of ze er hier en daar iets uit kunnen pikken.’

Thom Holterman

Abicht, Ludo, Anarchisme van Bakoenin tot de commons, Uitgeverij Ertsberg, Aalter, België, 2021, 287 blz., prijs, 24, 50 euro.